Is de economische wetenschap verantwoordelijk voor het ontstaan van de kredietcrisis?

Onderwerp:
Is de economische wetenschap verantwoordelijk voor het ontstaan van de kredietcrisis? image
25 nov 2009
Bij de lawine van studies over het ontstaan van de crisis zijn vele factoren de revue gepasseerd, van perverse beloningssystemen en fragiele business modellen tot macro-economische onevenwichtigheden en ontoereikend toezicht en regulering. Aan de rol van de economische wetenschap en de verantwoordelijkheid van economen is echter veel minder aandacht besteed. De Tilburgse hoogleraar en OESO-econoom Blommestein stelt dat dit ten onrechte en juist cruciaal is om het ontstaan van de kredietcrisis te begrijpen.

Verantwoordelijkheid van de economische wetenschap

Belangrijk bij de evaluering van de rol van de economische wetenschap is het inzicht dat relatief nieuwe concepten uit vooral financiële theorieën ten grondslag liggen aan veel modern economisch beleid, regulering en toezicht, de ontwikkeling van nieuwe financiële markten en producten zoals optie- en Credit Default Swap (CDS)-markten, risicomanagement systemen en de businessmodellen van bankiers. Bijvoorbeeld in het kader van regulering en toezicht is door Lord Turner, voorzitter van de UK FSA, opgemerkt dat “….the whole efficient markets theory, Washington consensus, free market deregulation system…..” een zodanig dominante rol in beleidskringen speelden dat ze op geloofsartikelen begonnen te lijken. Vervolgens leidde dit tot “regulatory capture through the intellectual Zeitgeist…”.

Aangezien veel van deze theoretische concepten een ronduit dominerende invloed hadden en hebben, is het essentieel dat deze op zeer kritische wijze worden geëvalueerd. Hoewel in deze bijdrage de verantwoordelijkheid van de economische wetenschap centraal staat, betekent dit natuurlijk niet dat bankiers, beleidsmakers, rating agencies, toezichthouders en andere ‘gatekeepers of the public trust’ vrijuit gaan.

Hoe ver gaat de verantwoordelijkheid?

Vaak worden theoretische concepten als intellectuele dogma’s gehanteerd door zowel wetenschappers als gebruikers. Onderzoekers zijn hiervoor deels verantwoordelijk, aangezien ze onvoldoende wijzen op de beperkingen en zwakheden van hun theorieën en modellen. Ook waarschuwen ze te weinig voor het potentiële misbruik van hun werk. Deze houding wordt versterkt door de, veelal impliciete, ideologische elementen in veel onderzoekprogramma’s.

Er is in dit verband ook opgemerkt dat theoretici een ethische verantwoordelijkheid hebben de beperkingen van hun modellen te communiceren evenals het mogelijke mis(ge)bruik van hun onderzoek (Blommestein, 2009). Een te grote vermenging van ideologie en wetenschap verzwakt ook deze ethische verantwoordelijkheid.

Zwakheden in de stap van theorie naar toepassing

Veel onderzoekers onderschatten de fundamentele zwakheden in de stap van theorie naar empirie. Het essentiële probleem is het gebrek aan voorspelkracht van economische theorieën, waaronder veel financiële concepten. Het gebrek aan empirische inhoud van economische theorieën ligt hieraan ten grondslag. Dit heeft verder tot gevolg dat de constructie van empirische modellen van deze theorieën (waaronder ook beleidsmodellen) in grote mate wordt bemoeilijkt door de zogenaamde specificatie onzekerheid bij de constructie van econometrische- en statistische modellen. Helaas besteden economen in hun rol als onderzoekers weinig aandacht aan de geringe empirische inhoud van theorieën. Vaak worden onderzoeksresultaten gepresenteerd alsof de empirische inhoud aanzienlijk is. In deze fantasiewereld is modelbouw een eenvoudige zaak aangezien specificatie onzekerheid geen of een zeer geringe rol speelt. Deze ‘alsof’-houding heeft geleid tot onrealistische claims over de validiteit van de (uitkomsten van) op theoriegebaseerde empirische modellen.

Er is bovendien de slechte gewoonte, aan de kaak gesteld door David Hendry, dat “too often, a study in economics starts afresh, postulating and then fitting a theory-based model, failing to build on previous findings. Because investigators revise their models and rewrite a priori theories in light of the evidence, it is unclear how to interpret their results.” (Hendry, 2004). Wat wel duidelijk is dat we opgezadeld worden met een grote berg empirische studies met een breed scala aan uitkomsten voor parameters die een onduidelijke status hebben qua econometrische identificatie en structureel karakter. Cristopher Sims (1980) heeft al decennia geleden uitgelegd dat vele zgn. geïdentificeerde structurele parameters niet geloofwaardig zijn. In tegendeel, vele zgn. structurele parameters zijn het resultaat van tamelijk willekeurige (ad hoc) opgelegde restricties. Dit is geen wetenschappelijke of maatschappelijke vooruitgang, maar regressie, kort gezegd achteruitgang.

