Wie neemt het nog op voor ons pensioenstelsel?

Onderwerp:
Dossier:
Wie neemt het nog op voor ons pensioenstelsel? image

Pittgliani2005, Flickr

30 jan 2015
De richting waarin de hervorming van het pensioenstelsel beweegt lijkt duidelijk: weg van het collectief en richting individuele potjes. Paul de Beer neemt drie adviezen van toonaangevende instanties – AFM, DNB en SER - onder de loep en ontdekt een grote eensgezindheid om de doorsneesystematiek af te schaffen en meer maatwerk te bieden. Volgens hem worden te gemakkelijk de goede elementen – solidariteit, lage kosten – over boord gezet. Kortom, het pensioendebat moet nu maar eens echt beginnen.

Dialoog begint nu pas

Hoewel staatssecretaris Klijnsma vorige week de Nationale Pensioendialoog officieel heeft afgesloten, lijkt de discussie over de toekomst van ons pensioenstelsel nu pas echt op gang te komen. Kort achter elkaar hebben drie belangrijke adviesorganen, de Autoriteit Financiële Markten (AFM), De Nederlandsche Bank (DNB) en de Sociaal-Economische Raad (SER), hun visie op het pensioenstelsel gepresenteerd. De aanpak van deze adviesorganen is vergelijkbaar. Eerst constateren zij dat het Nederlandse pensioenstelsel een van de beste van de wereld is. Vervolgens stellen zij vast dat – in de woorden van DNB – ‘fundamentele veranderingen nodig zijn om de houdbaarheid van het pensioenstelsel op lange termijn te waarborgen’. En daarna volgt een reeks voorstellen die, als zij alle worden gerealiseerd, tot een complete metamorfose van het stelsel zullen leiden. Dat het niet erg logisch is om een van de beste pensioenstelsels ter wereld grondig te willen veranderen, lijkt alle drie de instanties te ontgaan.

Individualisering

Gemeenschappelijk element in de drie adviezen is dat zij het pensioen vooral zien als een individueel spaararrangement. Mensen leggen jaarlijks een premie in voor hun pensioen, die door het pensioenfonds wordt belegd om met de opbrengst daarvan na verloop van tijd een pensioen te kunnen financieren. Echter, er bestaat geen directe band tussen het pensioenvermogen dat mensen hebben opgebouwd en het pensioen dat zij uiteindelijk krijgen uitgekeerd. Deelnemers aan een pensioenregeling hebben geen individueel spaarpotje, dat aan hen toevalt als zij met pensioen gaan. Daardoor is het niet erg doorzichtig wat er met je pensioenaanspraken gebeurt als de waarde van de beleggingen onvoldoende is om alle toekomstige pensioentoezeggingen te kunnen garanderen. Betalen de huidige gepensioneerden de prijs doordat hun pensioen wordt verlaagd, schuiven we de rekening door naar later, met het risico dat de toekomstige pensioenaanspraken van de jongeren verdampen, of wordt de pijn over alle leeftijdsgroepen uitgesmeerd? AFM, DNB en SER pleiten er vanwege deze onduidelijkheid elk voor dat de individuele pensioenaanspraken duidelijker worden vastgesteld en dat er een sterkere band komt tussen wat mensen inleggen en wat zij aan pensioenaanspraken opbouwen.

Weg doorsneesystematiek

Om deze reden willen zij alle drie af van de zogenaamde doorsneesystematiek. Deze houdt in dat in pensioenregelingen jonge en oudere werknemers evenveel pensioenpremie inleggen (als percentage van hun loon) en daarmee evenveel pensioenrechten opbouwen. Dat klinkt logisch. Tot voor kort was de doorsneesystematiek dan ook geen belangrijk onderwerp in de discussie over het pensioenstelsel. Als je het pensioen echter beziet vanuit het perspectief van de individuele spaarder is de doorsneepremie een vorm van, zoals de AFM het noemt, ‘onuitlegbare herverdeling tussen jong en oud’. Ook volgens de SER vindt er door de doorsneesystematiek ‘ondoorzichtige en soms moeilijk te rechtvaardigen herverdeling plaats tussen groepen deelnemers’. En voor DNB is ‘het vervangen van de doorsneesystematiek door een actuarieel correcte systematiek’ de eerste en belangrijkste uitdaging voor hervorming van het stelsel.

