De waardevrije econoom bestaat niet

Onderwerp:
De waardevrije econoom bestaat niet image

Afbeelding Jan Tinbergen en Joop den Uyl,Wikimedia commons, R.C. Croes.

Economen wordt vaak om advies gevraagd of om een visie, maar hoe vrij is de blik van de econoom van politieke voorkeuren en waarden die hij of zij koestert? De economen Van Dalen, Klamer en Koedijk hebben de proef op de som genomen onder Nederlandse economen en komen tot de conclusie dat deze elementen een grote rol spelen in de uitspraken die men doet.

Ideologie viert hoogtij

Ideologische verschillen tussen economen ondermijnen de waarde van de economische wetenschap voor het brede publiek. Dat was de conclusie waarmee het toonaangevende tijdschrift The Economist (23 januari 2016) onlangs kwam. Of, om het toch maar de woorden van de journalist zelf aan te halen, “The profession is of little use to anyone if it cannot then work out which side has the better of the argument”. Het is een oude en interessante stelling, die voor velen aanleiding is om cliché-grapjes over economen te maken. De bekende sneer, vaak toegeschreven aan Churchill, wordt altijd van stal gehaald: “Vraag zes economen om advies, en je krijgt zeven verschillende meningen, waarvan twee van Keynes.” Iedereen kent wel een econoom die zo rechts is als Friedman of zo links als Marx dat het eindoordeel over een bepaalde kwestie vooraf valt te voorspellen. Maar hoe staat het met de economengemeenschap als geheel, in het bijzonder de Nederlandse economengemeenschap? Spelen politieke voorkeuren en waarden daarin een rol? De Nederlandse politiek, en dus ook die van de economische politiek, staat bekend om zijn drang naar consensus en wellicht dat die drang ook bij de economen is terug te vinden.

Gebrek aan consensus?

Om die ogenschijnlijk eenvoudige vragen te beantwoorden gebruiken wij de enquête gehouden onder economen werkzaam aan Nederlandse universiteiten en onder leden van de Koninklijke Vereniging voor de Staathuishoudkunde (KVS).De peiling vond plaats in de periode van oktober 2014 tot februari 2015. In een van de onderdelen van de enquête hebben wij economen veertien stellingen voorgelegd om op die wijze te zien of er consensus bestaat over economische vraagstukken. De lijst bevat zowel normatieve (vrij vertaald wat zou het beste beleid zijn) als positieve (dus hoe werkt een economie) stellingen. In tabel 1 is de lijst met de stellingen gerangschikt naar de mate waarin men het (zeer) eens is. Uiteraard kan consensus ook de andere kant opgaan wanneer men het (zeer) oneens met een stelling is. Voor tabel 1 betreft dit vooral de onderste twee stellingen die over de financiële markten gaan.

Als we als eenvoudige maatstaf nemen dat er zich een consensus aftekent wanneer 50 procent of meer van de economen het eens of oneens met een stelling is, dan levert dit als eerste conclusie op dat voor een meerderheid van de stellingen (8 van de 14) de economen het erg met elkaar eens zijn. Vooral over vier cruciale zaken tekent zich een sterke consensus af:

  • de heilzame werking van fiscaal beleid in het bestrijden van een recessie;
  • de mening dat een marktsamenleving altijd beter werkt dan een socialistische samenleving; of dat
  • een open internationale markt een bron van welvaart is, en dat zelf gecreëerde handelsbarrières die alleen nationale belangen dienen welvaart kost; en tot slot,
  • een wantrouwen in de richting van financiële markten. Economen zien financiële markten als inherent instabiel en ook de prijswerking op financiële markten werkt allerminst zoals men dat in leerboekjes wel eens terugziet.

  

Daarna wordt het beeld over consensus al snel gemêleerd, hoewel  de stellingen toch duidelijk één kant op wijzen (zeker als we de ‘geen mening’-economen weglaten). En dat is verrassend, zelfs voor de euro bestaat een gekwalificeerde meerderheid, terwijl ten tijde van de enquête de eurocrisis allerminst gedoofd was. Voor één stelling (van de 14) geldt dat echter niet en wel de stelling van Milton Friedman dat “inflatie altijd en overal een monetair fenomeen is”. Op dat punt zijn de meningen sterk verdeeld.