Implicaties van de economie als sociale wetenschap

Naast deze epistemologische- en methodologische problemen is er een majeur ontologisch obstakel. Naar mijn oordeel wordt bij de formulering van economische theorieën te weinig aandacht besteed aan de implicaties van de economie als sociale wetenschap. Het accent ligt bij de formulering teveel op de eisen van de toegepaste wiskunde en statistiek. Bovendien wordt (vaak impliciet) de methodologie van de klassieke natuurkunde gevolgd. Echter, de natuurkunde en de economie als sociale wetenschap verschillen radicaal, met belangrijke implicaties voor theorieën en toepassingen. Bijvoorbeeld, economisch gedrag dient de menselijke capaciteit voor auto-referentie (reflexiviteit) te omvatten. Reflexiviteit heeft fundamentele, complicerende implicaties voor economische theorieën en modelbouw. Meestal worden deze inherente zwakheden niet of te weinig erkend. Voor zover dit wel gebeurt, wordt kennis hierover niet of onvoldoende met het publiek gedeeld, waaronder bankiers en beleidsmakers. Zoals Colander et al. (2009) het formuleren: “By not taking methodological problems seriously, academic economists also failed to communicate to the public (including bankers and policy-makers) the inherent “limitations, weaknesses and even dangers of [their] preferred models….” .

Een kompas voor toekomstige onderzoeksprogramma’s

Als reactie op deze inherente zwakheden en problemen heb ik vijf richtlijnen als kompas voor toekomstige onderzoeksprogramma’s geformuleerd.

Richtlijn 1:

Wetenschappers dienen de theoretische- en empirische implicaties van economie als sociale wetenschap serieuzer te nemen. Dit betekent ondermeer dat de metafoor van de “representatieve economische agent” zoveel mogelijk moet worden vermeden. Ook de zogenaamde ‘micro-economische fundering van de macro-economie’ is vanuit deze optiek meer op drijfzand gebouwd dan op beton.

Richtlijn 2:

Economische wetenschappers dienen zich bij hun onderzoek minder door ideologische overwegingen te laten leiden. Veel wetenschappers laten zich ook bij hun deelname aan beleidsdebat teveel door ideologie en politiek meeslepen waardoor vaak ideologische- en wetenschappelijke argumenten niet duidelijk en zuiver gescheiden zijn, vooral in de richting van het publiek. Deze vermenging ondergraaft of verzwakt ook de ethische verantwoordelijkheid om beperkingen van theorieën en modellen duidelijk te communiceren in de richting van de financiële sector, beleidsmakers en andere wetenschappelijke buitenstaanders.

Richtlijn 3:

Meer aandacht bij economisch onderzoek voor het verklaren van sociale instituties, waaronder financiële instituties. De kredietcrisis heeft duidelijk aangetoond dat het nodig is hieraan meer aandacht te besteden. Bijvoorbeeld, bij het verklaren van de onderlinge samenhang en interacties tussen financiële instituties (bijv. bij het analyseren van liquiditeitsproblemen en het systeemrisico) en de essentiële rol van instituties bij de ‘pricing of risks’.

Richtlijn 4:

Een grotere rol voor morele (ethische) overwegingen in theorieën over het functioneren van markten. De recente crisis heeft aangetoond dat de integriteit van bestuurders en de efficiëntie van markten sterk worden beïnvloed door morele standaarden.

Richtlijn 5:

Economische wetenschappers dienen meer aandacht te besteden aan het gebrek aan empirische inhoud van economische theorieën. Ook de specificatieonzekerheid bij de constructie van empirische modellen van deze theorieën (waaronder ook beleidsmodellen) is een groot probleem dat rigoureuzer en systematischer dient te worden aangepakt.

* Dit artikel is op persoonlijke titel geschreven en vertegenwoordigt dus niet de meningen van de instituties waaraan de auteur is verbonden. Alleen hij is verantwoordelijk voor alle fouten. Deze bijdrage is gebaseerd op Blommestein (2009).

Referenties:

Blommestein, H.J. (2009), The Financial Crisis as a Symbol of the Failure of Academic Finance? A Methodological Digression, Journal of Financial Transformation; Issue 27 (Rebuilding)

Colander, D., H. Föllmer, A. Haas, M. Goldberg, K. Juselius, A. Kirman, and T. Lux, 2009, “The financial crisis and the systematic failure of academic economics,” Kiel Working Papers No. 1489, Kiel Institute for the World Economy.

Hendry, D. F., 2004, The ET interview: Professor David F. Hendry: Interviewed by Neil R. Ericsson, Econometric Theory, 2004, 20:4, 743-804 Cambridge University Press.

Sims, C., 1980, “Macroeconomics and Reality,” Econometrica, 48:1, 1-48.

Te citeren als

Hans Blommestein, “Is de economische wetenschap verantwoordelijk voor het ontstaan van de kredietcrisis?”, Me Judice, 25 november 2009.

Copyright

De titel en eerste zinnen van dit artikel mogen zonder toestemming worden overgenomen met de bronvermelding Me Judice en, indien online, een link naar het artikel. Volledige overname is slechts beperkt toegestaan. Voor meer informatie, zie onze copyright richtlijnen.

Afbeelding

Ontvang updates via e-mail