Inleiding
Op de kosten van de AOW bij een bevriezing van de AOW-leeftijd op 66 jaar
is eind vorig jaar het pensioenakkoord gestrand. Die kosten waren gebaseerd
op spookcijfers, zoals ik eind vorig jaar al liet zien in
een publicatie op economenplatform Me Judice. Bij deze berekeningen nam ik aan dat de bruto AOW-uitkering gelijk op zou
lopen met het nationaal inkomen. Dat is een aanname die de officiële
berekeningen van de regering nog het meest gunstig gestemd is. Zelfs in dit
scenario bleek er van een forse overschatting van de kosten sprake te zijn.
De AOW-uitkeringen stijgen echter zelden even snel als het nationaal
inkomen. Het CPB neemt dat echter wel aan omdat het officieel beleid is de
AOW welvaartsvast te houden. Het CBS hoeft die aanname niet te maken, omdat ze veelal de feitelijke ontwikkelingen beschrijft.
De AOW-kosten volgens het CBS
Het CBS maakt geen voorspellingen over de kosten van de AOW, maar geeft een
statistische beschrijving van ontwikkelingen in het recente verleden. Zo
laat
CBS (2018) zien dat de hogere AOW-leeftijd de uitgaven aan AOW-uitkeringen
afremmen. Dat lijkt een waarheid als een koe en dus een duidelijke
rechtvaardiging voor de verhoging van de AOW-leeftijd. Maar er zitten
altijd verborgen ‘leugens’ in statistieken. In de mededeling van het CBS
zit de boodschap ingebakken dat zonder de verhoging van de AOW-leeftijd de
AOW-uitgaven voortdurend zouden blijven stijgen. Die boodschap is maar in
een beperkte zin waar.
In absolute euro’s is die boodschap natuurlijk zeker waar, maar dat zegt
niet zo veel. Om na te gaan wat de werkelijke last van de AOW is, moeten we
de uitgaven in euro’s relateren aan het nationaal inkomen. Laten we de
AOW-uitgaven als percentage van het nationaal inkomen kortweg aanduiden met
het AOW-aandeel. Als dat AOW-aandeel voortdurend zou stijgen door
vergrijzing, moet er inderdaad steeds meer ruimte vrij gemaakt worden om de
AOW te financieren. Maar, en dat is het goede nieuws, als het aantal
ouderen toeneemt, hoeft dat AOW-aandeel helemaal niet te stijgen. Als we
bijvoorbeeld kijken naar de periode van 1985 tot 2007, dan zien we dat het
aantal AOW-ontvangers steeg van 1,7 naar 2,6 miljoen, terwijl het
AOW-aandeel daalde van 5,4% naar 4,1%. (Zie
CBS, Statline en
Verbon en Hollanders, 2017).
Hoe kan het AOW-aandeel dalen terwijl het aantal AOW-ers meer dan
verdubbelt? Dat kan, eenvoudigweg, omdat de AOW-uitkering minder sterk
stijgt dan het nationaal inkomen. De gemiddelde uitkering vermindert
daardoor voortdurend in waarde ten opzichte van het nationaal inkomen en
die vermindering weegt op tegen de toename van het aantal AOW-ers.
Het CBS laat zijn analyse van de AOW-uitgaven in het jaar 2007 beginnen.
Het CBS berekent dan dat, terwijl de AOW-leeftijd is gestegen vanaf 2013,
het AOW-aandeel toch is toegenomen, namelijk van 4,1% in 2007 naar 5,0% in
2018. Dat laatste cijfer van 5,0% zou zelfs nog hoger geweest zijn als de
AOW-leeftijd niet was gestegen. De impliciete boodschap van het CBS is
kennelijk dat het maar goed is dat de AOW-leeftijd wel is gestegen.
Helaas voor dit eerbiedwaardige instituut blijkt deze uitspraak, bewust of
onbewust, demagogisch. Het AOW-aandeel is namelijk niet gestegen omdat het
aantal AOW-ers is toegenomen. Als dat de voornaamste reden zou zijn geweest
voor de stijging van het AOW-aandeel, had dat ook in de jaren daarvoor het
geval moeten zijn geweest, maar (zie boven) toen daalde het AOW-aandeel.
Het AOW-aandeel is de afgelopen tien jaar gestegen omdat, door de
kredietcrisis die in 2008 Nederland bereikte, het nationaal inkomen vijf
jaar lang is gedaald. Onze vaderlandse politici zijn dan ook weer niet zo
beroerd dat ze de AOW-uitkering laten dalen met het nationale inkomen. Het
gevolg daarvan is dat op het hoogtepunt van de kredietcrisis de
AOW-uitkering iets sterker steeg dan het nationale inkomen. Dat was 40 jaar
lang niet gebeurd.
