De haantjescultuur in de economische wetenschap

Andere sociale wetenschappers denken vaak dat agressief verbaal gedrag van economen alleen hen treft. Juist voor deze groep schreef Dani Rodrik in een blog: "Als je denkt dat economen vooral grof zijn tegen niet-economen, ga dan eens naar een economenseminar. " Professor Irene van Staveren schrijft in deze bijdrage over de cultuur in de economische wetenschap en stelt voor dat er een gedragscode komt.

Consensus

De mooie wetenschap van de economie verdient een open en respectvolle academische cultuur waarin diversiteit beschouwd wordt als kracht en niet als een aanval op de gevestigde orde. Een academische cultuur die gebruikelijk is bij andere disciplines, waar wetenschappers het ook hartgrondig oneens zijn maar zonder gevecht om de hegemonie. 26 jaar geleden werd, onder andere door vier Nobelprijswinnaars, gepleit voor pluralisme in de economie (Hodgson et. al, 1992) "omdat een economische wetenschap die zichzelf verplicht te luisteren naar alle argumenten juist een meer en niet minder degelijke wetenschap zal zijn." Recentelijk nog riep The Economist (2016) economen op om consensus met wantrouwen te behandelen, met verwijzing naar de eenzijdige modellen die mede aanleiding waren voor de crisis van tien jaar geleden.

Het Journal of Economic Perspectives heeft een multidisciplinair team gevraagd om onze cultuur te vergelijken met die in andere sociale wetenschappen (Fourcade et al., 2015). Ze deden dit onder de veelzeggende titel " The superiority of economists". Ze troffen een vrij grote consensus aan, onder andere via nogal uniforme tekstboeken en PhD programma's en een hoog percentage citaten naar een klein aantal toptijdschriften. Die consensus leidt, zo schrijven de auteurs, tot zelfgenoegzaamheid. Tegelijk constateren de auteurs een obsessie met het meten van de onderlinge pikorde - zie in ons land de jaarlijkse ESB-ranglijst van meest geciteerde economen. Alsof het zelfvertrouwen misschien toch niet zo groot is als het lijkt. Dat is een interessante paradox van de cultuur van ons wetenschapsgebied. Aan de ene kant een nogal grote consensus over wat het juiste model is, de juiste theorie, en de juiste methodologie. En aan de andere kant een sterke hiërarchie en een afzeikmentaliteit op seminars en in de media om de consensus te beschermen. Er zijn zelfs lijstjes bij radio- en tv-redacties van economen die perse niet met bepaalde andere economen in debat willen.

Vrouwen aan de top

En er is meer aan de hand dan opgeblazen ego's. De haantjescultuur in onze discipline werd onlangs in een ESB-dossier over vrouwen in de economische wetenschap genoemd als verklaring waarom er zo weinig vrouwelijke hoogleraren in ons vakgebied zijn. In de natuurwetenschappen en de techniek staan inmiddels meer vrouwen aan de top. Een enquête van drie psychologen (Derks et al., 2018) onder Nederlandse economen laat zien dat wij in meerderheid herkennen dat om succesvol te zijn, competitie de voorkeur heeft boven samenwerking en dat status en confirmeren aan de hiërarchie hiervoor belangrijk zijn. Ze vonden ook dat hoogleraren dit belangrijker vinden dan UDs en UHDs. Dat helpt te verklaren waarom de cultuur bij economie zo stabiel is en het aandeel vrouwen aan de top zo laag blijft. Zolang alfamannen tegelijk rolmodel en poortwachter zijn zal deze cultuur niet snel veranderen.

