Red de Nederlandse economentaal

Red de Nederlandse economentaal image
(c) Den Butter
Economen bij de Nederlandse universiteiten en hogescholen publiceren steeds minder in het Nederlands. Studieprogramma’s in de economie zijn ook steeds vaker uitsluitend Engelstalig. Daardoor wordt de Nederlandse economentaal onnodig doorspekt met Engelse begrippen. De Amsterdamse hoogleraar Frank den Butter bepleit meer aandacht voor de Nederlandse woordenschat in de economie.

Engelse les

Onlangs kwamen er bij de eindpresentatie van een Engelstalige honours cursus op de VU alleen Nederlandse studenten opdagen. Onze vraag was of de studenten de presentatie, ook al was deze in het Engels voorbereid, in het Nederlands wilden geven. Dat bleek moeilijk. Men probeerde er het beste van te maken, maar in de meeste gevallen eindigde de presentatie in een vreemde mengeling van Engels en Nederlands. Het is tekenend voor het feit dat Nederlandse economiestudenten tegenwoordig voornamelijk Engelstalige lesstof krijgen. Toch worden ze lang niet allemaal voor een carrière in de wetenschap of voor een internationale loopbaan opgeleid. Sommigen zullen gewoonweg een baan in ons eigen land vinden waar ze memo’s en rapporten in het Nederlands moeten schrijven. Daarom is meer aandacht nodig voor de geschreven en gesproken Nederlandse economentaal (zie ook mijn recente essay in Hollands Maandblad: Den Butter, 2018). Probeer daarbij zo veel mogelijk Nederlandse equivalenten voor Engelse begrippen te gebruiken. Onze taal, en ook de economentaal, is immers een onderdeel van het culturele erfgoed.

Het gaat mij er niet om dat op universiteiten, en ook op de HBO steeds meer in het Engels les wordt gegeven. Dat is onvermijdelijk. Bovendien is het niet mijn ervaring, zoals wel wordt beweerd, dat de kwaliteit van het onderwijs er onder lijdt, omdat de docenten zich slecht in het Engels kunnen uitdrukken, of omdat de studenten de stof in het Engels niet begrijpen of saai vinden. Tegenwoordig worden universitaire docenten vooral geselecteerd op onderzoekvaardigheden. Goede onderzoekers komen, net als balletdansers, orkestmusici en topvoetballers, overal vandaan. De staf op economische faculteiten kent vele nationaliteiten en een grote culturele diversiteit. Omdat de buitenlandse medewerkers ook een onderwijstaak hebben, is het alleen al daarom noodzakelijk dat een groot deel van de colleges in het Engels wordt gegeven. Voor de colleges economie in het Engels voldoet dan een redelijke beheersing van het Engels als tweede taal.

Nederlands bij statistiek en informatica

Een pleidooi voor behoud van de Nederlandse vaktaal, en voor het gebruik van Nederlandse equivalenten voor Engelse termen, is niet nieuw. In de tijd dat ik in Amsterdam als kandidaats-assistent econometrie berekeningen op de EL X8 van het Mathematisch Centrum uitvoerde was er op dat instituut – tegenwoordig het Centrum voor Wiskunde en Informatica – en bij de hoogleraren statistiek en numerieke wiskunde veel aandacht voor vernederlandsing van de vaktermen. Op zichzelf was die belangstelling voor taal begrijpelijk, aangezien in die tijd het Mathematisch Centrum de internationale top was op het gebied van wetenschappelijke programmeertalen. Algol 60 en Algol 68 zijn mede daar ontwikkeld. Zo werd in het college ‘Programmeren voor rekenautomaten’ van Kruseman Aretz uitgelegd hoe de vertaling van een tekst in Algol naar machinecode voor de EL X8 wordt uitgevoerd. Merk op dat een computer indertijd een rekenautomaat werd genoemd en een compiler een vertaler. Deze Nederlandse begrippen hebben echter het algemene spraakgebruik niet weten te behalen: iedereen heeft het tegenwoordig over computers en de deskundigen over compilers. Dat is anders in Frankrijk, waar een computer een ordinateur is en een compiler een compilateur. Van Wijngaarden, de grondlegger van de informatica in Nederland en hoofd van de rekenafdeling van het Mathematisch Centrum, sprak graag van ‘rekentuig’. Oorspronkelijk dacht ik dat hij daarmee ook de computer bedoelde, naar analogie van werktuig en vliegtuig. Maar wellicht lag dat ingewikkelder en doelde hij op zijn mannelijke ‘rekenaars’ (zie Albers, 2003).

