Werknemers als kostenpost
Een lange reeks critici, vooral van werkgeverszijde, heeft de afgelopen tijd zijn pijlen op de Wet Werk en Zekerheid gericht. De nieuwe ontslagregels
zouden het voor kleine bedrijven bijna onmogelijk maken nog personeel aan te nemen, ze zouden het gebruik van flexibele contracten stimuleren in plaats van
ontmoedigen en arbeidsrechtadvocaten veel extra werk bezorgen. Wat opvalt aan de kritiek is dat deze er van uitgaat dat bedrijven vooral bezig zijn met de
vraag hoe zij zo eenvoudig mogelijk van hun personeel kunnen afkomen. Alsof inkrimpen de enige zinvolle bedrijfsstrategie is. Dat lijkt tekenend voor de
manier waarop steeds meer werkgevers tegen hun medewerkers aan kijken. Personeel wordt niet meer gezien als een essentiële productiefactor die bijdraagt
aan het succes van de onderneming of instelling, maar vooral als een kostenpost en risicofactor.
Hiermee doen bedrijven niet alleen hun medewerkers tekort, die in voortdurende onzekerheid verkeren over hun werk, maar ook zichzelf. Immers, in de
Nederlandse kenniseconomie zijn de medewerkers steeds meer de centrale productiefactor waarmee een bedrijf zich in gunstige zin kan onderscheiden van
andere bedrijven. De fysieke productiemiddelen – machines, computers, grondstoffen – kan ieder bedrijf op de markt inkopen, evenals gecodificeerde kennis,
zoals software en licenties. Het is juist de impliciete kennis (tacit knowledge) van de medewerkers van een bedrijf die het verschil maakt met de
concurrenten. Kennis over de wijze van (samen)werken binnen het bedrijf, over de cultuur van de arbeidsorganisatie, over de relatie met klanten en
toeleveranciers is uiteindelijk cruciaal in de concurrentiestrijd.
Die impliciete kennis veronderstelt echter wel dat de medewerkers een duurzame band met de arbeidsorganisatie hebben. Het kost immers tijd om die kennis te
verwerven en de bereidheid daartoe wordt in belangrijke mate bepaald door je toekomstperspectief. Waarom zou je moeite doen om je de cultuur en de
werkwijze van de arbeidsorganisatie eigen te maken als je volgend jaar – of misschien al volgende maand – weer op straat staat? En als je die kennis wel
verwerft maar weer snel vertrekt, help je daarmee vooral de concurrent.
Belang bedrijf
Het succes van een bedrijf op langere termijn wordt in belangrijke mate bepaald door de betrokkenheid en de inzet van de medewerkers. Maar dat
veronderstelt wel dat het bedrijf zijn medewerkers als de belangrijkste productiefactor ziet en hen een redelijke mate van baanzekerheid en
ontwikkelingsperspectief biedt. Alleen dan zullen medewerkers en bedrijf bereid zijn wederzijds in hun relatie te investeren en zo steeds meer
bedrijfsspecifieke kennis op te bouwen. Onderzoek laat dan ook zien dat bedrijven met een groter aandeel vaste medewerkers beter scoren op (technologische)
innovatie. Stel bijvoorbeeld dat je als medewerker een mogelijkheid ziet om het productieproces efficiënter te organiseren, waardoor het bedrijf met minder
personeel toe kan. Wie een tijdelijke aanstelling heeft, kan dit idee maar beter voor zich houden om te voorkomen dat je als dank je baan kwijt raakt. Wie
niet bang hoeft te zijn voor zijn of haar baan, zal eerder bereid zijn bij te dragen aan kwaliteitsverbetering en innovatie. Dat komt de concurrentiekracht
van het bedrijf ten goede.
Uitzicht op vast dienstverband
Het is logisch dat bedrijven bij een nieuwe medewerker even de tijd willen nemen om te onderzoeken of deze goed functioneert en bij het bedrijf past. De
officiële proeftijd van twee maanden is daarvoor bij meer complexe functies vaak te kort. Het is dan ook begrijpelijk dat werkgevers nieuwe medewerkers
liever eerst op een tijdelijk contract aannemen. Maar er is geen goede reden waarom een bedrijf een goed functionerende medewerker na twee jaar geen vast
dienstverband zou aanbieden. Natuurlijk kunnen de omstandigheden veranderen en kunnen er bedrijfseconomische redenen zijn om het dienstverband te
beëindigen. Maar daarvoor biedt de wet voldoende mogelijkheden. Wie daaraan twijfelt, moet het maar aan het personeel van V&D of TSN vragen. Als een
medewerker na verloop van tijd minder goed gaat functioneren, ligt de verantwoordelijkheid daarvoor in het algemeen niet alleen bij de medewerker maar ook
bij de werkgever. Beide dienen er zich voor in te spannen dat de medewerker inzetbaar blijft, door scholing of training, het bieden van uitdagend werk of
aanpassing van de functie. Alleen als dat niet mogelijk is of als de medewerker daaraan niet meewerkt, heeft de werkgever goede gronden om de werknemer te
ontslaan. Het nieuwe ontslagrecht biedt daarvoor ook voldoende mogelijkheden, mits de werkgever een adequaat dossier heeft opgebouwd.
Werkgevers zijn risicomijders
De Wet werk en zekerheid kent zeker zijn gebreken en zal op onderdelen wellicht moeten worden aangepast. Maar de meeste critici van de nieuwe ontslagregels
lijken te menen dat het voor het Nederlandse bedrijfsleven belangrijker is om risico’s te mijden en op korte termijn kosten te reduceren dan te investeren
in kwaliteit en innovatie. Een gebrek aan training van medewerkers in de flexibele schil zal na verloop van tijd echter hun duurzame inzetbaarheid
aantasten. Daarmee gaan werkgevers niet alleen voorbij aan de gerechtvaardigde behoefte van werknemers aan enige continuïteit en zekerheid, maar brengen
zij op langere termijn ook het bedrijfsleven en de concurrentiekracht van de economie schade toe.
* Dit is eerder verschenen in de Volkskrant van 14 maart 2016.
Te citeren als
Paul de Beer, Paul Boselie, Ronald Dekker, Ewald Engelen, Andries de Grip, Alfred Kleinknecht , Joan Muysken, Janneke Plantenga, Frank Pot, Joop Schippers, Esther-Mirjam Sent, Irene van Staveren, “Doorgeschoten flexibilisering schaadt bedrijfsleven”,
Me Judice,
14 maart 2016.
Copyright
De titel en eerste zinnen van dit artikel mogen zonder toestemming worden overgenomen met de bronvermelding Me Judice en, indien online, een link naar het artikel. Volledige overname is slechts beperkt toegestaan. Voor meer informatie, zie onze copyright richtlijnen.
Afbeelding
Afbeelding 'Zwaan kleef aan..' Roel Wijnants