Harry van Dalen (2018) doet in het ESB-dossier verslag van een andere enquête, waaruit blijkt dat vrouwelijke economen minder belang hechten aan publicatiescores. Hij haalt Princeton econome Anne Case aan die in een interview (Varathan, 2017) zegt dat de cultuur onder economen agressiever is dan elders en meer gericht op het zichzelf bewijzen. Ze geeft als voorbeeld dat de presentatie van je paper met je nieuwste onderzoeksresultaten meer lijkt op het staan voor een vuurpeloton dan op een discussie waarin men zich coöperatief opstelt om de presentator te helpen het argument aan te scherpen. Ik herken dit beeld - alsof je een schietschijf bent waarop iedereen los kan gaan om zichzelf bij de alfaman in de zaal in de kijker te spelen. Een mannelijke econometrist die ik onlangs sprak zei me dat die ervaring heeft meegespeeld in zijn besluit om na zijn promotie de wetenschap te verruilen voor een beleidsfunctie. En inmiddels hebben heel wat van ons gehoord hoe Kate Raworth begin dit jaar in Tilburg is behandeld toen ze uitgenodigd was om te spreken over haar boek De Donuteconomie. Ze kreeg nijdige kritiek van twee mannelijke hoogleraren aldaar zonder inhoudelijke discussie. Het geplande videoverslag is nooit verschenen. Zulk gedrag treft natuurlijk mannen en vrouwen. Wat wel typische mannendingen in een haantjescultuur zijn: mansplaining en all-male panels. Mansplaining, dat is als een man, vaak op neerbuigende toon, iets op een over-gesimplificeerde manier probeert uit te leggen aan een vrouw, die daar niet om gevraagd heeft, en vaak zelf even veel kennis over het onderwerp heeft. Wat all-male panels zijn spreekt voor zich. Gelukkig ken ik collega's die daar niet meer aan meewerken. Er bestaat zelfs een online actie tegen onder de titel all-male-panels.

Seksisme

De meest extreme uitwas van een haantjescultuur is expliciet seksisme. In de Verenigde Staten werd dit vorig jaar breed uitgemeten in een gedegen scriptie van Alice Wu (2017) over grove uitlatingen op een anoniem economenforum. De berichten over mannelijke economen bleken vooral te gaan over hun rol als auteur of promotor, en soms over bullebakken en rivaliteit. De berichten over vrouwelijke economen gebruikten vaak seksistische termen - van hot tot hoer. Deze uitwas herken ik gelukkig niet in ons land. Maar wel verschillende vormen van neerbuigendheid en uitsluiting. Zo vertelde een Rector Magificus mij twee jaar geleden dat een Decaan Economie had hem doodleuk had gezegd dat vrouwen nu eenmaal niet goed zijn in wiskunde. Toen Larry Summers dat tien jaar eerder als president van Harvard beweerde moest hij uiteindelijk het veld ruimen (Goldenberg, 2005). Hier ten lande hebben we de schrale troost van de bijdrage aan het ESB-dossier van Ivo Arnold (2018) die heeft gemeten hoe studenten economie en econometrie presteren. Vrouwelijke studenten blijken het significant beter te doen, vooral bij econometrie.

Ook vrouwen schuldig

De afzeikmentaliteit wordt trouwens ook door sommige vrouwelijke hoogleraren gebezigd. In een uitgebreide boekbespreking in het Journal of Economic Literature werd onlangs karaktermoord gepleegd op de samenstellers van The Oxford Handbook of Professional Economic Ethics, waar ik ook een bijdrage voor geschreven heb. Feiten en argumenten werden in de bespreking verdraaid of zelfs compleet tegenovergesteld weergegeven om vervolgens neergesabeld te worden, en dat alles zonder enige paginavermelding. Zelfs de naam van één van de samenstellers werd verkeerd gespeld. Het tijdschrift had op zijn minst wat zorgvuldiger redactie mogen plegen. De auteur van het stuk was Anne Krueger (2017) - niet de minste onder Amerikaanse economen. De twee samenstellers van het handboek, George DeMartino en Deirdre McCloskey (2017), hebben een respectvolle reactie gegeven. Die laat zien dat Anne Krueger's bespreking zo misleidend is dat je je gaat afvragen waarom ze zo om zich heen slaat. Waarom voelt ze zich zo aangevallen door een boek over professionele ethiek voor economen? Duidelijk is wel dat ze niets op heeft met dat onderwerp, en ook niet met een beroepscode. Dat mag - ieder haar mening. Maar waarom haalt ze zichzelf zo naar beneden met zo veel feitelijke onjuistheden?

