Rusteloze mensen
‘Living life to the max’, eruit halen wat erin zit. Dat lijkt het motto van onze tijd. We willen vooruitkomen in ons werk, een ruime vriendenkring
onderhouden, een gezonde levensstijl erop nahouden, een goede ouder en partner zijn, en onszelf ontplooien. De flexibilisering van de samenleving en een
keur aan nieuwe technologie maakt het ook nog eens mogelijk dat allemaal door elkaar heen te doen. Onder het werk even een boodschap doen of de laatste
whatsappjes uitwisselen, wordt even makkelijk gedaan als het ’s avonds op de bank voorbereiden van een vergadering voor de volgende dag. Geen wonder dat we
het druk hebben en soms behoefte hebben aan rust. Maar, zo betoogt de Vlaamse filosoof Ignaas Devisch in zijn boek Rusteloosheid, pleidooi voor een mateloos leven, het ‘druk, druk, druk’ dat we overal om ons heen horen is geen oproep om het rustiger aan te
doen. Het is ook geen verschijnsel dat bijzonder nieuw is. We zijn rusteloos op zoek naar steeds weer nieuwe uitdagingen, zo schetst Devisch onze westerse
‘condition humaine’ met een verwijzing naar een keur aan filosofen. Zo beschrijft de 17e-eeuwse Franse filosoof Blaise Pascal in zijn Pensées hoe de mens met het verlaten van de middeleeuwse ordening en het toetreden tot de moderniteit “als een verdoolde in deze uithoek van het
universum aan zichzelf overgelaten” is (p.50). Wij verkiezen de jacht boven de buit. Is de buit binnen, dan dreigt de verveling en de rusteloosheid.
Weliswaar belonen we onszelf met een tijdelijk moment van verstrooiing, maar dan volgt al snel weer het volgende item op de oneindige agenda.
Onze fundamentele drijfveer is het onophoudelijk streven naar vooruitgang. Met een verwijzing naar de Duitse filosoof Peter Sloterdijk laat Devisch de ‘NV
Ik’ en het ‘ondernemend zelf’ centraal zijn komen te staan in ons leven. Devisch schrijft hierover: “Wie je bent en wat je doet, is geen vaststaand gegeven
meer, wat tot gevolg heeft dat je steeds opnieuw keuzes moet maken zonder te weten of het de juiste keuze zijn. Dat schept rusteloosheid.” (p.65) We leven
als een acrobaat (p.75) die niet meer precies weet welke oefeningen hem behoeden voor de val. Het enige dat ons rest is een continue alertheid voor de
risico’s van het leven om ons vervolgens vol in het actieve leven te storten. Zo bouwen we aan wat Devisch met een prachtige term aanduidt als een
“existentieel cv”. Dit bouwproject eindigt pas bij het intreden van de dood.
..die ook op zoek naar rust zijn
Tegelijkertijd wordt de moderne mens regelmatig bezocht door een duiveltje dat ons een rustig en ascetisch bestaan voorhoudt. Om (tijdelijk) te ontkomen
aan het jachtige bestaan nemen we regelmatig onze toevlucht tot zen of andere vormen van meditatie, mindfulness en yoga. Echte rust brengt het niet, want
de les, oefening of cursus is nog niet afgelopen of het project ‘leven’ roept weer. Met een verwijzing naar Schopenhauer laat Devisch zien dat wij als
volwaardige flagellanten de gesel over ons eigen leven halen: “zolang we overgeleverd blijven aan de aandrang van onze wensen – met alle hoop en vrees van
dien – zolang we subject zijn van ons willen, zal ons nooit duurzaam geluk of rust beschoren zijn. (…) Zo ligt het subject van het willen onafgebroken op
het almaar draaiende rad van Ixion, moet het steeds maar water gieten in het vat der Danaïden en is hem hetzelfde lot beschoren als de eeuwig smachtende
Tantalus.” (p.80,81).
Tegelijkertijd laat Devisch aan de hand van Kierkegaard zien dat het aanvaarden van het Tantalus’ lot, gecombineerd met de constante versnelling in ons
bestaan die gepaard gaat met een sterke toename van communicatiemiddelen, het steeds maar online zijn en het najagen van steeds meer vluchtige doelen, de
kwaliteit van dat bestaan kan aantasten. De continue stroom aan communicatie die er het gevolg van is leidt vooral tot oppervlakkigheid. Voor Devisch is
dat een bijzaak. Hij ziet vooral de kansen, de uitdagingen, de mogelijkheden om een gepassioneerd, enerverend turboleven te leiden en breekt een lans voor
een mateloze onderdompeling in de ‘vita activa’. Waarom zouden wij een rustig of een gebalanceerd leven moeten leiden? Velen zullen het hem nazeggen en
naleven, want Devisch is als actieve hoogleraar, auteur, spreker, echtgenoot, vriend, marathonloper en vermoedelijk nog veel meer, een exponent van zijn
eigen filosofie.
Persoonlijk sta ik eveneens zeer sympathiek tegenover zijn betoog en probeer net als Devisch het onderste uit het Danaïdisch vat te halen. En
tegelijkertijd knaagt er iets aan het betoog van de Vlaamse filosoof. Twee aspecten blijven mijns inziens onderbelicht, die van belang zijn om te begrijpen
of rusteloosheid nu werkelijk zo’n zegen is voor de moderne mens van onze tijd. Het eerste betreft het vraagstuk van de verdeling van kansen en
mogelijkheden om het gepassioneerde leven te leiden dat Devisch voor ogen staat. Het tweede vraagstuk betreft de organisatie van het rusteloze leven en het
feit dat ieder individu onderdeel uitmaakt van talrijke netwerken en verbanden die eisen aan haar of hem stellen of tenminste verwachtingen hebben omtrent
de actieve betrokkenheid van het individu.
