Social entrepreneurship: garen spinnen bij mestverwerking?

sociale ondernemers

Afbeelding ‘Bijeenkomst sociaal ondernemers’ van Minister-president Rutte (CC BY 2.0).

Social entrepreneurship helpt maatschappelijke uitdagingen aanpakken. Het beeld van social enterprises is echter aan herziening toe, betoogt hoogleraar Harry Hummels. Ze zijn vooral maatschappelijk waardevol als ze een duurzaam business model koppelen aan het reduceren of oplossen van persisterende sociale en milieuproblemen - en daarbij schaal kunnen creëren. Daarmee is ook een andere houding van de overheid nodig. In plaats van reguleren mag van de overheid een faciliterende en stimulerende rol worden verwacht, aldus Hummels.

Van mesthoop naar goudmijn

De Brabantse onderneemster Jalila Essaidi pakt de onmetelijke hoeveelheid mest in de provincie op een ongebruikelijke manier aan. Haar onderneming Inspidere produceert Mestic door cellulose te destilleren uit koeienmest. Daarmee creëert ze een waardevolle grondstof voor de kledingindustrie. Hennis & Mauritz ziet wel toekomst in een jurk, een jasje of een broek van koeienpoep. Ook tijdens de Chivas Social Entrepreneurship Venture viel de Brabantse in de prijzen. Jalila spint letterlijk garen bij de oplossing van het mestprobleem. Impliciet wijst het voorbeeld in de richting van een nieuwe invulling van ‘social entrepreneurship’. De bestaande beelden rondom social entrepreneurship zijn toe aan herziening. Inspidere’s nagestreefde transformatie draagt bij aan een meer eigentijdse economie waarin het oplossen van maatschappelijke vraagstukken hand in hand gaat met zakelijke kansen en mogelijkheden.

De eigentijdsheid toont zich in de toenemende samenwerking tussen innovatieve bedrijven en grotere ondernemingen. Gezamenlijk richten zij zich op duurzame bedrijfsmodellen als voorwaarde voor maatschappelijke probleemoplossing. Zonder een goede financieel-economische basis is er namelijk geen lange-termijn maatschappelijke winst. Beleidsmakers doen er verstandig aan hier rekening mee te houden in hun pogingen social entrepreneurship te stimuleren. Daarnaast dienen zij meer oog te hebben voor resultaten in plaats van goede bedoelingen van ondernemers.

Vier beelden die aan herziening toe zijn

In het verleden stimuleerden niet-gouvernementele organisaties, politiek of (semi-)overheden het gebruik van de ondernemingsvorm. Neem het voorbeeld van zorginstellingen die hun dagbesteding deels inruilden voor sociale, not-for-profit ondernemingen. Dit is het eerste beeld dat bijstelling behoeft. Steeds vaker staan commerciële bedrijven aan de wieg van duurzame ontwikkelingen, sociale inclusie, circulariteit en een open, participatieve samenleving. Denk maar aan Fairphone en het winstgevende Tony’s Chocolonely. Social entrepreneurship vormt hier de voorhoede van een nieuwe beweging. Zij vormt een lichtend voorbeeld voor product- en procesvernieuwing in andere ondernemingen die bijdraagt aan sociale, economische, culturele en milieutransformatie. Michael Porter en Mark Kramer spreken in dit kader over het scheppen van gemeenschappelijke waarde, al lijkt hun focus toch vooral uit te gaan naar het scheppen van economische waarde.

Het tweede beeld dat bijstelling behoeft hangt hiermee samen. Het betreft de schaal en de omvang van de organisaties die de uitdagingen aanpakken. De gedachte is vaak dat social entrepreneurship betrekking heeft op kleine, innovatieve ondernemingen. Dat beeld is niet onjuist. Zo wijst onderzoek van McKinsey uit 2016 uit dat zeventig procent van de social enterprises in Nederland minder dan drie jaar oud is ( Keizer, Stikkers, Heijmans, Carsouw en van Aanholt, 2016). Echter, steeds vaker treffen we rijpere en grotere ondernemingen aan die zich expliciet verbinden met het oplossen van een sociaal, maatschappelijk-economisch en/of milieuvraagstuk. Multinationals, zoals Desso, Van Gansewinkel (Renewi), Philips of DSM richten zich vaker uitdrukkelijk op het aanpakken van sociale en milieuproblemen. Waar kleine bedrijven vernieuwingen introduceren in de markt, zijn het juist grote(re) ondernemingen die een veelbelovende innovatie de schaal en verspreiding kunnen bieden die nodig is om (mondiale) uitdagingen aan te pakken. Een prachtig voorbeeld in dit kader vormt Niaga, een kleine start-up die door DSM onder haar hoede is genomen.