In de psychologie staat dit bekend als gemotiveerd redeneren - het gebruik van veelal onbewuste retorische trucs, zoals de welbekende stroman of het toeschrijven van ideeën aan de verkeerde persoon, om de eigen overtuiging bevestigd te zien (Kunda, 1990). Anne Krueger's bespreking vormt zo een treffende illustratie van de consensus-controle paradox uit het eerder genoemde artikel over de zelfgenoegzaamheid van de economiecultuur. Zo verwijt Anne dat Sheila Dow voorstander zou zijn om elk mogelijk gezichtspunt op een thema te onderzoeken. Terwijl Dow nu juist betoogt dat zoiets een wijdverbreid misverstand is over het begrip pluralisme. De Oostenrijkse econoom Peter Boettke wordt ervan beticht gemakzuchtig elke vorm van vrije markt beleid af te wijzen, terwijl hij nu juist wijst op de gemakzucht van critici die zulk beleid afwijzen. Over Thornton en Wade zegt ze dat zij zouden beweren dat leken als adviseurs bij rechtbanken moeten optreden. Terwijl de auteurs juist voorstellen om forensische economen bij rechtszaken te betrekken.

In elke andere discipline zou zo'n onoprechte boekbespreking waarschijnlijk een rel veroorzaakt hebben. Bij ons valt het blijkbaar niet eens op of wordt het met schouderophalen afgedaan. En zo wordt onbedoeld een afzeikcultuur in stand gehouden - ten koste van integere collega's en de kwaliteit van het wetenschappelijk debat.

Mijn ervaring

Tot mijn verbazing was ik vorige maand op de Nederlandse Economen Dag (NED) tijdens een plenaire paneldiscussie zelf weer de schietschijf van een alfaman. Het panel ging over tien jaar na de crisis. Ik maakte het punt dat de les voor de economie is dat we meer aandacht moeten hebben voor pluralisme, en noemde als voorbeelden John Maynard Keynes, Hyman Minsky en Joan Robinson. De laatste omdat zij een verklaring gaf voor toenemende concentratie - een tendens die ook de alfaman in zijn inleiding opmerkte. Ik dacht al bijna dat de paneldiscussie redelijke eensgezindheid zou tonen, totdat de alfaman opmerkte dat het Milton Friedman was die pleitte voor anticyclisch begrotingsbeleid om uit een crisis te komen. Was dat een grapje? Het was juist Friedman (1953) die in een model liet zien dat anticyclisch begrotingsbeleid destabiliserend kan werken. Ik besloot er niet op in te gaan - je kunt het oneens zijn met Keynes maar misschien was het gewoon een vergissing dat deze twee grootheden van economisch beleidsadvies uit de vorige eeuw door elkaar werden gehaald.

Tijdens de paneldiscussie vulden drie van de vier elkaar aan en wij probeerden de vragen van de voorzitter zo goed mogelijk te beantwoorden. De alfaman niet. Hij ging helemaal los op mijn pleidooi voor pluralisme. Ik herkende dezelfde tactiek als waar Anne Krueger gebruik van had gemaakt. Hij verwees naar mij als "mevrouw van Klaveren" en ging niet in op de door mij genoemde verklaring van Robinson voor toenemende concentratie - namelijk dat het inherent is aan de dynamiek van markten dat competitieve markten richting oligopolie opschuiven. In plaats daarvan koos hij de aanval op ander werk van Robinson. Getergd verweet hij haar dat zij in de beroemde kapitaalcontroverse tussen Cambridge UK en Cambridge US fout zat en daarmee de Universiteit van Cambridge jaren achterop heeft gezet. Maar Paul Samuelson (1966) heeft ruiterlijk toegegeven dat zij gelijk had - ook al bleven hij en vele anderen om pragmatische redenen verschillende soorten kapitaal bij elkaar optellen. Toen de voorzitter van het panel tot slot de alfaman vroeg wat hij vond van de bankcultuur antwoordde hij dat hij dat een moeilijke vraag vond. Om vervolgens mijn pleidooi - en dat van het pamflet uit 1992 - voor pluralisme als voorwaarde voor wetenschappelijke vooruitgang met mansplaining te beantwoorden: "vooruitgang in de economie gaat met moeilijke econometrie".

