Tekortkomingen in het belastingstelsel
Het kapitalistische systeem kenmerkt zich door steeds verder toenemende ongelijkheid. Dit is de centrale these in Thomas Piketty’s magnum opus Capital in the Twenty-First Century. Nederland is daar geen uitzondering op.
Om deze ontwikkeling te keren, bepleit Piketty een wereldwijde, progressieve belasting op alle vermogen. Deze vermogensbelasting wordt geflankeerd door
volledige fiscale transparantie, perfecte informatie-uitwisseling tussen belastingdiensten en een deugdelijk sanctiemechanisme. Aldus zouden alle
autoriteiten wereldwijd op de hoogte zijn van de waarde van alle vermogens(bestanddelen) van alle belastingbetalers.
Piketty
geeft toe dat zijn vergezicht vooralsnog een luchtkasteel is. Dat betekent niet dat zijn idee daarmee onhaalbaar is. Piketty’s utopie mag vandaag
als toekomstmuziek klinken, morgen kan dat anders zijn, mede gezien de toenemende internationale samenwerking op fiscaal gebied.
De reden dat Piketty zijn toevlucht neemt tot een vermogensbelasting, schuilt in gepercipieerde tekortkomingen in de inkomsten-, schenk- en
erfbelastingen. Deze belastingen zouden in zijn optiek tekortschieten en grote delen van (met name) de hogere inkomens onbelast laten. Dit manco valt niet
alleen te wijten aan fiscale planning en fraude, maar ook aan gaten in wetgeving. Daarnaast zou inkomen nauwelijks meetbaar zijn.
Het Nederlandse stelsel
Ook het Nederlandse fiscale systeem kent wat Piketty zou beschouwen als tekortkomingen. Men denke dan onder andere aan de onevenwichtige
behandeling van arbeid en kapitaal. Zo wordt inkomen uit werk en woning in box 1 belast tegen een progressief tarief dat kan oplopen tot 52%. Voor inkomen
uit vermogen geldt juist een relatief milder tarief van 30%. Daarnaast biedt de wet mogelijkheden om bijvoorbeeld ondernemingsvermogen fiscaal gunstig te
doen overgaan op een volgende generatie. Voor ander vermogen gelden dergelijke regelingen in principe niet. Om de vermogensverschillen die (mede) hierdoor
ontstaan te mitigeren, zou een progressieve vermogensbelasting volgens Piketty een noodzakelijke toevoeging zijn.
Wat op het eerste gezicht logisch lijkt, blijkt bij nadere overpeinzing minder voor de hand liggend. Waarom zou men immers onvolkomenheden in
(bijvoorbeeld) de inkomstenbelasting in stand laten? Waarom zou men slechts “aan de achterkant” repareren, nádat ongelijkheden zijn ontstaan?
Aan zijn bezwaar dat inkomen lastig meetbaar zou zijn, kan het in ieder geval niet liggen. Dit bezwaar lijkt zelfs ongegrond. In Piketty’s utopie
laat zich namelijk een eenvoudigere oplossing denken, die reeds sinds 1896 voorhanden is. In dat jaar schetste de Duitse rechtsgeleerde Von Schanz
de contouren van een inkomensconcept dat sindsdien voor veel fiscalisten en belastingwetenschappers als een ideaaltype heeft gegolden. De Amerikaanse
economen Haig en Simons zouden dit concept binnen het tijdsbestek van een halve eeuw van zijn scherpe randjes ontdoen en verder
verfijnen.
In dit zogenoemde comprehensive income concept omvat inkomen iedere periodieke aanwas van nieuwe, reële koop- of betaalkracht, dus gecorrigeerd
voor inflatie. Die periode beslaat idealiter een mensenleven. Om budgettaire en praktische redenen wordt zij gewoonlijk opgeknipt in tijdspannen van een
jaar.
Binnen dit inkomensconcept bestaat het wezen van inkomen in de periodieke aanwas of toevloeiing van nieuwe koopkracht. Op jaarbasis wordt deze aanwas
bepaald door de waarde van iemands vermogen op 31 december van enig jaar te verminderen met de waarde van het vermogen op 1 januari. Daarmee is de kous nog
niet af. Tussen beide peildata kunnen mensen immers ook geld hebben uitgegeven (consumptie, uitgeoefende koopkracht). Om de totaal toegevloeide koopkracht
correct te kunnen becijferen, wordt het bedrag van deze consumptie daarom opgeteld bij het resultaat van de vermogensvergelijking. Als laatste wordt nog
gecorrigeerd voor inflatie, omdat die koopkracht uitholt. Aldus ontstaat een compleet beeld van het totaal aan nieuwe, reële koopkracht dat iemand
gedurende een jaar is toegevloeid: zijn inkomen.