Indertijd kreeg ik colleges Mathematische Statistiek van Hemelrijk, die ook betrokken was bij het Mathematisch Centrum. In zijn colleges deelde hij een stencil uit met statistische begrippen in het Engels, Duits, Frans en Nederlands. Sommige van de Nederlandstalige termen uit die lijst hanteer ik nog altijd met enige volharding, bijvoorbeeld ‘schatter’ voorestimator, ‘zuiver’ voor unbiased, ‘onzuiver’ voor biased, ‘uitbijter’ voor outlier en ‘willekeurig’ voor random. Een random walk is dan geen willekeurige wandeling, maar een ‘toevalsbeweging’. En een random draw is een ‘aselecte trekking’. Overigens heeft Barten in zijn boek Econometrische Lessen (Barten e.a., 1989) een soortgelijk lijstje met begrippen in 4 talen opgenomen.

Soms worden in de Nederlandse economentaal begrippen verengelst waar de betekenis in het Nederlands echt anders is dan in het Engels. Een voorbeeld is dat wat in het Engels een test wordt genoemd in het Nederlands een ‘toets’ is. Testing in statistische zin is dus ‘toetsen’ en niet ‘testen’. Met een ‘test’ wordt in het Nederlands de bruikbaarheid of kwaliteit van een voorwerp of dienst beproefd. Maar het waarheidsgehalte of de waarschijnlijkheid van een hypothese of theorie wordt door statistici ‘getoetst’. Dat gebeurt aan de hand van gegevens, en het aantal waarnemingen dat men over die gegevens heeft, is bepalend voor de mate waarop de toets onderscheidend kan zijn. Dit begrip ‘gegevens’ – in deze zin – lijkt trouwens ten onrechte verdwenen in de Nederlandse taal. Vrijwel altijd wordt nu gesproken over data wanneer men ‘gegevens’ bedoelt en over datasets in plaats van over ‘gegevensbestanden’. Terwijl data het meervoud is van datum en je het over data hebt wanneer er een afspraak voor een vergadering of uitje moet worden gemaakt.

Andere bijdragen

De ontwerper van de zeilwagen, Simon Stevin (1548-1620), heeft al in een vroeg stadium een grote bijdrage geleverd aan de Nederlandse vaktaal. In de eerste plaats muntte hij het begrip ‘wiskunde’, waar in vele andere talen deze wetenschap met een variant op ‘mathematica’ wordt aangeduid. Daarnaast komen de woorden evenaar, evenwijdig, langwerpig, loodrecht, middellijn, raaklijn (tangens), scheikunde (chemie), stelkunde (algebra) en wijsbegeerte (filosofie) uit Stevins koker. Stevin was zelfs zo overtuigd van de kwaliteit van de Nederlandse taal dat hij beweerde dat Adam en Eva in het paradijs Nederlands spraken omdat men zich in het Nederlands zo kort en krachtig kan uitdrukken.

