Misplaatste fabels uit de geschiedenis van het economisch denken

Onderwerp:
Misplaatste fabels uit de geschiedenis van het economisch denken image

Afbeelding ‘Gebroeders Grimm’ van Henk-Jan van der Klis (CC BY-NC-ND 2.0)

9 dec 2011
Economen en hun economiebeoefening kunnen op veel kritiek rekenen, zowel door methodologen als buitenstaanders. De Amsterdamse emeritus hoogleraar monetaire economie Fase neemt twee van deze kritieken onder de loep en komt tot de conclusie dat deze variëren van het vertellen van fabels over economie en zijn beoefenaren tot het tentoonspreiden van onwetendheid over wat de praktijk van het vak economie echt inhoudt.

“Historisch besef is economen ten enenmale vreemd”, zo beweert dr. H. Maas verbonden aan de Utrechtse universiteit in een bijdrage op 18 november aan de serie artikelen die Trouw wijdt aan de oorzaken van de financiële crisis. Hij ziet “de moeizame verhouding tussen economie en geschiedenis” als de verklaring. Maas noemt twee voorbeelden om dit te illustreren die in zijn zienswijze geheel aansluiten bij de befaamde tweedeling tussen de methode van de geestes- en natuurwetenschappen die destijds C.P. Snow deed spreken van two cultures in de wetenschap. Maas gebruikte deze voorstellingswijze om te stellen dat daarvan ook sprake is in het hedendaagse economisch denken. Opvallend in het betoog van Maas is ook dat een analyse van de oorzaken van de huidige financiële crisis ontbreekt of het moet zijn dat in de zienswijze van Maas economen er verkeerde denkbeelden op na houden. Eigenlijk vindt hij de huidige manier van economiebeoefening ontoereikend en om dat te onderstrepen haalt hij goedkeurend de woorden van Keynes aan die het werk van Tinbergen bekritiseerde. De huidige vorm van economiebeoefening is zo gezegd “a nightmare to live with”.

Tezelfdertijd verscheen in de Volkskrant van 30 november een merkwaardig pleidooi door de hoogleraar klinische psychologie dr. J. Derksen uit Nijmegen om de toekenning van de Nobelprijs voor economie voorlopig op te schorten bij wijze van strafmaatregel. Zijn argument daarvoor is dat economen hun vak te veel als l’art pour l’art bedrijven terwijl het volgens Derksen hun taak is de economie wereldwijd in goede staat te houden en te verbeteren. Dit is krasse taal en omvat nogal wat. Redenen genoeg om de betogen van zowel Maas als Derksen en hun uitdagende en belangwekkende conclusies aan een nadere analyse te onderwerpen.

Twee klachten over economen

In feite richt de kritiek van Maas zich op twee aspecten van de economiebeoefening in onze dagen. In de eerste plaats is dat de ruime plaats die econometrie en statistiek daarin innemen en hun doorwerking in de hedendaagse beleidspraktijk. In de tweede plaats keert Maas zich tegen de abstracte modelbouw als denkraam in de beoefening van de economie in theorie en praktijk. Daarbij richten zijn Boze pijlen zich in het bijzonder op het werk van aanhangers van de theorie van de rationele verwachtingen met hun onverbiddelijk naar evenwicht neigende markten. In dat verband vermeldt hij de namen van de Amerikaanse Nobelprijswinnaars Lucas en Sargent die deze prijs in achtereenvolgens 1995 en 2011 werden toegekend. Derksen meent vooral dat economie niet zo zeer een positieve wetenschap is maar meer moet doen. In die zienswijze komt vooral het verschil in het karakter tussen staathuishoudkunde en klinische psychologie naar voren waarbij de laatste discipline vooral normatief van aard is. Naar hedendaagse opvatting is in de economie veel minder het geval. Kennen en keuren zijn niet altijd hetzelfde.

