Genealogie voor economen

Genealogie voor economen image

Afbeelding ‘Old books’ van Terry Ballard (CC BY 2.0).

Na de crisis gingen economen kritisch naar hun eigen wetenschap kijken, en daarmee dus ook naar de aanname van de homo economicus. Onderzoeker Joost Hengstmengel betoogt dat economen het wiel niet opnieuw hoeven uit te vinden. Ze hoeven slechts weer ten rade te gaan bij de oude filosofische econoom. 

De vraag na de crisis 

Op de kop af tien jaar geleden bracht de Britse koningin Elizabeth een bezoek aan de London School of Economics. Haar vraag waarom niemand daar de kredietcrisis had zien aankomen, opende als het ware het debat over de koers van de economie zoals die wordt beoefend aan universiteiten. De kredietcrisis werd, al dan niet terecht, in verband gebracht met de theorieën en modellen van economen en leidde welhaast tot een crisis in de economische wetenschap zelf. Veelvuldig werd in de populaire media ook weer de homo economicus ten tonele gevoerd, de abstracte economische mens die zou leiden tot onbetrouwbare voorspellingen en onverantwoord gedrag.

Zodra het over deze homo economicus gaat, klinkt al snel de naam van Adam Smith, de Adam en Smid van de economie. De kennis van zijn werk reikt vaak niet verder dan dat hij het eigenbelang verhief tot grondbeginsel van de economie (de bakker, brouwer en slager die ons dienen uit eigenbelang) en er een onzichtbare hand op nahield die het streven naar eigenbelang in goede banen leidt. De Schotse moraalfilosoof ging nog niet uit van een abstract mensbeeld. Pas bij de klassieke economen aan het begin van de negentiende eeuw deed de homo economicus zijn intrede. Hun werkhypothese was dat mensen in economische verbanden streven naar rijkdom en verbetering van levensomstandigheden. Van andere drijfveren werd bewust geabstraheerd.

Wat sommige hedendaagse critici zich niet lijken te realiseren, is dat het mensbeeld van de klassieken veel materialistischer was dan dat van hedendaagse economen. De afgelopen eeuwen heeft de economie een heuse metamorfose ondergaan van een wetenschap van de rijkdom naar een wetenschap van het kiezen. De mens zoals die in hedendaagse modellen wordt gehanteerd is weliswaar gevoelig voor financiële prikkels, maar streeft bovenal naar het maken van optimale keuzes. De homo economicus 2.0 is een rationeel wezen dat op basis van beperkte informatie probeert om zijn middelen op de meest effectieve wijze aan te wenden. Diens voorkeuren kunnen zien op geld en bezit, maar evengoed ethisch of religieus van aard zijn.

Op de zogenaamde rationele keuzetheorie van de moderne economie is veel aan te merken en ook reeds aangemerkt. Met de opkomst van onder meer de gedragseconomie en de speltheorie zijn onderdelen van dit mensbeeld onder kritiek komen te staan. De mens blijkt in praktijk minder rationeel en meer coöperatief en altruïstisch dan de traditionele handboeken economie deden vermoeden. Stap voor stap wordt het rationele keuzemodel daarom uitgebreid en realistischer gemaakt om het in overeenstemming te brengen met hoe de mens werkelijk is. De economische mens krijgt zogezegd steeds meer vlees op de botten. Hoewel deze ontwikkeling is toe te juichen, kan men zich afvragen of economen hiermee niet bezig zijn opnieuw het wiel uit te vinden.

Een kijk in de geschiedenis

Een vraag die koningin Elisabeth ook had kunnen stellen aan de Londense economen is of zij niet meer zouden moeten doen aan geschiedenis van het economisch denken, om zo economische crises letterlijk vóór te zijn. Zou het niet heilzaam zijn om weer eens wat oude familiebanden aan te halen? De econoom Jacob Viner (1991, 193) noemde zijn vakgebied ooit het stiefkind van de moraaltheologie en moraalfilosofie. De moderne economie zoals wij die kennen, stamt af van de antieke huishoudkunde, scholastieke economie en de vroegmoderne moraalfilosofie. Zelf ging zij lange tijd nog door het leven als staathuishoudkunde. Al deze banden – (moraal)filosofische, theologische en politieke – zijn praktisch doorgesneden.