Stel dus eens dat we in 2008 geen kredietcrisis hadden gehad en dat de
AOW-uitkering per persoon zich daarna net zo had ontwikkeld als tussen 1998
en 2007. We kunnen – met CBS-cijfers – uitrekenen wat er dan gebeurd zou
zijn. Wat we dan vinden is dat zelfs als de AOW-leeftijd op 65 jaar was
gebleven, het AOW-aandeel gewoon verder gedaald zou zijn, namelijk van 4,1%
in 2007 naar 3,7% in 2018. Met de huidige AOW-leeftijd van 66 jaar, zou het
AOW-aandeel in 2018 nog maar 3,5% zijn. Terwijl het aantal 65+-ers hoger is
dan ooit, zou dan het beslag van de AOW op het nationale inkomen lager zijn
dan ooit.
De AOW-kosten volgens het CPB
Op 18 maart jl. was er een groots bedoelde demonstratie voor een bevriezing
van de AOW-leeftijd op 66 jaar georganiseerd. Deze demonstratie werd echter
overschaduwd door een moordaanslag in een Utrechtse tram. Daaraan
voorafgaand had het CPB al, bij monde van Marcel Lever, de eisen van de
demonstranten in een negatief financieel daglicht geplaatst. Volgens een
bericht op de website van de Nos (nos.nl) zouden volgens het CPB de kosten van de bevriezing van de AOW-leeftijd
oplopen van 2 miljard euro in 2021 tot 12 miljard euro in 2060. In het
Nos-bericht werd niet vermeld dat er hierbij werd uitgegaan van de aanname
dat de bruto AOW-uitkering even hard stijgt als het nationale inkomen. Als
de aanname wordt gemaakt dat de stijging van de bruto AOW-uitkering de
komende 40 jaar net zo achterloopt bij het nationale inkomen als dat in de
afgelopen 40 jaar het geval is geweest, zal vooral het bedrag van 12
miljard een spookcijfer blijken te zijn. Het ligt meer voor de hand dat in
2060 de kosten van een bevriezing van de AOW op 66 jaar hoogstens 6 miljard
in huidige euro’s euro bedragen.
Laten we de berekeningen van het CPB pogen te reconstrueren. We beginnen
met het bedrag van 2 miljard euro in 2021. Dat bedrag moet volgen uit het
hogere aantal mensen dat recht krijgt op een AOW-uitkering als de
AOW-leeftijd 66 jaar zou zijn. Volgens CBS-cijfers gaat het hier om 205.000
extra uitkeringen. Daar de bruto AOW-uitkering per persoon op dit moment
12.000 euro per jaar bedraagt, resulteert een bedrag van 2,5 miljard euro
per jaar. Daarvan kunnen we aftrekken de besparingen aan uitkeringen voor
de 66-jarigen die we op ongeveer 1 miljard jaar euro per jaar kunnen
inschatten. Daarbij moeten we echter optellen het verlies aan
belastinginkomsten voor de overheid die het gevolg is van de lagere
belasting die AOW-ers over de eerste twee schijven voor de
inkomstenbelasting betalen. Dit bedraagt ongeveer 0,5 miljard euro. Per
saldo komen we dan inderdaad ongeveer op het bedrag van 2 miljard euro uit
dat het CPB noemt.
Voor 2060 kunnen we in beginsel dezelfde soort berekeningen maken, waarbij
we alles uitdrukken in huidige euro’s zoals het CPB ook doet. Als in 2060
de AOW-leeftijd 66 jaar zou zijn in plaats van 71 jaar, dan ontvangen de
mensen die dan van 67-70 jarige leeftijd zijn een AOW-uitkering. Volgens
het CBS gaat het om 800.000 mensen. Bij een bruto AOW-uitkering van 12.0000
euro per hoofd bedragen de extra uitgaven voor de overheid dus 9,6 miljard
euro. Daarbij moet opnieuw worden opgeteld de gederfde belastinginkomsten
die ontstaan omdat mensen met een AOW-uitkering een lager tarief betalen in
de eerste schijf. We kunnen dit berekenen als ongeveer 2,5 miljard euro. De
kosten voor een bevriezing van de AOW-leeftijd op 66 jaar in 2060 bedraagt
dan dus inderdaad ongeveer 12 miljard in huidige euro’s.