Na afloop kreeg ik vanuit het publiek veel steunbetuigingen en een bevestigende opmerking dat er een genderdingetje gaande was. Ik stapte met gemengde gevoelens de trein in. Voeg mijn naam ook maar aan dat lijstje van economen toe die niet meer met sommige anderen in debat willen, dacht ik misnoegd. Gelukkig herinnerde ik me thuisgekomen dat in de Verenigde Staten de American Economic Association (AEA) een serieuze stap heeft ondernomen tegen zulk onbetamelijk gedrag. Er is een gedragscode opgesteld om een meer professionele omgang met elkaar te bevorderen. De code stelt terecht dat de bevordering van economisch onderzoek vereist dat economen niet alleen intellectuele integriteit maar ook professionele integriteit nastreven. Dat laatste gaat over een fatsoenlijke omgang met elkaar, met respect voor verschillen, teneinde een echte vrije wetenschappelijke gedachtewisseling te kunnen hebben. Daarin moet elk idee op zijn eigen merites beoordeeld worden en hebben economen een professionele plicht om respectvol debat te voeren in alle mogelijke gremia. De code wijst op de verantwoordelijkheid van iedere econoom om zich naar deze code te gedragen maar ook om actief bij te dragen aan collectief professioneel gedrag.

Conclusie

Ik stel voor dat wij in Nederland ook nadenken over zo'n code, bij onze eigen economenvereniging de Koninklijke Vereniging voor Staathuishoudkunde (KVS) die de NED organiseert. Zodat we niet meer wegkijken of gelaten accepteren als zulk wangedrag zich voordoet in eigen gelederen. Maar vooral omdat intellectuele diversiteit de economische wetenschap versterkt.

Referenties 


The Economist (2016) 'A less dismal science', The Economist, 16 Juli.

Arnold, Ivo (2018), 'Female econometricians are the future', ESB 103 (4767S), 1 november, 22-25.

Varathan, Preeti (2017), 'A Princeton economist has a theory for why there are so few women in economics'. Interview with Anne Case, Quartz, 27 december.

Dalen, Harry van (2018), 'Invisible barriers to the top for female economists', ESB 103 (4767S), 1 november, 11-15.

Derks, Belle, Ruth van Veelen en Michel Handgraaf (2018) 'Successful economists are highly masculine', ESB 103 (4767S), 1 november, 16-19.

DeMartino, George, and Deirdre McCloskey (2017), 'Professional Ethics 101: A Reply to Anne Krueger's Review of The Oxforx Handbook of Professional Economic Ethics', Econ Journal Watch 15 (1) 4-19.

Fourcade, Marion, Etienne Ollion, en Yann Algan (2015) 'The Superiority of Economists', Journal of Economic Perspectives 29 (1) 89-114.

Friedman, Milton (1953), Essays in Positive Economics. Chicago; Chicago University Press.

Goldenberg, Suzanne (2005) 'Why women are poor at science, by Harvard president', The Guardian, 18 januari.

Krueger, Anne (2017) 'Book Review of The Oxford Handbook of Professional Economic Ethics', Journal of Economic Literature 55 (1) 209-216.

Kunda, Ziva (1990) 'The case for motivated reasoning' , Psychological Bulletin, 108 (3) 480-498.

Rodrik, Dani (2017) 'The Economics Debate, again and again'.

Samuelson, Paul (1966), ' Summing up ', Quarterly Journal of Economics 80 (4) 568-583.

Hodgson, Geoffrey, Uskali Maki and Deirdre McCloskey (1992) 'Plea for a Pluralistic and Rigorous Economics', American Economic Review 82 (2) xxv.

Wu, Alice (2017), 'Gender Stereotype in Academia: Evidence from Economics Job Market Rumors Forum', IDEAS paper.

Te citeren als

Irene van Staveren, “De haantjescultuur in de economische wetenschap”, Me Judice, 13 december 2018.

Copyright

De titel en eerste zinnen van dit artikel mogen zonder toestemming worden overgenomen met de bronvermelding Me Judice en, indien online, een link naar het artikel. Volledige overname is slechts beperkt toegestaan. Voor meer informatie, zie onze copyright richtlijnen.

Afbeelding
Afbeelding ‘Public policy forum - Challenges of inequality in…’ van UNU-WIDER (CC BY-NC 2.0).

Ontvang updates via e-mail