Tabel 1: Stellingen over economie en economische politiek, gerangschikt naar mate waarin men (zeer) eens is

Stellingen (Zeer) oneens Eens noch oneens (Zeer) eens Weet niet
Het overheidsbeleid inzake belastingen en uitgaven kan een effectief instrument zijn in het stabiliseren van de economie 5 9 78 8
Een marktsamenleving genereert in de praktijk meer groei en welvaart dan een socialistische samenleving 7 15 74 4
Importtarieven en -quota's verminderen de economische welvaart 9 16 71 4
De inkomensverdeling in ontwikkelde landen moet gelijkmatiger zijn 21 22 54 3
Het kapitalistische systeem bezit een inherente neiging naar crisis 20 23 51 6
Een emissiebelasting is een beter middel in de bestrijding van milieuvervuiling dan emissieplafonds 18 21 50 11
Ruim monetair beleid is een effectief instrument om een recessie te bestrijden 21 25 45 9
De euro en de EMU bieden een superieur mechanisme in vergelijking met een flexibele wisselkoersregime in de verschillende lidstaten 32 25 44 9
Op de korte termijn kan werkloosheid worden teruggedrongen door een hogere inflatievoet te accepteren 18 26 41 14
In het algemeen zijn de baten van immigratie groter dan de kosten voor het gastland 17 32 41 10
Een minimumloon verhoogt de werkloosheid onder jonge en ongeschoolde werknemers 28 25 41 6
Inflatie is voornamelijk een monetair fenomeen 38 20 33 9
Financiële markten zijn inherent stabiel 65 12 19 4
Financiële markten schatten de waarde van aandelen precies op hun intrinsieke waarde 77 13 5 5
N = 713

Politieke kleuring van uitspraken

De diepere vraag is uiteraard of ideologische standpunten en waarden een rol spelen in het doen van uitspraken? Ideologie vatten wij op het geheel van ideeën over hoe de samenleving werkt en hoe de samenleving gegeven dat beeld het beste ingericht kan worden. Een ideologie wordt uiteraard dogmatisch wanneer men zich niets aantrekt van hoe een samenleving werkt of welke effecten beleid heeft. Ideologieën spelen een grote rol binnen de economie. Om een voorbeeld te noemen in de jaren dertig en veertig van de vorige eeuw was er zelfs een ‘Great Systems Debate’: over de waarde van een kapitalistisch versus een socialistisch systeem. En dat debat waren de posities die men  - aan beide kanten van het spectrum - tamelijk star en empirische argumenten speelden nauwelijks een rol.

Linkse partijen hebben van oudsher meer vertrouwen in staatssturing dan partijen aan de rechterkant van het politieke spectrum. En het omgekeerde geldt voor het vertrouwen in marktwerking: rechts heeft daar meer vertrouwen in dan links. Over het algemeen zou men economen kunnen kenschetsen als mensen die vertrouwen in het kapitalistische systeem hebben waarbij men nadrukkelijk oog heeft voor het falen van markten en overheden. En dit komt grosso modo ook wel uit tabel 1 naar voren. En eigenlijk hadden we dat ook wel moeten weten op basis van een van onze eerdere analyses waaruit bleek dat de Nederlandse econoom toch vooral op de liberale partij D66 stemt (Van Dalen et al. 2015a).

Willekeur van meningen?

Voor wie zijn oor goed te luister legt bij buitenstaanders kan toch geregeld de opvatting horen dat de ideologie van economen een rol speelt in hun uitspraken. Als je een linkse econoom spreekt over inkomensongelijkheid dan moet de ongelijkheid vooral sterk verminderd worden en een rechtse econoom zal het tegendeel beweren. Een leek kan zich dan niet aan de indruk onttrekken dat alles in de economische politiek een kwestie van smaak is. Voor een deel is dat ook zo, zolang het over normatieve uitspraken gaat.

Het wordt wat anders wanneer ideologie een rol speelt in empirische uitspraken, over hoe de samenleving werkt. Ter illustratie hebben we in tabellen 2 en 3 de meningen over twee stellingen opgesplitst naar politieke voorkeur. En wat blijkt? In beide gevallen speelt de politieke voorkeur een grote rol. In tabel 2 is de stelling over de werking van het minimumloon uiteengerafeld naar politieke voorkeur. Linkse economen hebben sterke twijfels dat het minimumloon werkloosheid onder jonge en ongeschoolde werknemers verhoogt, terwijl rechtse economen daar heel duidelijk over zijn (60 procent is het daar mee eens).

