De regels voor het berekenen van te veel betaalde vermogensrendementsheffing
Eerder oordeelde de Hoge Raad dat de vermogensrendementsheffing niet mag worden gebaseerd op een forfait. Daarom moet de heffing over de afgelopen jaren worden terugbetaald indien de belastingbetaler aantoont dat zijn werkelijke rendement lager was dan het forfaitaire rendement. De Belastingdienst heeft de belastingbetalers in box 3 geïnformeerd over de aanpak. Conform het arrest van de Hoge Raad moeten zij daarvoor in 2025 de volgende informatie doorgeven:
- rente op hun obligaties;
- dividend over hun aandelen;
- het eindsaldo -/- beginsaldo van hun bezittingen - uiteraard gecorrigeerd voor opnames en stortingen -, dus de (niet verzilverde) waardeontwikkeling van hun bezittingen.
Het werkelijke inkomen is de som van de opgegeven posten. Het wordt berekend over het hele vermogen, het heffingsvrije vermogen wordt buiten beschouwing gelaten.
Effecten van de rekenregels als deze ook gebruikt gaan worden voor de toekomstige vermogensrendementsheffing
Verwacht kan worden dat de bovenbeschreven regels niet alleen gelden voor de compensatie over de afgelopen paar jaar, maar ook het fundament vormen voor de nieuwe vermogensrendementsheffing, waarvoor de wetgeving in voorbereiding is. Want deze regels zijn door de Hoge Raad goedgekeurd, waarmee ze waarschijnlijk niet zullen leiden tot juridische problemen. Daarom is het relevant deze regels te analyseren op hun effecten.
Ten eerste zorgt het schrappen van de belastingvrije voet ervoor dat de nieuwe vermogensrendementsheffing voor kleine spaarder een relatief forse lastenverzwaring zou betekenen. Ten tweede leiden de regels tot administratieve lasten/rompslomp voor beleggers. Want de benodigde informatie is nu niet opgenomen op hun rekeningoverzicht van beleggingsrekeningen. Het specificeren voor elke beleggingsrekeninghouder van door de financiële instellingen ontvangen rente en dividend zal geen sinecure zijn. Voor de opgave over de afgelopen jaren lijkt dit overigens een hypothetische kwestie. Althans weinig beleggers hebben de afgelopen jaren een hoger rendement behaald dan waarvan de Belastingdienst is uitgegaan bij het opleggen van de forfaitaire vermogensrendementsheffing. Zo bezien hebben zij geen reden voor de afgelopen jaren de ingewikkelde opgave in te dienen, of in ieder geval, niet over alle jaren.
De belastingopbrengst [wordt] tijdens hoogconjunctuur hoog en tijdens laagconjunctuur laag of negatief. De andere kant van deze medaille is dat de nieuwe heffing anticyclisch (automatische stabilisator) is.
Als ten derde ook in de nieuwe vermogensrendementsheffing de (niet verzilverde) waardeontwikkeling van bezittingen als inkomen meetelt, dan is een voordeel daarvan dat belastingontwijking wordt voorkomen. Want omzetten van een meetbare opbrengst, zoals huur of dividend in een (toekomstige) vermogensstijging wordt daardoor zinloos. Ook die tellen immers mee voor de nieuwe vermogensrendementsheffing. Maar een groot nadeel is dat de opbrengst van de nieuwe vermogensrendementsheffing veel volatieler zal worden dan de opbrengst van de forfaitaire vermogensrendementsheffing was. De reden hiervan is dat de forfaitaire heffing aangrijpt bij het niveau van het vermogen en de nieuwe heffing bij de verandering daarin. Veranderingen fluctueren veel sterker dan niveaus. Hierdoor wordt de belastingopbrengst tijdens hoogconjunctuur hoog en tijdens laagconjunctuur laag of negatief. De andere kant van deze medaille is dat de nieuwe heffing anticyclisch (automatische stabilisator) is. Daarbij lijkt meetellen van niet verzilverde waardeontwikkeling van bezittingen gemiddeld genomen over de jaren te leiden tot een hoge belastingheffing. Althans, bij het 40-jarig bestaan van de AEX-index begin 2024 bleek de waardestijging van dat mandje aandelen gemiddeld 10 procent per jaar te zijn geweest. Dan zou gegeven het belastingpercentage van 30 procent over het inkomen alleen al de waardestijging van bezittingen gemiddeld genomen tot meer belastingheffing gaan leiden dan de (oorspronkelijke) forfaitaire heffing. Het oude stelsel ging immers uit van 4 procent rendement.
Theoretische bezwaren
Bij het opvatten als inkomen van de (niet verzilverde) waardeontwikkeling van bezittingen moet worden bedacht dat één van de factoren van de prijs van aandelen de onderliggende productiegroei bij bedrijven is. Maar dit betekent dat de waardestijging van aandelen niet alleen een kwestie van inkomen is. Dit gegeven spoort met de idee dat kapitaal de mogelijkheid is tot het verwerven van inkomen, dus een waardestijging geen inkomen is. Zo bezien is het een kleine stap te betwijfelen dat niet verzilverde koerswinsten inkomen zijn. Die opvatting wringt bovendien met andere belastingen. Zo wordt in box 1 de waardestijging van huizen niet belast - ook niet de wel verzilverde waardestijgingen - en in de Vennootschapsbelasting worden boekwinsten op bedrijfsmiddelen pas belast bij verkoop ('realisatiebeginsel'). Het is vreemd dat voor bedrijfsmiddelen het realisatiebeginsel wordt toegepast, maar niet bij de aandelen waarmee die bedrijfsmiddelen worden gefinancierd. Ten laatste pleit tegen bedoelde opvatting dat ongerealiseerde boekwinsten niet beschikbaar zijn voor consumptie en investeringen.
Een alternatief
Bovenbeschreven problemen met de nieuwe vermogensrendementsheffing, als daarvoor gebruik gemaakt zou gaan worden van de regels voor de compensatieregels, zouden niet optreden als in plaats daarvan een vermogensheffing wordt ingevoerd. Zo is de opbrengst daarvan veel minder volatiel. Want een vermogensheffing grijpt immers per definitie aan bij het niveau van het vermogen en niet bij de mutatie daarin. Ook opent dit de mogelijkheid van onderlinge afstemming van vermogensheffingen, zoals het Successierecht en de Overdrachtsbelasting. Die zouden geïntegreerd kunnen worden in een vermogensheffing, waardoor de piek in de belastingdruk die deze belastingen oproepen over de tijd wordt gespreid. Dat zou dan een prikkel wegnemen om te zoeken naar belastingconstructies. Ten laatste kan dan niet meer weggekeken worden van het feit dat we huizenbezit enerzijds nadrukkelijk buiten de grondslag voor de vermogens(rendements)heffing houden, maar tegelijkertijd daarover wel een andere vermogensbelasting heffen, namelijk de OZB.