Economen en dat geldt zeker voor degenen die betrokken zijn bij de beleidsvoorbereiding en -uitvoering dragen de sporen van hun academische vorming en daarbij gedoceerde theoretische en politieke opvattingen onherroepelijk met zich mee. Dat is niets bijzonders. Maar in hun werkzaamheden zijn zij, anders wellicht dan klinisch psychologen, eveneens vertrouwd met het principiële onderscheid tussen kennen en keuren waarbij dat laatste ook inhoudt het maken van een verantwoorde keuze uit vaak talloze theoretisch denkbare mogelijkheden en feitelijke beleidsalternatieven. Beroemd in dat verband is de uitspraak van Keynes dat juist die noodzaak het vak economie zo lastig maakt in het dagelijks leven van de beleidsambtenaar, zakenman, economisch raadgever of politicus. Per saldo ontkomen deze voor hun doeltreffend functioneren niet aan de noodzaak van een onverbiddelijke standpuntbepaling. Daarbij worden onvermijdelijk wat de statisticus noemt fouten van de eerste en tweede soort gemaakt. Een troostvolle zekerheid daarbij is echter het bewuste streven die fouten in de dagelijkse praktijk zo klein mogelijk te houden.

Kennen en keuren als bezigheid

Beoefenaren van de geschiedenis en methodologie van de economie staan op het vlak van kennen en keuren aan de zijlijn want zij zijn meta-economen. Overigens is dat een volstrekt respectabele positie. Elke positie kent echter zijn eigen speciale verantwoordelijkheden en voor de meta-econoom en de klinische psycholoog verschillen die hemelsbreed. Die verantwoordelijkheden behelzen in de allereerste plaats afwezigheid van een vooringenomen opvatting over wat een gepaste wijze van economiebeoefening is alsook het formuleren van een oordeel. Verder vergt die verantwoordelijkheid volstrekte helderheid van de gebezigde begrippen en terminologie. Ten slotte vereist die positie het in het oog houden van de historische context van het beschouwde vraagstuk. Ik vrees dat op het vlak van deze drie wezenlijke aandachtspunten het betoog van Maas maar ook dat van Derksen tekort schiet. Ter toelichting de daarom volgende drie kanttekeningen.

Vele soorten van modellen

Modellen zijn er in soorten en maten en die betreffen niet alleen wiskundige of econometrische constructies maar ook in de geschiedenis worden die beproefd. Een befaamd voorbeeld is de Stufentheorie van de Duitse economische historicus Karl Bücher maar er zijn talloze andere voorbeelden te noemen. Ook de historische benadering is in feite een modelmatige en ik zou zelfs zo ver te durven gaan om te verdedigen dat in heel veel gevallen de econometrische modelbouw een overwegend historische benadering is. De conjunctuuranalyse op grond van macro-economische modellen, voor welke de Nederlandse Nobelprijswinnaar uit 1969 Jan Tinbergen de grote pionier was, is hiervoor bij uitstek illustratief. Iedereen die ooit betrokken is geweest bij econometrisch en statistisch onderzoek weet uit ondervinding dat een open houding tegenover andere benaderingswijzen wezenlijk is voor verantwoord en doeltreffend opereren op dit lastige gebied. De door Maas voorgestane historisch blik ontbreekt daarom niet bij deze werkwijze maar maakt daar deel van uit. En dat is bepaald geen l ‘art pour l ‘art waarmee het verwijt van Derksen meteen kan worden ontkracht.

Economische wetten bestaan niet

Sinds N.G. Pierson, in het Nederland van de negentiende eeuw een gezaghebbend econoom en staatsman, weten we dat het streven in de staathuishoudkunde om economische wetten op te sporen, zoals in de natuurkunde geschiedt, onmogelijk en onvruchtbaar is en niet meer wordt geprobeerd. Het daaraan ontlenen van richtsnoeren voor praktisch handelen is eveneens geen praktijk meer. We spreken dan ook in de economie zelden over economische wetten. Voor zover economen dat nog doen zijn zij zich heel scherp bewust van de hypothetische aard van dergelijke al dan niet empirisch vast gestelde verbanden.