Hier toont zich ook het wenkend perspectief voor Inspidere. Want verantwoord omgaan met koeienmest is niet alleen een uitdaging in Brabant. De mest leidt ook tot overlast in andere delen van het land en tot nog grotere uitdagingen in, onder meer, China en de VS. Het reduceren van de veestapel verlicht wellicht het Brabantse probleem. Zolang de vraag naar dierlijke proteïnen stijgt, groeit evenwel het mestvraagstuk. De verminderde productiecapaciteit in Brabant wordt elders opgevuld waardoor de milieu-uitstoot zich enkel verplaatst. Samenwerking en technologische innovatie zijn noodzakelijk voor het effectief aanpakken van maatschappelijke problemen. Dat kunnen start-ups, kleine en zelfs middelgrote bedrijven niet alleen.

Het derde, gedateerde, beeld is dat van het primaat van de maatschappelijke doelstellingen en, daarmee samenhangend, de stiefmoederlijke behandeling van de financieel-economische basis van de onderneming. Het oplossen van een maatschappelijk vraagstuk staat centraal, waarbij de financieel-economische duurzaamheid van de onderneming wordt gezien als een noodzakelijke voorwaarde. De relatie is echter omgekeerd. Missie, een goede strategie en financieel-economische duurzaamheid vormen de basis voor elke onderneming, om vervolgens in de uitvoering daarvan maatschappelijke meerwaarde te creëren. Anders gezegd, de economische basis is in werkelijkheid de levenslijn voor elk bedrijf – en daarmee voor de realisatie van de (maatschappelijke en andere) doelstellingen van de onderneming. Dit vereist dat maatschappelijke en financieel-economische doeleinden in balans zijn.

Samenwerking en kruisbestuiving tussen traditionele bedrijven en sociale starters kan helpen deze balans te waarborgen, zoals de vooruitstrevende aanpak van Acumen laat zien. Traditionele ondernemingen worden gestimuleerd sociale en ecologische waarde toe te voegen aan hun processen, producten en diensten. Beginnende social enterprises kunnen op hun beurt hun voordeel doen met de kennis en het brede scala van middelen die de multinational tot haar beschikking heeft. Naast het maatschappelijk doel dienen de belangen van werknemers, business partners, toeleveranciers, kapitaalverstrekkers en de lokale gemeenschap volop aandacht te krijgen in een afgewogen stakeholderaanpak. Duurzaam social entrepreneurship vraagt niet om onderschikking, maar om nevenschikking en zorgvuldige afweging van belangen.

Dit punt wordt ook geïllustreerd door de transitie die sommige social enterprises doormaken van een stichting naar een BV. The Colour Kitchen is daarvan een goed voorbeeld. De onderneming – een keten van restaurants die kansloze jongeren opleidt in de horeca – wordt tegenwoordig juridisch gerund als een BV [1]. Diverse maatschappelijke ondernemingen hebben bewust gekozen voor de juridische vorm van een besloten vennootschap, zoals Marqt, Taxi Electric of GoOV. Juist voor de groei van de onderneming is het van belang om zakelijk kapitaal aan te trekken. Niet zelden doet zich daarbij het misverstand voor dat een BV geen maatschappelijke doelstellingen zou (kunnen) nastreven.

