Roep financiële toezichthouders in de Tweede Kamer ter verantwoording

Onderwerp:
Roep financiële toezichthouders in de Tweede Kamer ter verantwoording image
22 nov 2011
Het toezicht op de financiële sector is te veel een zaak van techneuten onderling die meer het belang van de financiële sector dan van de samenleving voor ogen lijken te hebben. Dat is te veranderen door de toezichthouders geregeld in de Tweede Kamer ter verantwoording te roepen, stelt Henk van Tuinen. Belangrijkste vraag bij deze verantwoording is hoe de financiële sector zo klein mogelijk te houden: de financiële dienstverlening staat immers ten dienste van de reële economie. Deze aanpak levert meer maatschappelijke winst op dan de huidige wens van minister De Jager om zijn mogelijkheden tot politieke aanwijzingen aan de toezichthouders te vergroten.

Politieke bemoeizucht minister

De Algemene Rekenkamer constateert in een recent rapport dat onze minister van Financiën laks is in het aanpassen van de wet om het financiële toezicht te verbeteren (Algemene Rekenkamer, 2011). Omdat de bankensector in ons land in verhouding tot de omvang van onze nationale economie buitengewoon groot is, verbaast de Rekenkamer zich over het kennelijke gebrek aan gevoel voor urgentie in dezen. Op deze analyse valt weinig aan te merken. Toch beschouw ik de laksheid van de minister als een geluk bij een ongeluk. Want de visie van de minister belooft weinig goeds.

In februari van dit jaar stuurde de minister zijn ‘visiestuk’ Toezicht op afstand (Financiën, 2011) naar de Tweede Kamer en in het overleg met de Vaste commissie voor Financiën is daaraan weinig toegevoegd. De minister pleit voor meer politieke bemoeienis met de toezichthouders De Nederlandsche Bank (DNB) en de Autoriteit Financiële Markten (AFM). Daar valt veel voor te zeggen, gezien de ellende die de financiële instellingen, ondanks het toezicht, over ons hebben uitgestort. Maar helaas denkt de minister aan het verkeerde soort bemoeienis en rept hij met geen woord over waar het echt over zou moeten gaan.

Bij de toetreding tot de EMU en de invoering van de Bankwet 1998 is besloten dat het toezicht op financiële markten moet worden uitgeoefend door onafhankelijke instellingen. Hoewel de minister dat zo wil houden, pleit hij er nu voor dat hij van de toezichthouders kan eisen dat zij bijvoorbeeld extra aandacht geven aan de buffers die banken moeten aanhouden of aan eisen die ze stellen bij hun kredietverlening. Alsof politici en ambtenaren daar meer verstand van hebben dan professionele toezichthouders. Alsof politici zich niet zouden laten leiden door opportunisme of de waan van de dag. Zowel in Amerika als in Nederland heeft de regering tot aan de crisis van 2008 gepleit voor onverantwoord hoge hypotheken. Onze minister heeft de toezichthouders destijds teruggefloten toen zij terecht bezwaar maakten tegen die tophypotheken (Boot, 2011). De minister heeft dus juist teveel bevoegdheden.

Ander toezicht op toezicht

Is er dan al meer dan genoeg controle op DNB en AFM? Helaas schiet die ernstig tekort. Er is behoefte aan een heel ander soort “toezicht op toezicht” dan we nu hebben. Het moet niet gaan om betutteling door een minister en om ambtenaren die bij toezichthouders in de keuken kijken, maar om toezichthouders die we vertrouwen omdat ze effectief verantwoording afleggen. Als wij willen kunnen vertrouwen op de onafhankelijkheid, professionaliteit en alertheid van onze toezichthouders, dan moeten we hen de volle verantwoordelijkheid geven. Maar dat kan natuurlijk alleen goed gaan als we hen regelmatig ter verantwoording roepen. Waarover moeten ze dan verantwoording afleggen en aan wie?