Het idee van de maakbaarheid

De maakbaarheid van de economie is een tweede thema van Maas en ook een impliciete gedachte van de klinisch psycholoog Derksen. Ik weet niet of economen in het algemeen bezig zijn met de maakbaarheid van de samenleving. Politici uiteraard wel. Inderdaad eind jaren zestig van de vorige eeuw hebben economen een tijdje gemeend dat de “business cycle obsolete” was. Maar dat is intussen bijna vijftig jaar geleden en dat deze zienswijze louter een illusie was weten we inmiddels al lang. We weten nog steeds dat incidentele gebeurtenissen soms een grote niet altijd voorspelbare invloed hebben op de economische gang van zaken in de samenleving. Bovendien brengen ze dikwijls verrassende beleidsveranderingen teweeg. Het economisch denken en de toevallig in een bepaald tijdsbestek heersende economische en maatschappelijke opvattingen spelen daarbij een grote rol. Een illustratief en actueel voorbeeld is de hype van de marktwerking. Die doet thans bovendien opgeld op terreinen waar in het verleden juist die werking van de markt werd gewantrouwd vanwege de maatschappelijk onwenselijk bijwerkingen van de ongehinderde marktwerking. Ook de regulering in de financiële sector is destijds juist om die reden ingevoerd want de risico’s voor het financiële stelsel van de laisser faire werden voor de samenleving onaanvaardbaar geacht. De sinds de jaren tachtig van vorige eeuw tot stand gekomen deregulering kan dienen als een illustratie met actualiteitswaarde van de grote maatschappelijke risico’s hiervan voor het financiële bestel. Ook uit de ongunstige ervaringen op dit terrein beginnen we thans wereldwijd lessen te trekken.

Eenzijdige beelden

De slotsom van het voorgaande moet zijn dat het betoog van Maas in Trouw en dat van Derksen in de Volkskrant op zijn minst wel wat eenzijdig is. Hun zienswijzen lijkt vooral te zijn in gegeven door een zekere afkeer van de wijze waarop thans de economie wordt beoefend en onderwezen binnen de economische faculteiten met onvoldoende aandacht voor de niet-cognitieve psychologie. Dat mag natuurlijk, een dergelijke afkeer maar of dat echt overtuigend is om de oorzaken van de financiële crisis van het heden te begrijpen valt nog te bezien. Misleidend is het echter een dergelijk betoog te grondvesten op incidentele voorbeelden. Uit de statistiek immers weten we dat elke steekproef voldoende groot en representatief moet zijn om algemene uitspraken te doen.

Misleidend is ook dat het betoog van Maas en Derksen weinig of niets heeft uit te staan met de analyse van de oorzaken van de huidige financiële crisis. Of is de stelling van Maas dat die te wijten is aan een foutieve analyse waarin historisch besef ontbreekt? En is die van Derksen dat economen zich te weinig bekommeren om hun vermeende taak als filosofen van het dagelijks brood de wereld te verbeteren? Hoe dat ook moge zijn, Maas noch Derksen maken op geen enkele wijze overtuigend duidelijk waar de oorzaken van de huidige crisis gezocht moeten worden. Bovendien hebben hun betogen veel weg van fabeltjes over economie en hun beoefenaren. Jammer want buitenstaanders als een meta-econoom of klinische psycholoog zouden toch best iets opmerkenswaard en verhelderend ter tafel kunnen brengen ter verbreding van ons economische en wellicht historisch inzicht in de huidige economische en financiële crisis. Over historisch besef gesproken wat te denken van de suggestie van de voormalige IMF managing director uit de jaren van de eerste oliecrisis H.J. Witteveen. Hij oppert als maatregel om net als toen de thans in Azië en Latijns Amerika opgehoopte internationale betaalmiddelen te activeren en te proberen die terug te geleiden naar Europa. Dat zou het leenvermogen van het IMF versterken en de wereldwijde financiële stabiliteit ten goede komen. Want de klassieke vraaguitval door het oppotten van geld en andere liquiditeiten uit de jaren dertig en de beginjaren zeventig van de vorige eeuw manifesteert zich nu in het kleed van vermogensuitval of -schaarste. Maakbaarheid door beleid is voor een dergelijke activering wel noodzakelijk en niet verwerpelijk.

Referenties:

Derksen, J., 2011, Even geen Nobelprijs economie meer, de Volkskrant, 30 november 2011.

Maas, H., 2011, De maakbaarheid van de economie blijkt een fabeltje, Trouw, 18 november 2011.

