Langer opsluiten betaalt zich bij meeste delicten niet terug

Onderwerp:
ingang veenhuizen
Afbeelding ‘Toegangspoort gevangenis Veenhuizen’ van Ritzo ten Cate (CC BY-SA 2.0)
18 mrt 2014
Langere gevangenisstraffen door invoering van minimumstraffen betalen zich maatschappelijk gezien meestal niet terug. Uitzondering vormen ernstige delicten met hoge maatschappelijke kosten als moord en doodslag. De huidige straffen voor deze delicten zijn echter niet veel lager dan wat bijvoorbeeld in het gesneuvelde wetsvoorstel minimumstraffen is terug te vinden. Vanuit maatschappelijk perspectief zijn de kosten van een soortgelijk wetsvoorstel dan ook hoger dan de baten. Dit stelt Frank van Tulder.

Insluitingseffecten

De economische literatuur op het gebied van criminaliteit laat in het algemeen insluitingseffecten van (langere) gevangenisstraffen zien. Dat geldt voor Nederland (Van Tulder 1994; Van der Torre en van Tulder 2001; Theeuwes en Van Velthoven (1994); Scheele (2006), Vollaard (2010); Wermink et al. (2011)), maar ook voor het buitenland. Suurmond en Van Velthoven (2008) leiden uit een verkenning van de internationale (econometrische) literatuur af dat gevangenisstraf (al dan niet via een insluitingseffect) werkt. In kwantitatieve termen: een 1% langere gevangenisstraf betekent circa 0,3% minder criminaliteit (Suurmond en Van Velthoven, 2008, p. 40).

Het is denkbaar dat gevangenisstraf ook op een andere manier effect heeft op de criminaliteit: dat de dreiging van gevangenisstraf potentiële daders doe vrij rond lopen van het plegen van misdrijven weerhoudt. Het empirisch bewijs voor deze effecten is echter veel minder sterk, terwijl sommigen zelfs de tegengestelde stelling betrekken: dat gedetineerden via de gevangenis het criminele milieu verder worden ‘ingezogen’. In het volgende kijken we verder alleen naar het insluitingseffect van gevangenisstraf.

Gevangenisstraf kan via dat insluitingseffect dus gevolgen hebben voor de criminaliteit. De effectiviteit ervan is echter sterk afhankelijk van de mate waarin de insluiting zich richt op daders die in vrijheid opnieuw ‘in de fout’ zouden gaan. Bij te ruime toepassing dreigt insluiting een ‘bot’ instrument te worden.

Een voorbeeld hiervan levert het wetsvoorstel ‘Minimumstraffen’ dat onder het eerste kabinet-Rutte is ingediend, maar bij de val van dat kabinet is gesneuveld. Dat wetsvoorstel beoogde, in kort bestek, de rechter bij juridisch zwaar gekwalificeerde delicten aan een minimumstraf te binden. Deze bedraagt de helft van het wettelijk vastgelegde strafmaximum voor het delict. In de praktijk betekent dit dat met name bij pogingen tot moord of doodslag, (zware) mishandelingen, diefstal en afpersing met geweld en zedendelicten in veel gevallen in strafzaken tegen recidivisten een verhoging van de vrijheidsstraf zal plaatsvinden (Van Tulder en Van der Schaaf 2012, p.40).

Wat levert een kosten-baten-analyse van de verhoging van de vrijheidsstraffen volgens het wetsvoorstel nu op? Hoewel het wetsontwerp niet meer actueel is, is de kennis die we er uit een dergelijke analyse op kunnen doen dat nog wel.

Hier komen de voornaamste resultaten in beeld (zie voor verantwoording en achtergronden van de hier gegeven schattingen Van Tulder en Van der Schaaf 2012).

Baten: minder recidive-delicten

De insluitingseffecten zijn afhankelijk van het recidivepatroon, dat ingesloten daders in vrijheid zouden hebben vertoond en daarmee afhankelijk van type delict, tijd en plaats. Is het mogelijk om, gegeven de kennis over het actuele recidivepatroon bij zware criminaliteit, via simulatie meer zicht te krijgen op de specifieke uitwerking van de invoering van minimumstraffen voor recidive bij zware misdrijven in de huidige Nederlandse situatie?