Het vierde beeld dat aanpassing behoeft betreft de geringe beschikbaarheid van kapitaal voor maatschappelijk ondernemerschap. Met de groei van impact investing en venture philanthropy is er geen gebrek aan financiering. Dat laat onverlet dat ondernemingen problemen kunnen ondervinden met het vinden van passend kapitaal. Allereerst is het veld van financiering voor social entrepreneurship op zijn zachts gezegd onoverzichtelijk. Uiteenlopende aanbieders bieden een labyrint aan instrumenten aan. Tegelijkertijd blijkt vaak de financieringsvraag niet afgestemd op het aanbod en de voorwaarden van investeerders, leidend tot een mismatch tussen vraag naar en aanbod van kapitaal. In andere gevallen is het ondernemingsplan niet voldoende solide en gericht op een duurzame realisatie van de bedrijfsdoelstellingen. Een maatschappelijke innovatie is niet noodzakelijk een goede investering. Klopt de ondernemer op de deur van de overheid dan blijft ook deze vaak gesloten. De verkokerde overheidsstructuur zorgt ervoor dat het financieringsaanbod vast zit in programmabudgetten, (top)sectoren en overheidslagen. Niemand heeft het integrale overzicht waardoor onvoldoende oog bestaat voor de multi-waardecreatie van de onderneming.

Naar het versterken van social entrepreneurship

Als samenleving hebben we baat bij een sterke ontwikkeling van social entrepreneurship dat schaalbaar is, gericht is op samenwerking en een lange-termijn horizon kent. Initiatieven die aantoonbaar bijdragen aan sociale en milieu-innovatie en het oplossen van maatschappelijke vraagstukken verdienen een platform waarop zij kunnen excelleren. De overheid kan een belangrijke rol spelen in het creëren van een dergelijk platform en het bevorderen van maatschappelijk ondernemerschap. De publieke discussie over social entrepreneurship gaat veelal niet over de ondernemingskant, maar over uiteenlopende zaken als regulering, het meten van impact en de inkoopfunctie van de overheid. Zo wordt al sinds het regeerakkoord van het kabinet Balkenende IV gesproken over regulering. Het akkoord verwoordde het als volgt: ‘Bij de invulling van overheidszorg en publieke voorzieningen wordt zoveel mogelijk ruimte gelaten voor maatschappelijke betrokkenheid en eigen initiatief. In dat kader wordt de rechtsvorm van een maatschappelijke onderneming ingevoerd.’ Uiteindelijk kreeg het wetsvoorstel onvoldoende steun in het parlement. De vraag is evenwel of de samenleving behoefte heeft aan een nieuwe rechtsvorm – de maatschappelijke BV of de BVm.

Overheden kunnen zich beter richten op de ontwikkeling van een stimulerings- en faciliteringsinstrumentarium. Daarbij dienen ze zichzelf ook een spiegel voor te houden. Om tot integrale waardecreatie te komen dient ontschotting binnen en tussen overheden aandacht te krijgen, evenals samenwerking met externe actoren. Ik pleit voor een volwassen rolverdeling tussen overheden, bedrijfsleven en het maatschappelijk middenveld in de aanpak van sociale en milieu-uitdagingen. Die rolverdeling brengt voor de overheid enkele uitdagingen met zich mee.

Uitdagingen voor een pro-sociale overheid

In de eerste plaats kunnen politiek en overheid, op basis van een omvattende visie en een consistent beleid, bedrijven aansporen om maatschappelijke vraagstukken aan te pakken met een duurzame, participatieve of inclusieve bedrijfsvoering. Dit beleid dient te zijn gebaseerd op de gezamenlijke leerervaringen van overheden, ondernemingen, investeerders en maatschappelijke actoren. In visie en beleid dient duidelijk te worden welke rol de private sector kan spelen en welke taken door de overheid of het maatschappelijk middenveld moeten worden aangepakt. Niet alle maatschappelijke vraagstukken kunnen worden doorgeschoven naar – of afgeschoven op – de private sector, zoals de problematiek rond de sociale werkvoorziening aantoont. Een beroep op ondernemerschap is vooral passend als er een financieel duurzaam bedrijfsmodel ten grondslag kan liggen aan het oplossen van sociale en milieuvraagstukken.

In de tweede plaats kan de overheid een aanjaagfunctie vervullen. Het is tegen deze achtergrond dat de provincie Noord-Brabant de mogelijkheden verkent om een Resultatenfonds op te zetten. Dit fonds heeft tot doel om private financiers aan te sporen groeikapitaal te verstrekken aan ondernemingen die aantoonbaar bijdragen aan maatschappelijke vooruitgang. De ervaringen die met dit fonds worden opgedaan kunnen mogelijk input leveren voor een Nationaal Investeringsfonds voor Maatschappelijke Ontwikkeling (zie ook Hummels, 2017). Daarmee kan de overheid financiële prikkels bieden aan beloftevolle ondernemingen, met als uitgangspunt dat zij binnen enkele jaren opereren op basis van een financieel duurzaam bedrijfsmodel.