Tabel 2: Meningen over de stelling “Een minimumloon verhoogt de werkloosheid onder jonge en ongeschoolde werknemers”

Politieke oriëntatie (zelf gerapporteerd)
Links Midden Rechts
(Zeer) oneens 44 30 18
Neutraal 27 30 17
(Zeer) eens 23 35 60
Weet niet 6 6 6
N = 674. De politieke voorkeur van economen was gemeten op een 10-punt schaal van zeer links (=0) tot zeer rechts (=10). ‘Links’ in de tabel vormt de groep van 0-3, midden =4-6; en rechts = 7-10.

Ook als men naar een ander terrein kijkt, zoals de economische consequenties van immigratie, dan kan men verschillen verwachten. In tabel 3 hebben we de invloed van immigratie op de economie van een gastland gepeild en ook daar is een sterke verdeeldheid zichtbaar als je de politieke dimensie in het verhaal betrekt. Linkse economen zien meer baten dan kosten voor een gastland terwijl rechtse economen sterk verdeeld zijn. Dat laatste is wellicht nog wel het meest verbazingwekkende omdat rechtse economen toch over het algemeen voor open markten zijn. Blijkbaar gelden voor dit onderwerp toch net andere regels.

Tabel 3: Meningen over de stelling “In het algemeen zijn de baten van immigratie groter dan de kosten voor het gastland”

Politieke oriëntatie (zelf gerapporteerd)
Links Midden Rechts
(Zeer) oneens 11 14 26
Neutraal 32 31 30
(Zeer) eens 50 45 34
Weet niet 8 9 10
N = 674. De politieke voorkeur van economen was gemeten op een 10-punt schaal van zeer links (=0) tot zeer rechts (=10). ‘Links’ in de tabel vormt de groep van 0-3, midden =4-6; en rechts = 7-10.

Robuuste invloed

De vraag is natuurlijk of deze twee voorbeelden uitzonderlijk zijn of dat de invloed van politieke kleur systematisch een rol speelt in de uitspraken van economen. Om dat te toetsen hebben we alle 14 stellingen geanalyseerd en proberen te ontdekken of er een samenhang is tussen de mening die een econoom geeft en zijn of haar waarden. We onderscheiden naast de politieke voorkeur van economen nog twee waarden die we in een eerdere analyse (Van Dalen et al. 2015b) lieten zien: (1) de mate waarin men de publieke zaak wil dienen en (2) de mate waarin men vrijheid een belangrijke waarde vindt. Daarnaast controleren we in onze analyse voor leeftijd en geslacht en de vraag of men werkzaam is aan een universiteit of daarbuiten werkzaam. De reden om die laatste variabele mee te nemen is terug te voeren op het feit dat mensen ‘uit de praktijk’ een andere kijk op economische zaken kunnen hebben omdat zij wellicht meer oog hebben voor de praktische problemen die spelen in de economie.

Om een lang verhaal kort te maken, de voorkeuren en waarden spelen praktisch in alle stellingen een rol van betekenis (zie tabel A1 in de appendix). In het geval van politieke voorkeur speelt dit in 10 van de 14 stellingen een rol. Maar de waarde van de publieke zaak speelt ook een sterke rol: in de helft van de stellingen dringt die waarde door. Met andere woorden, iemand die de publieke zaak zeer belangrijk vindt zal bijvoorbeeld meer zien in de heilzame rol van fiscaal beleid dan iemand die de publieke zaak onbelangrijk vindt. De waarde van vrijheid is veel minder onderscheidend en wellicht komt dit omdat veel economen deze waarde onderschrijven en er weinig variatie in het beeld van economen is. Denk aan onze eerdere bevinding waaruit bleek dat vele economen op D66 stemmen.

En als men al deze zogenaamde buitenwetenschappelijke elementen op een rijtje zet dan speelt op z’n minst één van deze drie elementen een rol in 12 van 14 stellingen. En de twee stellingen waar deze elementen geen vat op hebben zijn het overigens ook waard om op deze plaats te noemen: de werking van monetair beleid. 