Rond de Millenniumwisseling is door de WRR een aantal rapporten uitgebracht waarbij de titel tot een uitbreiding van de economische woordenschat hebben geleid. Dat kwam mede door de toenmalige, taalgevoelige secretaris van de Raad, Frans Bletz, die veel aandacht besteedde om de rapporten met een bondige maar veelzeggende titel te voorzien. Voorbeelden zijn ‘Generatiebewust Beleid’, ‘Borgen van Publiek Belang’ en ‘Doorgroei van Arbeidsparticipatie’. Bij de titel Borgen van Publiek belang past wel de kanttekening dat wat in het Engels public sector wordt genoemd in het Nederlands de ‘collectieve sector’ is. Een public good is dan een ‘collectief goed’ – ‘publiek goed’ doet me te veel aan een publieke vrouw denken. Eigenlijk moet dan ook van ‘collectief belang’ worden gesproken in plaats van ‘publiek belang’. Maar ja, dat is inmiddels te veel ingeburgerd.

Eigen inbreng

Zelf heb ik af en toe ook gepoogd de economentaal met een nieuw Nederlandstalig begrip te verrijken, zij het met weinig succes. Zo introduceerden Jan van Ours en ik in 1991 in een ESB- artikel het begrip ‘koppelfunctie’ als vertaling van het Engelse matching function. Het gaat hier om een soort productiefunctie van de arbeidsmarkt, die aangeeft hoe het zoekproces tussen werkgevers en werkzoekenden leidt tot vervulling van vacatures en daarmee tot nieuwe werkgelegenheid. De ‘koppelfunctie’ beschrijft de efficiëntie van de werking van de arbeidsmarkt. Overigens beperken koppelprocessen, en de wetenschappelijke analyse ervan, zich niet tot de arbeidsmarkt; de huwelijksmarkt is een ander voor de hand liggend voorbeeld, maar ook op de huizenmarkt en bij het toedelen van leerlingen over middelbare scholen op basis van de aangegeven voorkeuren is de inrichting van het koppelproces bepalend voor het resultaat. Helaas bleek het begrip ‘koppelfunctie’ een doodgeboren term; het is niet terug te vinden in enige andere Nederlandse publicatie. Nederlandse economen bleven vasthouden aan de aanduiding matching. Daarentegen is in de Franstalige literatuur wel een eigen begrip tussen vakgenoten gemeengoed geworden. Daar heet zo’n koppelfunctie een fonction d’appariement.

Een volgende poging was de introductie van het begrip ‘handelsinnovatie’, als onderscheidend ten opzichte van technische proces- en productinnovaties. Het innovatiebeleid heeft in ons land via het Ministerie van Economische zaken vooral aandacht voor technische innovaties en voor het daaraan ten grondslag liggende ontwikkelings- en speurwerk ( research and development, moet ik zeggen). Voor een handelsland als Nederland zijn ‘handelsinnovaties’, dus vernieuwingen die de efficiëntie van de handel bevorderen en daarmee via meer internationale specialisatie bijdragen aan de welvaart, minstens zo belangrijk als vooruitgang in de techniek. Denk bijvoorbeeld aan de container als handelsinnovatie; die is vele malen belangrijker is geweest voor de groei van de wereldhandel dan alle handelsverdragen bij elkaar (Bernhofen et al.2015). Andere voorbeelden zijn de invoering van zelfbediening en streepjescode in de supermarkten. Innovaties in het betalingsverkeer zijn ook als handelsinnovaties op te vatten; denk aan internetbankieren, bijvoorbeeld via iDEAL. Het Nederlandse bedrijf Adyen, heeft een beurswaarde van 13 miljard euro bereikt via bemiddeling in de betalingen van internettransacties voor webwinkels. Het begrip ‘handelsinnovatie’ heeft wel enigszins wortel geschoten, maar het houdt niet over.

