Het belang van selectie in grensoverschrijdend ondernemen

Het belang van selectie in grensoverschrijdend ondernemen image
Nieuw empirisch onderzoek wijst uit dat het niet de export of de buitenlandse investeringen zijn die een bedrijf productiever maken, maar dat het juist de productiviteit is die maakt dat een bedrijf zich op de internationale markt begeeft. Toegang tot de club van exporteurs is een sterk selectief proces. Dit betekent dat de overheid met haar beleid niet de (export)bedrijven moet steunen die al succesvol zijn, maar er juist voor moet zorgen dat het selectieproces zijn werk kan doen en eerder toetreding moet stimuleren.

Zijn internationaal georiënteerde bedrijven productiever dan bedrijven die zich uitsluitend op de binnenlandse markt richten? Gezien het belang van internationale handel en directe buitenlandse investeringen (DBI) voor onze open economie, zou je verwachten dat er tot op het individuele bedrijfsniveau het nodige bekend is over Nederlandse bedrijven die internationaal actief zijn. Niets is echter minder waar. Systematische gegevens hierover op bedrijfsniveau ontbreken en pas zeer recent lijkt daar enige verandering in te komen. Voor het bestaan van deze witte vlek zijn twee hoofdredenen. De eerste reden is te vinden in de internationale handelstheorie. Sinds de dagen van Adam Smith en David Ricardo richt de handelstheorie zich op de determinanten van handel die zijn gelegen op het nationale of het sectorniveau. Binnen sectoren zijn bedrijven per definitie gelijk. Deze focus op het nationale of sectorniveau geldt traditioneel ook voor de theorievorming over DBI. Bij gevolg richt het onderzoek en ook het beleid ten aanzien van handel en DBI zich vrijwel exclusief op die determinanten van handel en DBI die op nationaal niveau (ligging, beschikbaarheid productiefactoren) of sectorniveau (specialisatie, clustering) worden bepaald. De tweede reden is dat de data vanwege de eerste reden niet werden verzameld.

Wat weten we tot dusver?

Gelukkig is het inzicht in wat er op bedrijfsniveau speelt de laatste jaren enorm toegenomen (zie Bernard et al., 2007). Voor het eerst werd op grote schaal gebruik gemaakt van microdata voor Amerika en de uitkomsten zijn verrassend maar ook begrijpelijk te noemen. Om te beginnen blijkt dat er binnen sectoren grote verschillen zijn tussen individuele bedrijven. Slechts weinig bedrijven exporteren überhaupt en de bedrijven die exporteren doen dat vaak met één product of hebben slechts één buitenlandse afzetmarkt. Anno 2008 zijn dit soort op microdata gebaseerde 'stylized facts' over handel en DBI niet alleen voor de Verenigde Staten bekend maar ook voor Europa. Mayer en Ottaviano (2007) laten in hun rapport The Happy Few voor zeven Europese landen soortgelijke uitkomsten zien. (1) Een beperkt aantal Europese bedrijven is mondiaal actief: de top 10 procent van exporterende bedrijven in een sector nemen in de regel maar liefst zo’n 80 tot 90 procent van de export in deze sector voor hun rekening. Exporteren is met andere woorden een zeer exclusieve aangelegenheid. Voorts blijkt dat de Europese bedrijven die internationaal actief zijn op systematische wijze verschillen van die bedrijven die alleen op de nationale markt opereren. Internationale bedrijven zijn groter en innovatiever en vooral ook productiever!

Causaliteit

Een open vraag is of die hogere productiviteit nu voortkomt uit buitenlandse activiteiten of dat de causaliteit juist andersom loopt. Mayer en Ottaviano tonen niet alleen aan dat bedrijven die aan export en DBI doen inderdaad een hogere toegevoegde waarde hebben - en aldus productiever zijn – maar zij stellen ook dat het waarschijnlijk is dat de causaliteit van productiviteit naar export en DBI loopt. Internationale activiteiten zijn kostbaar, denk aan het opzetten van een internationaal verkoopnetwerk in het buitenland of het openen van een buitenlandse vestiging, en alleen relatief productieve bedrijven kunnen zich dit veroorloven.

Aantal exporteurs belangrijker dan volume export

Voor het handelsbeleid is het zeer belangrijk om te weten of de handelsprestaties van een land nu te danken zijn aan het aantal internationaal opererende bedrijven (de extensieve marge) of aan het volume van handel of DBI dat bestaande exporteurs bewerkstelligen (de intensieve marge). De beschikbaarheid van microdata maakt het mogelijk een onderscheid te maken tussen de intensieve en extensieve marge van handel en DBI. Traditioneel ligt de nadruk in het beleid op de intensieve marge maar de nieuwe data laten zien dat de extensieve marge waarschijnlijk veel belangrijker is. Uit de studie van Mayer en Ottaviano blijkt dat vooral het aantal exporterende bedrijven van belang is voor de ontwikkelingen in de export en niet zozeer een toe- of afname van het exportvolume van bestaande exporteurs.

Hoe verklaren we dit?