In het licht van dit concept is de oorsprong van iemands inkomen irrelevant: koopkracht manifesteert zich immers ongeacht herkomst. Het maakt niet uit of
de koopkrachttoename het gevolg is van loon uit dienstbetrekking, ontvangen rente of dividend, een schenking of erfenis, een loterij, of zelfs diefstal.
Ook (ongerealiseerde) waardestijgingen van effecten en appreciatie van vastgoed betekenen een vermogenstoename. Zij vormen eveneens nieuwe koop- of
betaalkracht en zijn daarmee conceptueel gezien inkomen. Steeds geldt: nieuwe koopkracht is inkomen en inkomen dient als zodanig te worden belast. Dit
betekent dat er conceptueel geen reden is om bij de belastingheffing rekening te houden met de herkomst of de bron van het inkomen. Alle inkomen kan op één
hoop worden geveegd en op dezelfde wijze worden belast.
Bovengenoemde vermogensvergelijking vereist vermogenswaardering en veronderstelt bekendheid bij de Belastingdiensten met ’s belastingbetalers bezittingen,
schulden en de waarden daarvan. Die bekendheid wordt bereikt door fiscale transparantie en informatie-uitwisseling. En laat dát nu juist de spin in Piketty’s utopische web zijn.
Herziening inkomstenbelasting
Piketty’s
analyse dient daarom in eerste instantie te leiden tot een betere inkomstenbelasting, in plaats van een vermogensbelasting om de feilen in een onvolkomen
inkomstenbelasting te maskeren en te compenseren. Door alle inkomen categorisch en uniform te belasten, wordt reeds – zo men dat nastreeft - een eerste rem
op vermogensvorming gezet. De vorming van grote vermogens wordt een stuk acceptabeler wanneer zij plaatsvindt nadat alle inkomen eerlijk is belast.
Praktische bezwaren tegen bovengenoemd comprehensive income concept laten zich denken. Het bijhouden van alle consumptieve bestedingen zou
bijvoorbeeld een hoop rompslomp (bonnetjes!) opleveren. Dergelijke bezwaren van administratieve aard zijn echter door de tijd achterhaald. Immers, nu meer
en meer betalingen elektronisch worden verricht, kan steeds vaker worden volstaan met het correct oormerken van de uitgaande pin- en bankbetalingen van
belastingplichtigen. In onze digitaliserende wereld zou dat geen probleem moeten zijn. Administratieve doemscenario’s van schoenendozen vol reçuutjes
kunnen in het huidige informatietijdperk dus naar de prullenmand worden verwezen.
Aan eventuele liquiditeitsproblemen – hoe betaalt men belasting over een ongerealiseerde waardestijging? – kan in de uitvoeringssfeer onder andere door
middel van een uitstelregeling worden tegemoetgekomen.
Bovendien komt Piketty’s utopia van volledige informatie-uitwisseling en totale fiscale transparantie steeds dichterbij. Vorige maand nog bereikte
bijvoorbeeld de Europese Raad overeenstemming over automatische gegevensuitwisseling inzake rente, dividenden, banksaldi en het omzetten van financiële
activa.
Het blijft gissen waarom Piketty niet expliciet gewag maakt van dit comprehensive income concept. Maar eigenlijk is er weinig nieuws
onder de zon van 1896. De zon stelt de zaken nu alleen in een heel ander daglicht en werpt een nieuw licht op de zaak.
Te citeren als
Laurens Wijtvliet, “Waar Piketty om vraagt is een betere inkomstenbelasting”,
Me Judice,
10 november 2014.
Copyright
De titel en eerste zinnen van dit artikel mogen zonder toestemming worden overgenomen met de bronvermelding Me Judice en, indien online, een link naar het artikel. Volledige overname is slechts beperkt toegestaan. Voor meer informatie, zie onze copyright richtlijnen.
Afbeelding
Afbeelding ‘
Thomas Piketty imparteix la 25a. edició de la Lliçó d'Economia’ van Universitat Pompeu Fabra (
CC BY-ND 2.0)