WRR verkwanselt publieke belangen

Onderwerp:
WRR verkwanselt publieke belangen image
29 mei 2012
De WRR bepleit dat het bedrijfsleven een deel van de publieke taak van de overheid moet overnemen. Daartoe zou het mededingingsrecht moeten worden versoepeld. Het bedrijfsleven kan echter per definitie geen publieke belangen behartigen, betoogt de Rotterdamse jurist Edith Loozen. Wel kan het bedrijfsleven maatschappelijk verantwoord ondernemen. Zulks behoeft geen versoepeling van de Mededingingswet.

Publieke belangen

Wie behartigt het publiek belang? De Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) constateerde onlangs dat de overheid niet langer is opgewassen tegen een aantal van haar publieke taken en verantwoordelijkheden. In haar rapport Publieke zaken in de marktsamenleving van 12 april jl. stelt de WRR vast dat het bedrijfsleven die publieke belangen dus zal moeten overnemen. Het bedrijfsleven zou hierin echter worden gehinderd door het te strenge mededingingstoezicht. Dat richt zich volgens de WRR, die hierin niet alleen staat, te eenzijdig op de bescherming van concurrentie, terwijl de verwezenlijking van publieke belangen juist baat heeft bij samenwerking tussen ondernemingen.

Barbara Baarsma en Jules Theeuwes hebben eerder hun verbazing uitgesproken over het vertrouwen dat de WRR stelt in het maatschappelijk middenveld (zie MeJudice 30 april jl.). Zij hebben daarbij erop gewezen dat een heldere redenering ontbreekt in het rapport over hoe het middenveld het publiek belang dan wel zal realiseren. Reagerend op deze kritiek menen Gerard de Vries en Erik Stam, mede-auteurs van het rapport, dat hun criticasters het rapport onzorgvuldig hebben gelezen en vooringenomen zijn (zie MeJudice 12 mei jl.). Feit is volgens hen nu eenmaal dat de overheid de regie over de publieke belangen definitief niet meer alleen kan voeren. Daarmee zou de kernvraag zijn hoe concurrentie en samenwerking kunnen worden verenigd in de marktsamenleving. Vervolgens heeft ook Frank Ankersmit het WRR-rapport afgedaan als ‘teleurstellend […] vooral vanwege het oppervlakkige karakter ervan’ (NRC Weekend, 19 en 20 mei jl).

In deze discussie is vooralsnog echter onderbelicht gebleven dat het WRR-rapport de publieke zaak juist schade zal berokkenen, omdat het op drie fundamentele punten de plank misslaat.

Gemeenschapsgoederen van bedrijven?

De WRR zoekt de oplossing in een nieuwe categorie goederen, ‘gemeenschapsgoederen’, die door een nieuwe vorm van ‘regulering door zelfregulering’ ontwikkeld moeten worden. Kenmerkend voor gemeenschapsgoederen is dat het bedrijfsleven zich bij de verschaffing daarvan niet langer op louter private belangen zal richten, maar tevens op het realiseren van publieke belangen. Daartoe aangemoedigd door burgers, consumenten, maatschappelijke organisaties alsook de overheid, zullen ondernemers niet langer alleen maar zo veel mogelijk willen verdienen, maar ook iets van waarde aan de samenleving willen toevoegen.

Deze oplossing faalt. Ten eerste omdat gemeenschapsgoederen niet geschikt zijn om een crisis in de publieke belangen te bezweren. Gemakshalve ziet de WRR namelijk over het hoofd dat de verantwoordelijkheid voor de publieke belangen juist bij de overheid is komen te liggen omdat niet kan worden gegarandeerd dat het bedrijfsleven deze belangen zal oppakken. Omdat ondernemingen zich niet van hun eigen private belangen - het maken van winst – kunnen distantiëren, zullen zij publieke belangen alleen dan waarmaken zolang dat hun private belangen niet schaadt.

Ten tweede is het ongewenst dat de verantwoordelijkheid voor de publieke belangen bij het bedrijfsleven zou komen te liggen. In de kern ontmantelt de WRR een van de basisbeginselen van de democratische rechtsstaat op grond waarvan alleen de wetgevende overheid bevoegd is om namens de samenleving dwingend te bepalen dat en hoe publieke belangen worden behartigd. Volstrekt onbegrijpelijk ook dat de WRR op dit idee komt nu de banken- en bonuscrisis net heeft laten zien dat het bedrijfsleven die verantwoordelijkheid helemaal niet kan dragen.

Mededingingswet

Ten derde is ook de veronderstelling dat nuttige samenwerkingsvormen tussen ondernemingen te snel op het kartelverbod zouden stranden, ongefundeerd. De mededingingsregels worden vandaag de dag volgens een welvaartseconomische benadering uitgelegd. Deze benadering maakt het mogelijk om een afweging te maken tussen de welvaartsverminderende gevolgen van een afspraak (in de zin van een prijsverhoging) en de welvaartsvermeerderende gevolgen daarvan (waaronder publieke goederen-achtige belangen zoals een schoon milieu of een goede gezondheidszorg).

Dit toetsingskader is niet te streng. Samenwerkingsafspraken tussen - bijvoorbeeld - zorgaanbieders zijn verboden wanneer deze in essentie neerkomen op ‘kale’ prijsafstemming of ‘kale’ marktverdeling. In dat geval zullen zich namelijk alleen prijsverhogende gevolgen voordoen zonder dat daar positieve welvaartsgevolgen tegenover staan. Anders ligt het voor afspraken die gericht zijn op een verbetering van de kwaliteit en toegankelijkheid van de zorg. Zolang zulke afspraken niet tot een prijsverhoging leiden, is er mededingingsrechtelijk geen probleem. Maar ook nuttige afspraken die wel tot een prijsverhoging leiden, zijn pas verboden wanneer het concurrentieproces door de samenwerking zal worden gefrustreerd. In dat geval zal innovatie tot stilstand komen waardoor verdere verbeteringen van de zorg worden uitgesloten. Bovendien zal de prijsverhoging ook op termijn niet verdwijnen. Met andere woorden, wat op het eerste gezicht maatschappelijk verantwoord lijkt, is dat bij nader inzien niet.

Regulering vs. concurrentie

Kortom, de idee dat de samenleving erop vooruit zou gaan wanneer het bedrijfsleven de publieke belangen zouden overnemen, is een idee fixe. Ook in een marktsamenleving blijft het klassieke onderscheid tussen publieke goederen (waarin de overheid voorziet) en private goederen (waarin het bedrijfsleven voorziet) overeind. Dat betekent dat er niets anders op zit dan, uitgaande van de bestaande ordeningsmodellen overheid en markt, te blijven zoeken naar de juiste balans tussen regulering en concurrentie. De afweging tussen het publieke belang ‘concurrentie’ en andere publieke belangen komt daarbij toe aan de democratisch gelegitimeerde overheid. Ook de Nederlandse Mededingingsautoriteit is hiertoe niet bevoegd en het bedrijfsleven al helemaal niet. Het is een brevet van onvermogen als de overheid de publieke belangen uit handen zou geven. Een ‘wetenschappelijke’ legitimering hiervan door de WRR is spelen met vuur.

Bron foto: Flickr.

Te citeren als

Edith Loozen, “WRR verkwanselt publieke belangen”, Me Judice, 29 mei 2012.

Copyright

De titel en eerste zinnen van dit artikel mogen zonder toestemming worden overgenomen met de bronvermelding Me Judice en, indien online, een link naar het artikel. Volledige overname is slechts beperkt toegestaan. Voor meer informatie, zie onze copyright richtlijnen.

Afbeelding

Ontvang updates via e-mail