***************************************************************************************************************

Over hoe de econoom de psycholoog niet wil begrijpen - Reactie op Martin Fase

Jan Derksen

In zijn reactie op de bijdrage van Maas en mij plaatst Martin Fase mij in een kamp van keuren in plaats van kennen. Merkwaardig; indien de economie een wetenschap wil zijn kan zij net als de psychologie alleen maar als doel hebben het produceren van zo objectief mogelijke kennis van de werkelijkheid, voor de economie is dat kennis van en inzicht in de economische processen en structuren. Deze kennis is zo objectief mogelijk en heeft niets met keuren te maken. Vervolgens moet die kennis bijdragen aan het op orde houden en brengen van de economische structuren en patronen, waartoe dient die anders? Het is toch geen spelletje ter vermaak van de economen zelf? Hierin hebben de economen momenteel ernstig gefaald, ik noemt twee redenen, de beperkte cognitief psychologische bijdrage in hun theorieën en modellen en de al te sterke verwevenheid van (een deel van) de economie met de politieke praktijk en ideologie waardoor kennen wellicht juist keuren wordt. Op mijn stellingen (meer zijn het niet) gaat Fase helaas niet in. Wel produceert hij een artikel dat in psychologisch opzicht erg interessant is. De Duitsers noemen het zo mooi hineininterpretieren. Ik verwijt de economen niet dat ze kennis om de kennis hebben geproduceerd maar dat ze niet de juiste kennis en inzichten hebben weten op te dienen. Ik zeg nergens – zoals Fase beweert – dat de economie geen positieve wetenschap is, welke wetenschapstheoretische achtergrond wordt gebruikt kan me weinig schelen zolang de geproduceerde kennis maar de moeite waard is. Voorts zou ik tekort schieten op drie punten (afwezigheid van vooringenomen opvatting; helderheid van gebezigde begrippen; letten op de historische context), terwijl ik hieromtrent geen enkele uitspraak doe. Over verwarring van terminologie en vooringenomen opvatting gesproken, hier verwijt ‘de pot de ketel‘. Voorts de maakbaarheid van de economie, die bij Fase in zijn volgende zin al de maakbaarheid van de samenleving is geworden. Indien de economen geen inzicht kunnen produceren in de werkingsmechanismen van de economie kunnen ze deze ook niet laten bijsturen door bv. de politiek. Wellicht zullen niet zoveel economen beweren dat ze dit niet kunnen. Fase heeft het over economische wetten die niet zouden bestaan, wet is ook een term die beter past in de natuurwetenschap, maar werkingsmechanismen, determinanten en overdeterminatie zijn begrippen die thuishoren in de economische analyse van sociaal producten (zoals de economische structuren en patronen). Voorts zou ik een afkeer hebben van de wijze waarop de economie wordt beoefend. Ook dat staat niet in mijn stuk. Ik heb getracht de economen te attenderen op de – momenteel alomtegenwoordige en voor iedereen zichtbare - kwetsbare plekken in hun werk. Ook hierop gaat Fase helaas niet in. Voorts krijg ik het verwijt dat ik de economische crisis niet analyseer, tja wat kun je van een klinisch psycholoog vragen? Indien ik dat zou kunnen hebben we geen economen meer nodig dan doen we het met de psychologie. Kortom: het begint voor een wetenschapper met lezen wat er staat en dan ingaat op de kern van de boodschap met heldere terminologie. Dit gaat helaas bij Fase allemaal mis. En nu nog die Nobelprijs en mijn psychologische boodschap; de loutering die er van deze knieval uit kan gaan. Deze wordt door de econoom vermeden. Wij psychologen noemen dat een afweerreactie.

Voor de reactie van Harro Maas, zie zijn uitgebreide artikel `Modellen in soort en maten´

Prof. Dr. J.J.L. Derksen is klinisch psycholoog

Te citeren als

Martin Fase, “Misplaatste fabels uit de geschiedenis van het economisch denken”, Me Judice, 9 december 2011.

Copyright

De titel en eerste zinnen van dit artikel mogen zonder toestemming worden overgenomen met de bronvermelding Me Judice en, indien online, een link naar het artikel. Volledige overname is slechts beperkt toegestaan. Voor meer informatie, zie onze copyright richtlijnen.

Afbeelding

Afbeelding ‘Gebroeders Grimm’ van Henk-Jan van der Klis (CC BY-NC-ND 2.0)

Ontvang updates via e-mail