Voor de extra uitgaven in 2060 spelen echter een tweetal extra factoren een
rol die door het CPB kennelijk niet relevant geacht worden. Op de eerste
plaats zal, als in 2060 de AOW-leeftijd 71 jaar zou zijn, een aantal mensen
van 67-70 jarige leeftijd een sociale-zekerheidsuitkering, zoals de WW of
Wia, ontvangen. Hoeveel dat er zullen zijn, kunnen we nu uiteraard niet
weten, maar als dat evenveel mensen zullen zijn als het aantal 61-64
jarigen nu met een uitkering, dan zullen die uitgaven in 2060 ongeveer 4
miljard euro bedragen. Als de AOW-leeftijd in 2060 geen 71 jaar, maar 66
jaar is, zal de overheid dus in 2060 in huidige euro’s dit bedrag van 4
miljard euro besparen. Dan bedragen de kosten van het bevriezen van de
AOW-leeftijd nog maar 8 miljard euro.
Een tweede door het CPB verwaarloosde factor betreft, als gezegd, de
aanpassing van de AOW-uitkeringen aan de groei van het nationaal inkomen in
de loop der tijd. Als we aannemen dat ook in de toekomst de stijging van de
AOW-uitkering ongeveer op dezelfde manier achter zal blijven bij de
economische groei als in de afgelopen 40 jaar, zal de AOW-uitkering in 2060
in huidige euro’s geen 12.000 euro bedragen, maar ongeveer 9.000 euro. Let
wel, dit betekent niet dat de AOW-uitkering in 2060 nog maar 9.000 euro zal
bedragen. De AOW-uitkering zal gestegen zijn ten opzichte van het huidige
niveau, maar het nationaal inkomen zal nog veel meer gestegen zijn. Hoe dan
ook, als we met de langzamere stijging van de AOW-uitkering rekening
houden, zijn de kosten van het bevriezen van de AOW-uitkering nog geen 6
miljard in huidige euro’s in plaats van de door het CPB berekende 12
miljard euro.
CBS en CPB steunen politici bij het overdrijven van de kosten van de
AOW
Kortom, politici over een breed front proberen ons, met behulp van het CBS
en het CPB, wijs te maken dat als de AOW-leeftijd niet verhoogd wordt de
AOW op den duur onbetaalbaar wordt. Deze onheilstijding is gebaseerd op de
aanname dat de AOW-uitkering even hard stijgt als het nationale inkomen. In
de afgelopen 40 jaar is daar alleen maar sprake van geweest tijdens de
kredietcrisis die ons vier jaren achteruit wierp. Dat waren achteraf gezien
goede jaren voor de AOW, maar nu de economische groei weer uitbundige
vormen begint aan te nemen, zien we de AOW-uitkering alweer langzaam maar
zeker achter blijven bij de economische groei. Dit volgt allemaal uit
gegevens die we bij het CBS zelf kunnen vinden. Door een selectieve keuze
van gegevens blijkt het CBS in staat een scheve voorstelling te kunnen
geven van de ontwikkeling van de AOW-uitgaven. Het CPB geeft met zijn
pessimistische berekeningen de coalitie vervolgens argumenten in handen om
een door de vakbonden gevraagde bevriezing van de AOW-leeftijd zoveel
mogelijk te belemmeren. Deze berekeningen van onze statistische bureaus
doen denken aan het bekende cliché: “Er zijn leugens, er zijn grove leugens
en er is statistiek”. Het zou beter zijn als het CBS en het CPB zich niet
meer inlaten met berekeningen die politiek gevoelige implicaties kunnen
hebben.
Dit is een uitgebreide versie van het opiniestuk, CBS schetst scheve
voorstelling van AOW-uitgaven in
De Volkskrant van 1 april 2019.
Referenties:
CBS (2018),
Hogere AOW-leeftijd remt uitgaven aan AOW-uitkeringen.
CBS, Statline, onder meer:
Sociale Uitkeringen 1987-2014 en Bbp, productie en bestedingen.
NOS (2019),
Pensioenleeftijd bevriezen op 66 jaar kost vele miljarden
.
Verbon, H. (2018),
Premier Rutte hanteerde een ‘spookcijfer’ bij het mislukken van het
pensioenakkoord, Me Judice.
Verbon, H. en D. Hollanders (2017),
AOW-leeftijdsverlaging niet zo duur als gedacht, ESB, augustus.
Te citeren als
Harrie Verbon, “CBS en CPB overdrijven groei AOW-uitgaven”,
Me Judice,
5 april 2019.
Copyright
De titel en eerste zinnen van dit artikel mogen zonder toestemming worden overgenomen met de bronvermelding Me Judice en, indien online, een link naar het artikel. Volledige overname is slechts beperkt toegestaan. Voor meer informatie, zie onze copyright richtlijnen.
Afbeelding
Afbeelding '
80+' door '
Roel Wijnants'