Het WODC publiceert cijfers over recidivepatronen van ex-delinquenten. Daaruit blijkt dat de recidive in zware zaken afneemt, naarmate de leeftijd van de ex-gedetineerde bij uitstroom uit de gevangenis hoger is. Bij uitstroom op 19-jarige leeftijd pleegt circa 360 op de 1.000, ofwel 36% van de ex-gedetineerden binnen 10 jaar weer een zwaar delict. Bij 30-jarigen is dit nog maar 20%. Bij 50-jarigen ligt het onder de 10%.

Het is met deze recidivecijfers mogelijk om de effecten en de kosten van insluiting te schatten. Daarbij is de veronderstelling dat delicten die een dader in vrijheid via recidive zou hebben begaan, niet optreden wanneer hij in de gevangenis zit. Dit betekent overigens ook dat wordt verondersteld dat er geen ‘vervanging’ optreedt van de dader in het criminele circuit. Dit laatste verschijnsel zal waarschijnlijk vooral spelen bij niet onder het wetsvoorstel spelende zware drugsdelicten e.d., als bijvoorbeeld een groep drugssmokkelaars wordt opgerold, maar een andere ervoor in de plaats komt.

Figuur 1 brengt het totaal aantal recidivedelicten in de twee varianten in beeld.

Figuur 1. Totaal aantal zware recidivedelicten, cumulatief naar leeftijd, per 1.000 verlaters van de gevangenis op 23 jarige leeftijd, twee varianten

voorkomen delicten

In de variant zonder minimumstraf pleegt het cohort van 1.000 verlaters van de gevangenis uiteindelijk circa 660 zware recidivedelicten. In de variant met minimumstraf zijn dat er, als gevolg van de extra insluiting, circa 550. Circa 110 zware delicten minder dus dan in de variant zonder minimumstraf.

Kosten: meer cellen nodig

Wat zijn nu de consequenties voor de behoefte aan celcapaciteit voor het cohort, gerekend vanaf het eerste zware recidivedelict. Figuur 2 brengt dat in beeld voor dezelfde twee varianten.

Figuur 2. Behoefte aan celcapaciteit, cumulatief naar leeftijd, per 1.000 verlaters van de gevangenis op 23 jarige leeftijd, twee varianten

celjaren

Het zal geen verbazing wekken dat de celbehoefte in de variant met minimumstraf groter is. Cumulatief komt deze uit op ruim 2.700 celjaren. Bij de variant zonder minimumstraf is dat bijna 1.900 celjaren.

Kosten versus baten

Tabel 1 vat deze gegevens samen en geeft de aan de varianten verbonden kosten van insluiting.

Tabel 1. Cumulatief aantal zware recidivedelicten, aantal jaren insluiting en daaraan verbonden kosten, per 1.000 ex-gedetineerden (met leeftijd van 23 jaar bij uitstroom)

zware recidive

In de variant met minimumstraf is het aantal zware (recidive)delicten 111 minder. Daarvoor zijn 886 extra celjaren nodig, hetgeen betekent dat per extra celjaar gemiddeld 0,12 zware delicten worden verhinderd. De bij de variant met minimumstraf horende insluiting kost in totaal 70 miljoen euro meer. Dit betekent dat de (insluitings)kosten per verhinderd delict naar schatting 635.000 euro bedragen.

Overigens spelen er in circa 30% van de gevallen meerdere zware delicten in één zaak. Onder de veronderstelling dat ook deze bijkomende delicten worden verhinderd door de extra insluiting, wordt het effect daarvan dus circa 30% groter en zouden de insluitingskosten per verhinderd zwaar delict circa 500.000 euro bedragen.

Hoe is dit prijskaartjes te waarderen? Het uiteindelijke oordeel of het verhinderen van zware delicten via insluiting een dergelijk prijskaartje waard is, moet komen van publieke besluitvorming. Wèl is het mogelijk deze uitkomsten in een kosten-batenperspectief te plaatsen. Daarvoor is dan een schatting nodig van de maatschappelijke schade die het gevolg is van de onderhavige zware delicten. In buitenlands economisch onderzoek zijn langs verschillende weg schattingen op dit gebied gemaakt. Een van de methodes is gebaseerd op schattingen van directe schade, medische kosten, productieverlies en immateriële schade (‘leed’). De schattingen bedragen voor een voltooide moord of doodslag circa 2,4 miljoen euro, rond de 4.200 euro voor mishandeling en circa 1.800 euro voor zedendelicten (Van Velthoven, 2008, p. 18).