Om met de laatste vraag te beginnen: die verantwoording moet in het openbaar worden afgelegd. Niet aan de lunchtafel van een medeplichtige minister. Over visie, missie, strategie, hoofddoelstellingen van beleid en de realisatie daarvan zal regelmatig aan het parlement verslag moeten worden uitgebracht. Het parlement moet dan wel de goede vragen stellen. Welke vragen?

Als het parlement zich los maakt van de hypes van de dag gaat het uiteindelijk om de vraag: wat voor samenleving willen wij hebben en hoe gaan we daar naartoe? Daarvan afgeleid is de vraag: wat is de rol van de financiële sector en wat willen we met het toezicht daarop bereiken? Het enige wat De Jager daarover in zijn ‘Visie’ heeft te melden, is “Financiële instellingen en markten vormen een onmisbare bouwsteen in het maatschappelijk verkeer. Een stabiel en adequaat functionerend financieel stelsel dient het goed functioneren van de Nederlandse economie, en daarmee onze welvaart en de economische vooruitgang. Publiek vertrouwen is hiervoor een belangrijke randvoorwaarde.” Met zo’n platitude had het parlement natuurlijk geen genoegen mogen nemen. Toch staat er een cruciaal woord in: “dient”.

In april 2010 constateerde Trichet (ECB) dat de financiële sector zich ten onrechte had losgezongen van de reële economie. Met andere woorden, wij hebben een financiële sector die niet onze samenleving “dient”. Onze ministers en toezichthouders hebben dit niet openlijk gesignaleerd, laat staan dat ze dat hebben geprobeerd te voorkomen. Maar wij, burgers en parlement, hebben de minister en de toezichthouders absoluut niet bij de les gehouden. Wat hadden we bijvoorbeeld moeten vragen?

Een kleine financiële sector is een efficiënte financiële sector

In de jaren zestig verdiende de financiële sector in de VS en in Nederland ca 3% van het BBP; dat is geleidelijk gestegen tot 7,5% in de VS en 6 à 7% in Nederland. Verdiensten van een sector die als functie heeft de reële economie te “dienen” kunnen worden beschouwd als een kostenpost; het doel van zo’n sector is immers de reële economie te faciliteren tegen zo laag mogelijke kosten. In de jaren zestig bloeide de reële economie veel uitbundiger dan aan het begin van deze eeuw, kennelijk voortreffelijk gefaciliteerd door de toenmalige financiële sector. Waarom is die sector nu meer dan tweemaal zo duur (nog afgezien van alle kosten van de crisis)? Als hier geld met geld wordt gemaakt, waarom moet dat dan zoveel geld kosten? Ministers van Financiën predikten deregulering, DNB predikte financiële innovatie, maar wij vroegen niet wat dat ons zou besparen. We vroegen ook niet wie er zouden profiteren en wie er zouden betalen. We namen genoegen met abstracte economenpraat en we vroegen niet naar cijfers over de concrete werkelijkheid.

Als het parlement DNB en AFM jaarlijks ter verantwoording roept, moet het hen vragen hoe de financiële sector goedkoper kan. Welke innovaties “dienen” echt de reële economie en welke leiden vooral tot grotere financiële complexiteit waar alleen financiële instellingen of speculanten aan verdienen? Wat is bijvoorbeeld het nut van financiële vehikels waarmee zodanig op grondstoffenmarkten wordt gespeculeerd dat bevolkingen honger lijden als gevolg van prijsopdrijving? Waarom zijn banken wanstaltig groot geworden en wie profiteren daarvan? Was er ook bij ons sprake van crowding out van sectoren in de reële economie zoals recent beschreven voor het Verenigd Koninkrijk (Lansley, 2011, Hfdst. 9)? Hoe komen we tot een Financiële sector die net zo dienstig èn goedkoop is als een halve eeuw geleden?