Het verdelingsvraagstuk
Devisch geeft talrijke voorbeelden van mensen die hem voor ogen staan om duidelijk te maken dat rusteloosheid een positieve karakteristiek is van ons
bevoorrechte leven: een topkok, een centrale bankier, een journalist, hijzelf, enkele schrijvers, enzovoort. Zij ervaren allen dezelfde rusteloosheid en
zijn daar tevreden mee omdat het een gevoel geeft werkelijk te leven: presteren op vele fronten tegelijk leidt tot het gevoel van een vervuld leven. In
beginsel zou dat moeten gelden ongeacht rang of stand – en in zekere zin is dat natuurlijk ook zo. Ook de verpleegster, de agent, de vuilnisman, de
onderwijzeres, de bankmedewerker of de loods kunnen volop ten onder gaan in een rusteloos bestaan. Zij kunnen zich op hun werk storten, om zich ’s avonds
geheel en al te over te geven aan het bereiden van exquise gerechten, salsa dansen, coachen van een hockeyteam, een boom opzetten met vrienden of het
analyseren van de beurskoersen.
Elitair
Toch kan Devisch met zijn voorbeelden niet verhullen dat het rusteloze leven vooral is weggelegd voor de Goliaths van onze wereld. Dat begint al met de
mogelijkheden om zich in hun werk – en niet alleen door hun werk – te ontplooien. Hij ziet dit ook en verwijst terecht naar de velen die ten prooi zijn
gevallen aan wat Hannah Arendt aanduidt als ‘arbeid’ – de repeterende activiteit die er op gericht is onszelf en ons systeem in stand te houden. Bij
arbeid, dat wordt onderscheiden van het maken of werken en van het handelen, staat de reproductie van de levenskracht centraal. Anders dan de onderwijzer,
verpleger, agente of baliemedewerkster – die veel meer werken onder de druk van het heilige moeten en de beperkte (financiële) middelen die zij daarmee
verwerven – zijn de kansen voor een hoogleraar om zich betekenisvol te onderscheiden in rusteloosheid groot. Het mag dan wel vermoeiend zijn om telkens te
worden uitgenodigd voor een lezing her en der, maar als dat er toe leidt om in contact te komen met machtige, krachtige of inspirerende mensen dan is de
beloning navenant. Er lijkt derhalve geen sprake van een eerlijke verdeling van de mogelijkheden die de rusteloosheid met zich brengt – en van de verdeling
van de voor- en nadelen ervan.
Controle
Dat brengt mij bij mijn tweede punt. In hoeverre zit het individu nog aan het stuur als de sociale verbanden waarin het participeert steeds meer van haar
of hem verlangt? Wat is de ruimte om nee te zeggen of om het anders te doen dan wat de omgeving van ons vraagt? Als we onderdeel uitmaken van verschillende
(deel)systemen waarin we een rol vervullen – of dat nu binnen de naaste familie, het werk, de sportvereniging, de kookclub, de sociëteit, de vereniging van
filosofen of welk verband dan ook – dan wordt van ons een actieve betrokkenheid verwacht. Het volstaat dan niet, zoals Devisch betoogt, om te zeggen dat
drukte geen exclusieve uitdaging voor onze tijd is, noch dat een gebrek aan ervaren zinvolheid van het leven ook kan ontstaan in een omgeving die vrij is
van maatschappelijke druk. De centrale vraag is of de organisatie van ons leven en ons werk het individu in al zijn of haar deelsystemen de (regel)ruimte
laat het gaspedaal van de rusteloosheid te bedienen. Verschillen in vrijheidsgraden en regelruimte tussen verschillende groepen individuen behoeven nadere
analyse, teneinde vast te stellen waar en wanneer de risico’s toenemen dat rusteloosheid ook tot serieuze vormen van stress leidt. Het gaat dan niet louter
om het ‘coping behaviour’ van een behendige acrobaat, maar om het creëren van veilige structuren waarin ook anderen van hun rusteloosheid kunnen genieten.
Waar dat achterwege blijft lijkt rusteloosheid toch vooral het voorrecht voor hen die het zich kunnen permitteren.
Afrondend, Ignaas Devisch heeft een uitdagend boek geschreven dat de moeite van het lezen zeker waard is. Het wijst ons erop dat de mensheid al eeuwen geen
berusting kan vinden in het rustig verwijlen aan de randen van het werkzame bestaan. Het blijkt daarbij niet relevant dat onze werktijd is afgenomen. Er is
altijd het heilig moeten in de werkomgeving en in de privésfeer. Dat is echter niet alleen een heilig moeten dat van buitenaf wordt opgelegd, maar juist
ook van binnenuit wordt aangewakkerd. De uitdaging zal echter zijn het bedieningspaneel te vinden en daar controle over te krijgen, omdat ‘Living to the
max’ uitdrukkelijk ook risico’s inhoud – voor onszelf en voor de verbanden en netwerken waar we deel vanuit maken.
Te citeren als
Harry Hummels, “Dilemma’s van een druk-druk-druk samenleving”,
Me Judice,
3 mei 2016.
Copyright
De titel en eerste zinnen van dit artikel mogen zonder toestemming worden overgenomen met de bronvermelding Me Judice en, indien online, een link naar het artikel. Volledige overname is slechts beperkt toegestaan. Voor meer informatie, zie onze copyright richtlijnen.
Afbeelding
Afbeelding ‘
Busy Life’ van Sadiq Alam (
CC BY-NC 2.0)