Een andere methode van waardering is gebaseerd op het antwoord dat ondervraagden geven op de vraag: hoeveel zou u bereid zijn neer te tellen voor de vermindering van het risico slachtoffer te worden van een bepaald geweldsmisdrijf (Atkinson et al., 2005). Dat levert voor een ‘common assault’ 5.000 pond en voor een geweldsmisdrijf dat leidt tot ernstig letsel 36.000 pond op. Dit laatste bedrag correspondeert met circa 45.000 euro.

Deze schattingen zijn gemiddeld over een heterogene groep delicten en kunnen niet meer dan een globale indicatie geven van de baten die zijn toe te kennen aan het verhinderen van dergelijke delicten.

Wat levert een confrontatie van aldus geschatte baten per verhinderd delict met de bovenvermelde schattingen van de kosten van insluiting op? Een verhinderd geval van moord en doodslag heeft een zodanige waarde (enkele miljoenen euro), dat insluiting via gevangenisstraf (kosten 500.000 euro) hier zijn vruchten afwerpt. Daarbij gaat het overigens om typen delicten waarbij de straftoemeting door de rechter niet erg sterk van de voorziene minimumstraf verschilt. Bij andere typen delicten is het verschil tussen minimumstraf en opgelegde straf veel groter. Maar het prijskaartje dat verbonden is aan de extra insluiting, nodig om 1 recidivedelict te verhinderen (500.000 euro), ligt al snel vele malen hoger dan de daarmee gemoeide maatschappelijke schade die op circa 45.000 euro of lager kan worden getaxeerd.

Referenties

Atkinson, G., A. Healey, S. Mourato, Valuing the costs of violent crime: a stated preference approach, Oxford Economic Papers, October 2005, 57 (4), (p. 559-585).

Scheele, D., Doelmatigheid in de rechtshuishouding; een rechtseconomische analyse, Amsterdam, Boom Juridische uitgevers, (diss. Amsterdam UvA), 2006.

Suurmond G., B.C.J. van Velthoven, 'Werkt gevangenisstraf echt niet?', Den Haag, Ministerie van Justitie, WODC, Justitiële verkenningen, 2008, JV200802, (p. 27-45).

Theeuwes, J.J.M., en B.C.J. van Velthoven, Een economische visie op de ontwikkeling van criminaliteit, Justitiële verkenningen, 20e jrg., nr. 8, 1994, (p. 42-65).

Torre, A.G.J. van der, F.P. van Tulder, Een model voor de strafrechtelijke keten, Den Haag, SCP, onderzoeksrapport 2001/15, 2001.

Tulder, F.P. van, Van misdaad tot straf een economische benadering van de strafrechtelijke keten, Rijswijk: Sociaal en Cultureel Planbureau, (Sociale en Culturele Studies – 21) 1994.

Tulder, Frank en Jacqueline van der Schaaf, Straffen en minimumstraffen bij recidive in zware zaken, Den Haag, Raad voor de rechtspraak (Research Memorandum 2012, nr.3), 2012.

Velthoven, B.C.J. van, 'Kosten-batenanalyse van criminaliteitsbeleid', Tijdschrift voor strafrechtspleging (PROCES), Boom Juridische Uitgevers, Den Haag, 87 (4), (p. 108-120), 2008.

Vollaard, B., Het effect van langdurige opsluiting van veelplegers op de maatschappelijke veiligheid, UvT, Tilburg Law and Economics Center, in opdracht van Politie & Wetenschap, 2010.

Wermink, H.T. en Apel, R. en Nieuwbeerta, P. en Blokland, A.A.J., Het incapacitatie-effect van de eerste gevangenisstraf: een gematchte vergelijking, Mens & Maatschappij, 86 (3), (p. 233-255), 2011.

Te citeren als

Frank van Tulder, “Langer opsluiten betaalt zich bij meeste delicten niet terug”, Me Judice, 18 maart 2014.

Copyright

De titel en eerste zinnen van dit artikel mogen zonder toestemming worden overgenomen met de bronvermelding Me Judice en, indien online, een link naar het artikel. Volledige overname is slechts beperkt toegestaan. Voor meer informatie, zie onze copyright richtlijnen.

Afbeelding
Afbeelding ‘Toegangspoort gevangenis Veenhuizen’ van Ritzo ten Cate (CC BY-SA 2.0)

Ontvang updates via e-mail