In een doorlopend communicatieproces over dit soort vragen kunnen we de doelen formuleren die DNB en AFM moeten bereiken en hen daarover vervolgens verantwoording laten afleggen. Daarbij moet het niet gaan om abstracte platitudes maar om concrete effecten; niet om technische of formele details maar om wezenlijke maatschappelijke behoeften. Op den duur krijgen we dan toezichthouders die wij vertrouwen omdat zij meer horen bij de samenleving dan bij de financiële sector.

Dit laatste is de kern van de zaak. De reguliere publieke verantwoording van bijvoorbeeld DNB beperkt zich tot dusver tot haar stakeholders. De verantwoording jegens het parlement gaat (als er geen parlementaire enquête loopt) via de minister van Financiën. Zo creëer je natuurlijk een DNB die meer hoort bij de financiële sector dan bij de samenleving. Dat wordt nog sterker als de minister zich inzake het toezicht ook sterk op de financiële sector oriënteert. De Algemene Rekenkamer constateert een capaciteitstekort bij het ministerie en een gevaar dat het toezicht door de minister ondersneeuwt onder beleidszaken. Ik zou daaraan willen toevoegen dat veel erop wijst dat ook het ministerie van Financiën zich meer op de financiële sector dan op de samenleving richt. Het parlement geeft daarbij onvoldoende tegengas; het liet de bespreking van het bovengenoemde ‘visiestuk’ van de minister over aan de Vaste commissie voor Financiën en deze had genoeg aan een plichtmatige schriftelijke behandeling. Zo houd je een financieel toezicht dat zich dicht bij de financiële sector en ver buiten de samenleving ontwikkelt.

Een echt goede regeling van het toezicht op banken zou een weldaad zijn. Het veel voorkomende banker bashing, de Occupy beweging en het Sustainable Finance Lab dat is gevormd op initiatief van onder meer Herman Wijffels, geven uiting aan de in alle lagen van de samenleving gevoelde behoefte aan een bankensector die zich heel anders gedraagt dan wij de afgelopen decennia hebben gezien. Het toezicht op banken zou die behoefte moeten operationaliseren maar minister noch Algemene Rekenkamer zien dat als de kern van de zaak. Het functioneren van banken is echter veel te belangrijk om over te laten aan techneuten die zich voornamelijk in financiële kringen verantwoorden. Daarom moeten we als samenleving, via het parlement, de elementaire doelen formuleren die DNB en AFM moeten bereiken en die toezichthouders in rechtstreekse communicatie bij de les houden.

Referenties

Algemene Rekenkamer (2011). Toezicht van DNB op de stabiliteit van banken. Tweede Kamer, vergaderjaar 2011-2012, 32 255, nr. 12. Den Haag: Sdu.

Boot, Arnoud W.A. (2011). Interview in de Volkskrant, 12 februari, 2011.

Lansley, Stewart (2011). The Cost of Inequality: Three Decades of the Super-Rich and the Economy. London: Gibson Square.

Financiën (2011). Toezicht op afstand; De relatie tussen de minister van Financiën en de financiële toezichthouders, De Nederlandsche Bank (DNB) en de Autoriteit Financiële Markten (AFM). Bijlage bij de brief van de minister van Financiën aan de Tweede Kamer d.d. 11 februari 2011, over de invulling van het toezicht op DNB en de AFM. Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 32 648, nr. 1. Den Haag: Sdu.: Flickr.

Te citeren als

Henk van Tuinen, “Roep financiële toezichthouders in de Tweede Kamer ter verantwoording”, Me Judice, 22 november 2011.

Copyright

De titel en eerste zinnen van dit artikel mogen zonder toestemming worden overgenomen met de bronvermelding Me Judice en, indien online, een link naar het artikel. Volledige overname is slechts beperkt toegestaan. Voor meer informatie, zie onze copyright richtlijnen.

Afbeelding

Ontvang updates via e-mail