Economie is geen geloof

Het lijkt een vreemde gang van zaken: economen die wisselend advies geven op basis van hun politieke kleur. Het is bijna net zo vreemd dat als dat je bij je tandarts die PvdA stemt het advies krijgt om een nieuwe brug aangemeten te krijgen, terwijl als je naar de andere tandarts van dienst stapt die VVD stemt het advies krijgt om alles maar te laten zoals het is. Zo gek is het niet omdat de economische wetenschap uiteindelijk over mensen gaat. En wie moet nadenken over hoe mensen zich gedragen begeeft zich altijd op glad ijs omdat de mens nu eenmaal een vat vol tegenstrijdigheden is.1

De gedachte dat economisch gedrag wetmatig is en in steen gebeiteld kan worden hebben we ver in de negentiende eeuw achtergelaten. Dat de economische wetenschap zoveel verschillende stromingen, benaderingen of methoden kent is een logisch gevolg van het feit dat economisch gedrag zo divers en onvoorspelbaar is. Alleen met een rijke schakering aan benaderingen kun je iets van economie begrijpen en blijkbaar zitten economen zo in elkaar dat linkse economen op een andere wijze naar de economie kijken dan rechtse economen. Het is een probleem waar Van der Ploeg (1990) ooit ook aandacht voor vroeg en het enige dat je van een econoom kan verlangen is dat hij open en eerlijk is waar hij voor staat en over hoe hij tot zijn conclusies komt.

Vragers in verwarring

Het echte probleem is wellicht de wijze waarop de vragers van economische kennis niet berekend zijn op die rijkdom aan meningen en inzichten. De politicus en burger verwachten zekerheid en hebben geen behoefte aan twijfel. Een grote stap die vragers - media en beleidsmakers - zouden kunnen maken is door de mening van deze of gene goeroe niet disproportioneel op te blazen. Dit inzicht klinkt ook door in het werk van Tetlock en Gardner (2015) over voorspellen. De afwezigheid van twijfel binnen een vakterrein is vaak een grotere hinderpaal voor vooruitgang dan het ontbreken van consensus.

The Economist stelt hier juist tegenover dat de wetenschap harder moet werken aan wat zij noemt een resolutiemechanisme; simpel gesteld: een manier om de onenigheid onder economen op te lossen. Als mensen deze oproep van The Economist gaan opvatten als een pleidooi dat economen koste wat kost op elk terrein naar consensus moeten streven dan grenst zo’n oproep aan onzin. We hebben  het al eens eerder gezegd, een vak dat gekenmerkt wordt door een en al consensus is in feite een dood (of een doodsaai) vak. Om het wat vriendelijker te zeggen, de mate van consensus die er bestaat in een onderzoeksterrein of een discipline geeft de rijpheid van het vak of sub-specialisatie aan. Wie zich aan de grenzen van de wetenschap begeeft kan er op rekenen dat er weinig consensus zal zijn (Van Dalen en Koedijk, 2012). Wij denken dat diversiteit aan kennis en opinies juist een rijkdom is. En het resolutiemechanisme waar The Economist om vraagt? Dat heet een gesprek of een debat, open en eerlijk.

Eindnoten:

1. Fuchs et al. (1998) komen tot een soortgelijke bevinding. Overigens is die gekleurdheid in uitspraken niet beperkt tot economen, Klein en Stern (2005) komen op basis van een peiling onder Amerikaanse sociale wetenschappers tot een zelfde conclusie.

* Dit is de vijfde en laatste bijdrage op basis van een enquête die wij in november 2014 – februari 2015 hebben gehouden onder economen verbonden aan Nederlandse universiteiten (N = 450) en leden van de Koninklijke Vereniging voor de Staathuishoudkunde (N = 403). Dit onderzoek komt mede tot stand met hulp van de Stichting Steunfonds van Tilburg University. De eerdere bijdragen waren:

Referenties:

Dalen, H.P. van, 2011, De econoom in crisistijd: de tovenaarsleerling ontwaakt, in: H. Garretsen, R. Jong-A-Pin en E. Sterken (red.), De economische toekomst van Nederland, Preadviezen voor de Koninklijke Vereniging voor de Staathuishoudkunde 2011, SDU Uitgevers, Den Haag, pp. 47-74.

Dalen, H.P. van, A. Klamer en K. Koedijk, 2015a, Het gekantelde wereldbeeld van economen, Me Judice, 2015.