Afschaffing doorsneesysteem is paardenmiddel

Maar wat is nu eigenlijk het probleem met de doorsneepremie? Daar maken de drie adviezen opmerkelijk weinig woorden aan vuil. Het gaat er vooral om dat werknemers die op wat oudere leeftijd als zelfstandige gaan werken niet meer profiteren van de subsidie van de jongeren. En volgens de SER is er sprake van ‘ongewenste herverdeling van laag opgeleiden naar hoog opgeleiden’ doordat laag opgeleiden op jongere leeftijd gaan werken en daardoor langer moeten bijdragen aan de ouderen. Om deze toch niet heel dringende problemen op te vangen, is afschaffing van de doorsneepremie echter wel een paardenmiddel. Elk van de drie instanties erkent dat het een slordige honderd miljard euro (!) zal kosten om de overgang naar een ‘actuarieel correcte systematiek’ tot stand te brengen zonder dat één generatie daar eenzijdig de lasten van moet dragen. In dit verband is het overigens opmerkelijk dat geen van de drie het aandurft om de ‘onuitlegbare’ herverdeling tussen mannen en vrouwen ter discussie te stellen. Immers, vrouwen genieten gemiddeld drie jaar langer van hun pensioen doordat zij ouder worden en zouden bij een ‘actuarieel correcte systematiek’ dus meer premie moeten betalen dan jongeren. Maar in dit geval is het blijkbaar niet politiek correct om voor een actuarieel ‘eerlijker’ stelsel te pleiten.

Vernauwde blik

Het echte probleem is echter dat de drie instanties het pensioen als een individuele spaarpot zien. Kenmerkend voor ons pensioenstelsel en precies datgene waarom het internationaal wordt geroemd, is juist dat het uitgaat van een collectieve spaarpot. Alle werknemers leggen een gelijk percentage van hun loon in, bouwen daarmee jaarlijks een aanspraak op hun pensioen op en als zij met pensioen gaan wordt uit die collectieve pot – en niet uit hun individuele potje ­– hun pensioen gefinancierd. Dat heeft het grote voordeel dat je de risico’s ten aanzien van beleggingsopbrengsten, rentestand en levensduur kunt spreiden. Bovendien levert het veel minder administratiekosten op dan individuele spaarpotjes – zie de hoge kosten die particuliere verzekeraars in rekening brengen voor levensverzekeringen. Net zoals er bij de AOW en bij tal van andere collectieve voorzieningen, zoals werkloosheidsuitkeringen en zorgverzekeringen, geen directe relatie bestaat tussen wat men inlegt en wat men ontvangt, zo bestaat die relatie bij de pensioenen ook niet. Zolang de deelnemers vertrouwen hebben in degenen die over de besteding van het pensioenvermogen beslissen – de sociale partners en de pensioenfondsbesturen – functioneert dit systeem uitstekend. Natuurlijk, door de kortingen van de afgelopen jaren heeft het vertrouwen in de pensioenfondsen een knauw gekregen. Maar het domste wat we kunnen doen is om dat vertrouwen te proberen terug te winnen door die aspecten van het pensioenstelsel die het zijn faam hebben bezorgd, overboord te zetten.

Te citeren als

Paul de Beer, “Wie neemt het nog op voor ons pensioenstelsel?”, Me Judice, 30 januari 2015.

Copyright

De titel en eerste zinnen van dit artikel mogen zonder toestemming worden overgenomen met de bronvermelding Me Judice en, indien online, een link naar het artikel. Volledige overname is slechts beperkt toegestaan. Voor meer informatie, zie onze copyright richtlijnen.

Afbeelding

Pittgliani2005, Flickr

Links

Ontvang updates via e-mail