Toegang hoger onderwijs niet in gevaar

student
Afbeelding ‘Student in Tilburg…’ van Universiteitskrant Univers (CC BY 2.0)
De verhoging van de private bijdrage in het hoger onderwijs heeft waarschijnlijk beperkte gevolgen voor de deelname aan het hoger onderwijs, stellen CPB-onderzoekers Debby Lanser en Bas ter Weel. Een bepaalde groep scholieren zal het niet langer aantrekkelijk vinden om in het hoger onderwijs te participeren. Op zich geen probleem, zolang de overheid weet welk deel van de kosten zij wil dragen. Pas als belemmeringen op studieleningen opdoemen, komt de toegang in gevaar. Het sociaal leenstelsel, mits gepaard met goede voorlichting, voorkomt dit. Kortom, dankzij dit sociaal leenstelsel staat de discussie over de hoogte van de private bijdrage goeddeels los van die over de toegang tot hoger onderwijs.

Hogere bijdrage

Het kabinet verhoogt de private bijdrage van studenten in het hoger onderwijs door de invoering van een sociaal leenstelsel. Een thuiswonende student met een studiebeurs van 1.150 euro per jaar en een Ov-jaarkaart ter waarde van 1.000 euro kan vanaf volgend jaar lenen om zijn studiekosten te betalen en krijgt slechts een deel van de reiskosten vergoed. Op dit moment betaalt de overheid jaarlijks 86% van zijn materiële onderwijskosten, waarvan 6.000 euro in de vorm van een rijksbijdrage. De materiële kosten bestaan uit uitgaven aan boeken (650 euro) en het gebruik van studiefaciliteiten (7.700 euro). Na invoering van het sociaal leenstelsel betaalt de overheid 72% van deze materiële kosten. Het merendeel van de kosten voor de student bestaat uit gederfd inkomen, dat zijn de inkomsten die de student misloopt doordat hij studeert in plaats van werkt.

Het omzetten van de studiebeurs naar een lening was een geliefde maatregel tijdens de afgelopen verkiezingen: 4 van de 9 grote partijen, onder wie D66, GroenLinks, PvdA en VVD, hadden de maatregel in hun programma’s opgenomen. De overheid bespaart met de invoering van het sociaal leenstelsel structureel ongeveer 800 miljoen euro. De bezuiniging op de Ov-jaarkaart levert 450 miljoen euro op.

Beperkte deelname-effecten

In dit licht is het huidige protest tegen de invoering van het sociaal leenstelsel opmerkelijk. De oppositie vreest nu voor financiële gevolgen voor studenten en afnemende aanmeldingen, vooral van studenten afkomstig uit gezinnen met lage inkomens. Deze vrees is alleen terecht als het sociaal leenstelsel de toegankelijkheid belemmert. Verhoging van de private bijdrage in het hoger onderwijs heeft waarschijnlijk slechts beperkte deelname-effecten. Een verhoging van de private bijdrage van 3.000 euro leidt tot een afname van het aantal eerstejaars studenten met 1%. Zonder leenstelsel zou dit aantal oplopen tot 3%. Hierbij zijn niet de gevolgen van een prijsverhoging van de reiskosten en levensonderhoud meegenomen. Deze prijsverhogingen beïnvloeden niet de keuze om wel of niet te gaan studeren, maar hoogstens hun studiekeuze of woonbeslissing.

Studeren is een investeringsbeslissing. Een scholier weegt de kosten van hoger onderwijs af tegen de toekomstige opbrengsten (verwacht loon). Bekend is dat de opbrengsten van studeren hoog zijn. Een werknemer met een wetenschappelijke opleiding verdient jaarlijks gemiddeld 57.000 euro, terwijl een werknemer met een afgeronde mbo opleiding gemiddeld jaarlijks 29.000 euro verdient. Daarnaast zijn er maatschappelijke opbrengsten van onderwijs, zoals een hogere economische groei en minder criminaliteit. Dit rechtvaardigt dat de overheid in de studiekosten deelt. De hoogte van de bijdrage heeft mogelijk gevolgen voor de onderwijsdeelname, maar staat in principe los van de toegankelijkheid van het onderwijs.

Sociaal leenstelsel, met goede voorlichting

Leenrestricties zijn wel een gevaar voor de toegankelijkheid van het hoger onderwijs. De kost gaat voor de baat uit en de opgebouwde kennis garandeert geen zekere opbrengst. Hierdoor zien banken een studielening mogelijk als een te groot risico. Een sociaal leenstelsel, waarbij de overheid als bank optreedt, ondervangt leenrestricties en bewaakt zodoende de toegankelijkheid tot het hoger onderwijs. Iedere student komt in aanmerking voor een lening. De sociale component van het leenstelsel verzekert de student tegen het risico op onzekere opbrengsten na de studie. Bij een te laag inkomen kan de studieschuld (geheel of gedeeltelijk) worden kwijtgescholden.

Leenaversie onder studenten kan bij invoering van een sociaal leenstelsel wel leiden tot een teruggang in de deelname aan het hoger onderwijs. Als dit optreedt, is de student minder bereid een lening aan te gaan om zijn studie te financieren. Door goede voorlichting aan ouders en scholieren kan deze aversie worden verminderd. Ook moet worden bekeken of bepaalde groepen gevoeliger zijn om leningen aan te gaan. Het sociaal leenstelsel is dus een effectief instrument om leenrestricties te ondervangen. Zo is het stelsel ook bedoeld. De discussie over de optimale hoogte van de overheidsbijdrage aan het hoger onderwijs is een andere discussie die niet met het toegankelijkheidsvraagstuk moet worden verward.

Te citeren als

Debby Lanser, Bas ter Weel, “Toegang hoger onderwijs niet in gevaar”, Me Judice, 18 januari 2013.

Copyright

De titel en eerste zinnen van dit artikel mogen zonder toestemming worden overgenomen met de bronvermelding Me Judice en, indien online, een link naar het artikel. Volledige overname is slechts beperkt toegestaan. Voor meer informatie, zie onze copyright richtlijnen.

Afbeelding
Afbeelding ‘Student in Tilburg…’ van Universiteitskrant Univers (CC BY 2.0)

Ontvang updates via e-mail