In dit kader lijkt een derde rol minder passend. Het betreft dan het in wetgeving vastleggen van normatieve kaders of juridische structuren voor social entrepreneurship. In een door de politiek voorgestane participatieve samenleving is het niet de overheid die vaststelt wat maatschappelijk waardevol is en wat niet. Daartoe zijn consumenten, ondernemingen, maatschappelijke organisaties en een participerende overheid, in onderlinge interactie, uitstekend zelf in staat. Kenmerkend voor de volwassen rolverdeling tussen alle betrokkenen is het maken van afspraken in gemeenschappelijk overleg. Regulering, zo merkt Euclid Network – de Europese netwerkorganisatie gericht op het versterken van social entrepreneurship en de civil society – belemmert het ontstaan van innovatieve en meer hybride vormen van social entrepreneurship (zie Euclid, 2018). Tegelijkertijd mag van een overheid – in haar rol als contractpartner en bevorderaar van social entrepreneurship – worden verwacht dat zij het oog gericht houdt op daadwerkelijke realisatie van maatschappelijke waarde. Dat geldt in het bijzonder als zij social enterprises via belastingvoordelen compenseert voor hun waardecreatie of hen een voorkeurspositie geeft bij aanbestedingen. Niet de intentie, de missie of de code tellen, maar een duurzaam resultaat.

Social entrepreneurship verdient het om volop aandacht te krijgen van enthousiaste ondernemers, middelgrote en grote bedrijven, overheden, maatschappelijke organisaties en kennisinstituten. Daarbij is het zaak voorbij te komen aan enkele verouderde denkbeelden. Social entrepreneurship is meer dan het realiseren van maatschappelijke doelstellingen. Als dat namelijk niet op een financieel-economisch duurzame wijze geschiedt, lopen we het spreekwoordelijke risico van veel geblaat en weinig wol. Wie de balans tussen beide onderschat, miskent of negeert, loopt het risico middelen te investeren in ondernemingen die bij nader inzien niets meer blijken te zijn geweest dan een verzameling van goede bedoelingen. De beweging naar social entrepreneurship vraagt derhalve continu om lerende samenwerking tussen ondernemingen, financiers, zakelijke partners en concurrenten, overheden, maatschappelijke organisaties, enzovoorts. Gelet op resultaten uit het verleden is het een open vraag of de overheid daarbij een stimulerende rol kan vervullen en, net als Inspidere, een positieve beweging in gang kan zetten of ondersteunen. In Brabant zien we daartoe leuke aanzetten.

De auteur dankt Astrid Kaag, Niels Bosma en Karen Pleunis hartelijk voor hun constructieve bijdragen aan de totstandkoming van dit artikel.

Voetnoten


[1] Daarnaast kent The Colour Kitchen een aparte Foundation. Zie http://www.thecolourkitchen.com/foundation/

Referenties

Arjan Keizer, Audrey Stikkers, Hagar Heijmans, Robert Carsouw en Wouter van Aanholt. (2016). Scaling the impact of the social enterprise sector. McKinsey&Company.

Euclid (2018), Position paper , London, 24 September 2018

Hummels, H. (2016), Hoe kan een volgend kabinet het beste sociaal ondernemerschap steunen? , Me Judice, 14 augustus 2017

Te citeren als

Harry Hummels, “Social entrepreneurship: garen spinnen bij mestverwerking?”, Me Judice, 3 oktober 2018.

Copyright

De titel en eerste zinnen van dit artikel mogen zonder toestemming worden overgenomen met de bronvermelding Me Judice en, indien online, een link naar het artikel. Volledige overname is slechts beperkt toegestaan. Voor meer informatie, zie onze copyright richtlijnen.

Afbeelding

Afbeelding ‘Bijeenkomst sociaal ondernemers’ van Minister-president Rutte (CC BY 2.0).

Ontvang updates via e-mail