Nieuwe poging

Overleg is wellicht een manier om nieuwe Nederlandstalige begrippen in economenland beter te doen beklijven. Zulk overleg vond onlangs daadwerkelijk plaats met de redactie van ESB over een Nederlandse term voor de instant payment (Den Butter en Mallekoote, 2017). Dat is een nieuwe manier van betalen die binnenkort in Nederland wordt geïntroduceerd en waarbij een overboeking onmiddellijk wordt bijgeschreven op de bankrekening van de begunstigde, zodat deze het geld binnen enkele seconden beschikbaar heeft en er dus zeker van is dat de betaling inderdaad heeft plaatsgevonden. Veel betalingen, die nu nog enkele uren en soms een dag onderweg zijn van bank naar bank, of contant worden verricht, kunnen dan via gewone bankrekeningen lopen. Er is flink gediscussieerd hoe instant payment in het Nederlands zou moeten worden genoemd. Een ‘directe betaling’ leek niet geschikt omdat daar een andere suggestie van uitgaat en dat begrip al gebruikt wordt. Mijn idee was te spreken van ‘flitsbetaling’ naar analogie van flitskapitaal. Dat woord bleek inderdaad al in het Vlaams te worden gebruikt, en ik heb het ook aangetroffen in een brochure van ABN-AMRO. Volgens medeauteur Mallekoote vonden de deskundigen in het betalingsverkeer dat woord echter niet geschikt. Uiteindelijk hebben we gekozen voor het begrip ‘realtimebetaling’. Toegegeven, dat is enigszins curieus wanneer je geen Engelse termen wilt gebruiken, maar ‘realtimeonderzoek’ staat in het Groene Boekje terwijl in de Van Dale het bijwoord ‘realtime’ wordt beschreven als: ‘zonder vertraging die wordt veroorzaakt door het verzenden van data (sic!)’. De vraag is nu of dit begrip ‘realtimebetaling’ inderdaad gemeengoed gaat worden, of dat de rest van Nederland toch instant payment blijft gebruiken.

Besluit

Toegegeven zij dat meer Nederlands in de economentaal weinig extra materiele welvaart zal opleveren. Beleidsnota’s met puik Nederlands zullen niet veel beter gelezen worden dan nota’s doorspekt met Engelstalig jargon. Maar meer aandacht voor Nederlands in de economentaal draagt wel bij aan behoud van onze taal als cultureel erfgoed. Dat levert immateriële welvaartswinst op. Gelukkig dragen Me Judice en ESB, waar Nederlandse economen nog in hun moederstaal debatteren, daartoe bij. Bovendien publiceert de Koninklijke Vereniging voor de Staathuishoudkunde nog steeds preadviezen in het Nederlands. In de preadviezen van 2018 wordt zelfs gepoogd Nederlandstalige equivalenten voor nieuwe Engelse begrippen uit het klimaatbeleid te benoemen: ‘klimaatsturing’ voor climate engineering, ‘zonlichtmanagement’ voorsolar radiation management, ‘koolstofverwijdering’ voor carbon dioxide removal en ‘koolstofkater’ voor onbedoelde neveneffecten van zonlichtmanagement (Smulders, 2018). Mooi zo!

Referenties


Alberts, G., 2003, Rekenmeisjes en rekentuig, NEMO Kennislink, 1 september.

Butter, F.A.G. den, en P.M. Mallekoote 2017, Het publiek belang van innovaties in het betalingsverkeer, Economisch Statistische Berichten, 102 (4753S), blz. 19-23.

Butter, F. den, 2018, Apengeluk en rake schatters, Hollands Maandblad 60 (11), nr. 852, november 2018, blz. 44-49.

Bernhofen, D., R. Kneller en Z. El-Sahli, 2015, Estimating the effects of the container revolution on world trade Journal of International Economics, 98. blz. 36-50.

Smulders, S., 2018, Kan en zal de wereld het klimaat redden door geo-engineering?, in Koninklijke Vereniging voor de Staathuishoudkunde, Klimaatbeleid :Kosten, Kansen en Keuzes, Preadviezen 2018, blz. 147-153.

Te citeren als

Frank den Butter, “Red de Nederlandse economentaal”, Me Judice, 4 december 2018.

Copyright

De titel en eerste zinnen van dit artikel mogen zonder toestemming worden overgenomen met de bronvermelding Me Judice en, indien online, een link naar het artikel. Volledige overname is slechts beperkt toegestaan. Voor meer informatie, zie onze copyright richtlijnen.

Afbeelding
(c) Den Butter

Ontvang updates via e-mail