Het waardevolle aan de economie oude stijl zoals die in de eeuwen van en voor Adam Smith werd beoefend, is dat men uitging van veel completere mensbeelden – van een mens die van nature in morele en politieke betrekkingen staat. In plaats van ‘eigenbelang’ werd doorgaans het veel rijkere begrip ‘eigenliefde’ gebruikt, waarin een hele psychologische wereld meekwam. In Smiths Wealth of Nations, dat een “a stupendous palace erected on the granite of self-interest” (Stigler 1971, 265) is genoemd, komt de term eigenbelang in het geheel niet voor, alleen in afgeleide zin. Smith hanteerde net als Thomas Malthus en andere grondleggers van de moderne economie de uit de theologie en filosofie stammende term eigenliefde. Ondeugden als hebzucht, jalousie en eerzucht maakten in zijn tijd nog deel uit van de economische beschouwingen, en deugden als rechtvaardigheid en naastenliefde evengoed. Voor meer realisme kunnen economen zich dus laven aan de vaderen en voorvaderen van hun vakgebied.

De oude mensbeelden zijn de laatste paar eeuwen steeds verder uitgekleed. De waardegeladen taal van deugden en ondeugden maakte plaats voor een waardevrije taal van belangen, voorkeuren en nut (O’Neill 1998; 2004). Deze ontwikkeling is een verhaal op zich. Ze heeft onder andere te maken met de verwetenschappelijking van de economie in de negentiende en vroege twintigste eeuw. Om voor een wetenschap door te gaan, diende de economie volgens sommigen strikter te worden gescheiden van ethiek en politiek. In de wetenschappelijke positieve economie zou het gaan om feiten, in de normatieve economie en politieke economie om waarden en idealen. De taal van voorkeuren en nut paste bij de positivistische opvatting van economische wetenschap, omdat er – letterlijk – mee kon worden gerekend. Het ontsloeg economen bovendien van normatieve uitspraken.

Economen zouden weer eens te rade kunnen gaan bij de preklassieke ‘vakgenoten’ om zich te laten inspireren door de oude taal en mensbeelden. Boekenkasten zijn er over het vroeg- en voormoderne economische denken volgeschreven. Niets staat hen dus in de weg om gedegen stamboomonderzoek te doen. Men zou verwachten dat de kredietcrisis van 10 jaar geleden een dergelijke exercitie heeft aangemoedigd. Toch lijkt de economische crisis en, in haar kielzog, de bijna crisis in de economische wetenschap niet te hebben geleid tot substantieel meer aandacht voor de geschiedenis van het economisch denken op (Nederlandse) universiteiten. Maar wat niet is, kan nog komen. Never waste a good crisis.

Referenties

O’Neill, J. (1998), ‘Self-love, self-interest and the rational economic agent’, Analyse & Kritik , 20(2), pp. 184-204.

O’Neill, J. (2004), ‘Commerce and the language of value’, in Archer, M. S. and Outhwaite, W. (eds) Defending Objectivity. Essays in Honour of Andrew Collier. London: Routledge, pp. 75-92.

Stigler, George J. (1971), ‘Smith’s travels on the ship of state’, History of Political Economy 3/2, 265-277.

Viner, J. (1991) ‘“Fashion” in economic thought’, in Irwin, D. A. (ed.) Essays on the Intellectual History of Economics. Princeton: Princeton University Press, pp. 189-199.

Te citeren als

Joost Hengstmengel, “Genealogie voor economen”, Me Judice, 3 december 2018.

Copyright

De titel en eerste zinnen van dit artikel mogen zonder toestemming worden overgenomen met de bronvermelding Me Judice en, indien online, een link naar het artikel. Volledige overname is slechts beperkt toegestaan. Voor meer informatie, zie onze copyright richtlijnen.

Afbeelding

Afbeelding ‘Old books’ van Terry Ballard (CC BY 2.0).

Ontvang updates via e-mail