Voor de theoretische onderbouwing van de genoemde feiten zijn, in navolging van met name Melitz (2003), modellen ontwikkeld waarbij aan zowel binnenlandse productie, export als DBI vaste (opstart)kosten zijn verbonden en deze kosten zijn het hoogst voor DBI en het laagst voor binnenlandse productie. Dit betekent dat alleen de productiefste bedrijven internationaal actief zullen zijn. De causaliteit loopt hierbij van productiviteit naar export of DBI. Tevens verklaren dergelijke modellen waarom op microniveau de bedrijfsproductiviteit niet stijgt als gevolg van meer openheid, maar op sectorniveau wel. Als gevolg van een grotere openheid neemt de concurrentie toe, worden de minder productieve bedrijven tot uittreding gedwongen en blijven alleen de meer productieve bedrijven over, waardoor het gemiddelde productiviteitsniveau in de economie toeneemt. Ook onderbouwen deze modellen het belang van het onderscheid tussen de bovengenoemde in- en extensieve marge. Een verlaging van de handels- en/of transportkosten zal vooral leiden tot een toename van het aantal internationaal actieve bedrijven omdat dan meer bedrijven de horde van deze kosten weten te nemen.

Ook geldig voor Nederland?

De eerste nog voorlopige maar interessante empirische onderzoeksresultaten van het CPB voor Nederland laten zien dat de bevindingen voor Nederland lijken te sporen met die voor andere EU-landen (zie Kox et al., 2008). Ook bij ons is exporteren een exclusieve aangelegenheid, het gros van de bedrijven exporteert in het geheel niet. Voor de periode 1993-2005 en voor industriële bedrijven met meer dan 20 werknemers blijkt de top 5 procent van de exporteurs verantwoordelijke voor bijna 75 procent van de totale Nederlandse industriële export! Dit blijken ook de meest productieve bedrijven te zijn. Dat ´elitaire´ beeld wordt ook nog eens bevestigd wanneer naar de overdracht van bedrijfsactiviteiten naar het buitenland en DBI wordt gekeken. Het CBS heeft tezamen met de statistische bureaus van de Scandinavische landen onlangs de omvangrijke studie International Sourcing (2008) gepubliceerd waarin op basis van bedrijfsenquêtes een zeer gedetailleerd beeld wordt geschetst van dit type activiteiten van onder meer Nederlandse bedrijven. Volgens de CBS-studie houdt zo’n 14 tot 19 procent van de bedrijven in de onderzochte landen zich actief met buitenlandse investeringen (DBI) bezig. Het merendeel hiervan vindt plaats in de EU. En voor het overige wordt Azië (China) steeds belangrijker. Van de bedrijven die recentelijk niet actief waren met DBI overweegt 4 tot 8 procent van deze bedrijven binnenkort om over de grens te investeren. Ook hier geldt dus dat DBI een betrekkelijk exclusieve aangelegenheid is!

Het belang van selectie en mededinging

Deze onderzoeksresultaten voor Nederland zijn niet alleen in lijn met die voor andere landen maar geven ook tot stof tot nadenken voor onze beleidsmakers. Het (verder) ondersteunen van (grote) bedrijven die al internationaal actief zijn, lijkt minder zinvol dan veelal wordt aangenomen. De overheid zou haar energie vooral moeten stoppen in het vergroten van het aantal bedrijven dat de grens overgaat en niet in handelsmissies in de categorie ‘Koningin en Philips bezoeken India’; het binnenhalen van een extra exportcontract voor Philips is in dit verband dan minder van belang.

De kern van het nieuwe onderzoek is dat slechts een minderheid van het bedrijfsleven het zich kan permitteren om de internationale concurrentie aan te gaan of een buitenlandse vestiging te openen. Het zijn slechts de meest productieve bedrijven die internationaal actief zijn. Voor het beleid bieden deze inzichten ook nieuwe mogelijkheden. Wil men de export of DBI stimuleren, dan zal men zich vooral op nieuwe exporteurs moeten richten. Een direct gevolg hiervan is dat het handelsbeleid zich meer zou kunnen richten op toekomstige succesvolle bedrijven die op dit moment nog niet internationaal actief zijn, maar die de toekomstige exporteurs zouden kunnen worden. De ideale beleidsmix om dit te realiseren zou moeten bestaan uit een verdere verlaging van handelskosten, een serieus mededingingsbeleid en een verhoging van de productiviteit van nationale bedrijven. Zowel lagere handelskosten in combinatie met sectorale concurrentie, als een hogere productiviteit helpen om een groter aantal bedrijven internationaal actief te doen zijn. En dat is niet alleen goed voor onze economische groei, maar het maakt exporteren en DBI ook tot een minder elitaire aangelegenheid.

Voetnoten:

(1) Deze landen zijn: Duitsland, Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk, Italië, Hongarije, België, en Noorwegen.

Referenties:

Bernard, A.B., J.B. Jensen, S.J.Redding en P.Schott (2007), ‘Firms in International Trade’, Journal of Economic Perspectives, Vol.21, 105-130.

Kox, H., A. Rojas en J. Straathof (2008), “Relatie tussen productiviteit en exportparticipatie op microniveau”, presentatie op CBS-VU workshop over internationale handel en transport, 12 juni 2008, CBS Voorburg.

Mayer, Th., en G.I.P. Ottaviano (2007), ‘The Happy Few: The Internationalisation of European Firms – New facts on firm-level evidence’, Bruegel Blueprint Series, Vol.III, Bruege, Belgium.

Melitz, M. (2003), ‘The Impact of Trade on Intra-Industry Productivity’, Econometrica, Vol.71, 1695-1725.

Te citeren als

Steven Brakman, Harry Garretsen, “Het belang van selectie in grensoverschrijdend ondernemen”, Me Judice, 30 augustus 2008.

Copyright

De titel en eerste zinnen van dit artikel mogen zonder toestemming worden overgenomen met de bronvermelding Me Judice en, indien online, een link naar het artikel. Volledige overname is slechts beperkt toegestaan. Voor meer informatie, zie onze copyright richtlijnen.

Afbeelding

Ontvang updates via e-mail