Dalen, H.P. van, A. Klamer en K. Koedijk, 2015b, De econoom als onrustzaaier en bestrijder van de status quo, Me Judice,

Dalen, H.P. van, en K. Koedijk, Me Judice Economenpanel: waarover bestaat consensus onder economen, Me Judice, 19 november 2012.

Fuchs, V. R., Krueger, A. B., & Poterba, J. M., 1998, Economists' views about parameters, values, and policies: Survey results in labor and public economics. Journal of Economic Literature, 1387-1425.

Klein, D.B. en C. Stern, 2005, Professors and their politics: the policy views of social scientists, Critical Review, 17, 257- 303.

Ploeg, R., van der, 1990, Is de econoom een vijand van het volk?, Prometheus, Amsterdam.

Tetlock, P, en D. Gardner, 2015, Superforecasting – The Art and Science of Prediction, Random House, London.

Bijlage: Regressieanalyse van meningen van economen

Tabel A1: Verklaring van de mening van economen aan de hand van stellingen in relatie tot hun persoonlijke waarden en achtergrond (politieke voorkeur en werkkring)

Stellingen Praktijk (acedemie=0) Politiek (schaal links-rechts) Publieke zaak Vrijheid
Het overheidsbeleid inzake belastingen en uitgaven kan een effectief instrument zijn in het stabiliseren van de economie 0.63** -0.11** 0.47** -0.16
Ruim monetair beleid is een effectief instrument om een recessie te bestrijden -0.55** -0.05 0.15 0.01
De inkomensverdeling in ontwikkelde landen moet gelijkmatiger zijn 0.03 -0.34** 0.68** -0.09
Een minimumloon verhoogt de werkloosheid onder jonge en ongeschoolde werknemers -0.36** 0.25** -0.22** 0.09
Importtarieven en -quota's verminderen de economische welvaart 0.60** 0.14** -0.10 -0.10
Inflatie is voornamelijk een monetair fenomeen -0.19 0.02 0.13 0.20*
Financiële markten zijn inherent stabiel 0.53** 0.07* -0.15 0.15
De euro en de EMU bieden een superieur mechanisme in vergelijking met een flexibele wisselkoersregime in de verschillende lidstaten -0.31 0.02 -0.04 0.05
Financiële markten schatten de waarde van aandelen precies op hun intrinsieke waarde -0.10 0.10** -0.54** 0.23**
Een emissiebelasting is een beter middel in de bestrijding van milieuvervuiling dan emissieplafonds 0.12 0.01 0.33** -0.01
Op de korte termijn kan werkloosheid worden teruggedrongen door een hogere inflatievoet te accepteren -0.18 -0.09* 0.11 0.12
In het algemeen zijn de baten van immigratie groter dan de kosten voor het gastland -0.08 -0.09** 0.33** -0.24**
Een marktsamenleving genereert in de praktijk meer groei en welvaart dan een socialistische samenleving 0.02 0.32** -0.14 -0.07
Het kapitalistische systeem bezit een inherente neiging naar crisis 0.14 -0.21** 0.34** -0.18*
Noot: geschat met ordered logit, waarbij de categorie ‘weet niet’ buiten beschouwing is gebleven. * p < 0.05; ** p < 0.01

 

De individuele schatingsvergelijkingen zijn gecontroleerd voor leeftijd en geslacht. De variabelen ‘publieke zaak’ en ‘vrijheid’ zijn schaalvariabelen (1-6) geconstrueerd op basis van eerdere studie van waarden in Van Dalen et al. (2015). Zij geven aan de mate waarin een respondent het publieke belang is toegewijd, respectievelijk vrijheid een belangrijke waarde vindt. Dus hoe hoger de waarde hoe meer men bijv. toegewijd is aan het publieke belang of de publieke zaak.

Te citeren als

Harry van Dalen, Arjo Klamer, Kees Koedijk, “De waardevrije econoom bestaat niet”, Me Judice, 8 maart 2016.

Copyright

De titel en eerste zinnen van dit artikel mogen zonder toestemming worden overgenomen met de bronvermelding Me Judice en, indien online, een link naar het artikel. Volledige overname is slechts beperkt toegestaan. Voor meer informatie, zie onze copyright richtlijnen.

Afbeelding

Afbeelding Jan Tinbergen en Joop den Uyl,Wikimedia commons, R.C. Croes.

Ontvang updates via e-mail