AOW-problemen opgelost met akkoord? Ik dacht het niet

Dossier:
AOW-problemen opgelost met akkoord? Ik dacht het niet image
8 jun 2010
Na lang delibereren zijn werkgevers en werknemers er eindelijk in geslaagd een pensioen akkoord te formuleren. Volgens de Amsterdamse econoom Van Praag is het altijd goed als er consensus gloort maar kunnen er nog een paar prangende vragen gesteld worden. Het akkoord gaat zowel over de AOW als over de aanvullende pensioenen.

Noodzaak van verhoging AOW-leeftijd

Partijen stellen voor de AOW-leeftijd pas in 2020 te verhogen naar 66. Het lijkt er op dat men zich niet bewust is in wat voor noodsituatie wij verkeren met de AOW. Het is natuurlijk duidelijk dat niemand het leuk vindt opeens een jaar langer te moeten doorwerken, dan zijn buurman die een jaar ouder is. De pijn wordt echter veel minder wanneer de aanpassing gaat in stapjes van één of twee maanden. Dat is ook wat men in vele andere landen doet of van plan is te doen. Waarom dat in Nederland uitvoeringstechnisch zoveel moeilijker zou zijn dan in andere landen valt niet in te zien.

Echter, de verhoging van de AOW-leeftijd heeft wel een zekere urgentie. De AOW wordt nu reeds voor ongeveer een derde uit de algemene middelen betaald en verhoogt dus de overheidsuitgaven, en dat zal elk jaar nog stijgen. Er is dus alles voor te zeggen om door de zure appel heen te bijten en reeds in 2011 te beginnen met een verhoging van de AOW-leeftijd met stappen van twee maanden per jaar.

AOW heeft implicaties voor aanvullend pensioen

Aangezien de pensioneringsleeftijd voor het aanvullend pensioen gelijk dient te zijn aan de AOW, impliceert dit ook een verhoging van de leeftijd waarop het aanvullend pensioen ingaat. Ook dit is hoogst welkom, want onze pensioenreserves zijn te laag om de pensioenen uit te betalen. Een jaar langer premie betalen en een jaar korter pensioen krijgen scheelt dan wel een slok op een borrel voor een pensioenfonds. Toch zitten er ook hier nog wel twee pijnpunten.

Indexatie

Hoewel de AOW–uitkeringen in het akkoord gekoppeld worden aan de reële loonontwikkeling, zijn partijen wazig wat betreft een soortgelijke indexatie voor de aanvullende pensioenen. Dat doet het ergste vrezen. Vooral wanneer er dan ook nog wordt gesteld dat de ‘pensioenpremies in principe niet zullen stijgen’. Laten we hopen dat de partijen het hier over pensioenpremiepercentages hebben. Wanneer de pensioenpremies ook stijgen met de reële lonen is er natuurlijk weinig reden om de pensioenen niet te indexeren.

Stijging pensioenpremie

Het is ook helemaal niet duidelijk waarom de pensioenpercentages niet zouden kunnen stijgen als dat nodig wordt gevonden. Dat lijkt ook logisch als we nog niet zo lang geleden veertien jaar van ons pensioen genoten en we in 2045 wel 22 jaar doorleven na ons 65ste levensjaar. Werkgevers betalen nu circa tweederde tot de helft van de pensioenpremie, en daarom zijn zij niet voor een verhoging van de premie (-percentage). Daar valt zelfs begrip voor op te brengen, omdat Nederlandse bedrijven zich anders met hun arbeidskosten uit de internationale markt zouden kunnen prijzen. Dat belet de werknemers echter niet om een groter absoluut bedrag voor hun pensioen te reserveren, waarbij - om de arbeidskosten voor werkgevers niet op te drijven - het werkgeversdeel als geldbedrag niet stijgt.

Oplossing vraagt substantieel offer

Dat laatste betekent dus een verlaging van het nettobeschikbaar loon ten gunste van het uitgesteld loon. Of men dat wil is uiteraard een beslissing van werknemers, en het is bekend dat veel werknemers niet erg vaak met hun pensioen bezig zijn en dus weinig belang hechten aan een premie-verhoging. Gezien de riskante toekomst van ons huidige pensioensysteem zou ik daar wel voor zijn. De vooruitzichten voor de toekomst zijn op zijn minst grimmig. Een blijvend lage rentevoet, een zeer bescheiden groei en een permanente inflatie van ongeveer 2 procent. Dan denk ik nog niet aan de perikelen rond de Euro. Om ons daartegen te wapenen, is een forse premieverhoging zonder meer noodzakelijk. Als we dan ook nog lezen dat ‘de hoogte van de pensioenuitkeringen (deels) gekoppeld zal worden aan de beleggingsresultaten’, dan is wel duidelijk hoe de wind waait. Het pensioensysteem wordt uitgekleed en de vakbonden staan erbij en kijken er naar.

Namens wie praten de vakbonden nog?

De vraag is natuurlijk wel of de vakbonden de beroepsbevolking, waarvoor zij praten, ook vertegenwoordigen. Slechts één op de vijf werkers is nog lid en bij jongeren is de organisatiegraad nog slechts 8 procent. De pretentie dat vakbonden de belangen van gepensioneerden vertegenwoordigen wordt niet gedeeld door de meeste verenigingen van gepensioneerden, die hartstochtelijk eisen dat zijzelf mee mogen praten. Kortom, het afgesloten akkoord is een onrepresentatief akkoord, dat bovendien niet in het belang is van werknemers en gepensioneerden. Natuurlijk dienen deze zwaarwegende zaken bij wet geregeld worden in het parlement. Sociale partners kunnen daarbij adviseren, maar parlementariërs zijn niet gehouden dat advies op te volgen. Het is duidelijk, de materie is een hete brij, maar je kan er niet tot in het oneindige omheen blijven dansen. Van de politieke partijen hoor je in deze verkiezingstijd verrassend weinig over deze zaak Parlement, hier ligt een taak.

* Dit is een licht herziene versie van een artikel dat verscheen in De Volkskrant, maandag 31 mei 2010.

Te citeren als

Bernard van Praag, “AOW-problemen opgelost met akkoord? Ik dacht het niet”, Me Judice, 8 juni 2010.

Copyright

De titel en eerste zinnen van dit artikel mogen zonder toestemming worden overgenomen met de bronvermelding Me Judice en, indien online, een link naar het artikel. Volledige overname is slechts beperkt toegestaan. Voor meer informatie, zie onze copyright richtlijnen.

Afbeelding

Ontvang updates via e-mail