Vermogensopbrengst volgens het forfaitaire-rente model
Het huidige model van vermogensbelasting gaat uit van een fictief rendement op het vermogen van de burger. Dat vermogen bestaat uit de marktwaarde van
zijn aandelen en obligaties, het vermogen op rekeningen, geregistreerde waarde van bezittingen, uiteraard met aftrek van schulden. De eigen
woning en het pensioen staan hier buiten; die vallen onder box-1. In het lijstje met bezittingen staan begrijpelijke zaken, zoals het tweede huis. Maar
waardevaste, verhandelbare zaken zoals gekwalificeerde schilderijen of juwelen zouden op het lijstje niet misstaan. Om praktische overwegingen heeft de
wetgever dit achterwege gelaten.
Het vermogen leidt via een forfaitair vastgestelde rente van 4% tot een fictief belastbare inkomen uit vermogen. Die 4% is veel te hoog. De Bond voor
Belastingbetalers en advieskantoor Grant Thornton gaan procederen over de rechtmatigheid van deze heffing. Zij stellen dat die heffing onrechtmatig is
omdat deze in feite neerkomt op onteigening, en dat is in strijd met het eigendomsrecht dat beschermd is krachtens het Eerste Protocol bij het Europees
Verdrag voor de Rechten van de Mens.
De Commissie van Dijkhuizen heeft alternatieven onderzocht, maar blijft met een kleine aanpassing toch bij deze opzet. Het echte rendement uit vermogen zou
moeilijk te meten zijn en moeilijk te verifiëren. Dat overtuigt niet: de huidige geautomatiseerde rekeningen spuien de nodige gegevens ogenblikkelijk en
elke rekeninghouder krijgt en eindejaarsoverzicht. En het bankgeheim is verleden tijd en banken zijn verplicht om uitzonderlijke transactie te melden. Maar
met het argument “rechtsgevoel” stelt de commissie wel voor om de forfaitaire rente jaarlijks aan te passen op het niveau van de bancaire spaarrentes; dat
zou nu 2,4% moeten zijn.
Dat is weliswaar beter, maar andere bezwaren blijven. Een eerste geldt de marktwaarde van de aandelen. Het is realistischer om het eigen vermogen die deze
deelnemingen vertegenwoordigen als uitgangspunt te nemen; de gegevens daartoe zijn publiek beschikbaar. De vermogenswaarden fluctueren veel minder dan de
marktwaarden en geven daarmee ook een realistischer beeld. Met deze modificatie ontstaat het zo te noemen forfaitaire rentemodel (FR-model) van
het private vermogen.
Tabel 1. Het forfaitaire rentemodel (FR-model)
Een ander bezwaar is daarmee nog niet weggenomen. Sommige belastingplichtigen zijn in staat een veel hoger rendement te behalen dan anderen. Een uniforme
forfaitaire rente houdt daar geen rekening mee. Dat is te vergelijken met een inkomstenbelasting op arbeid die gebaseerd is op het aantal gewerkte uren in
plaats van op het echte inkomen.
Vermogensopbrengst volgens het marktrente model
Het genoemde defect van het FR-model is te repareren. Namelijk door de gerealiseerde opbrengen uit de rekeningen bij elkaar te voegen en die als
basis voor de vermogensopbrengst te nemen, mits het resultaat hoger uitvalt dan dat van het hiervoor genoemde FR-model. Dat leidt tot een opzet
waarbij de schatting van de opbrengst van vermogen voornamelijk berust op de rekeningen en contracten met financiële instellingen. Het pensioen staat hier
buiten. Ook de eigen woning laat ik er buiten; daar is het model altijd nog mee uit te breiden.
Niet-liquide gekwalificeerde bezittingen zoals een tweede woning kunnen er onder vallen. Omdat een directe markt in dit segment ontbreekt, zullen de
opbrengsten forfaitair bepaald dienen te worden; dus zoals dat in het FR-model gebeurt. Deze uitgangspunten leiden tot het verder zo te noemen, markt-rendementsmodel.
Tabel 2. Het markt rendementsmodel (MR-model)
De belastingaanslag wordt dan berekend tegen het tarief voor inkomsten uit vermogen (nu 30%) over de hoogste van de twee: dus het maximum van het resultaat
van het FR-model of het MR-model. Door uit te gaan van het maximum van die twee, gaat de succesvolle belegger inderdaad meer betalen dan
de eenvoudige spaarder.
Deze opzet beperkt ook het voordeel van een typische ontwijkingstruc. De media melden deze maand dat de belastingdienst vele belastingplichtigen op het
spoor is die steeds vlak voor de jaarwisseling grote vermogens van hun rekeningen halen, maar die na de jaarwisseling weer terug zetten. Dat levert nu geld
op. Namelijk, omdat de peildatum voor vermogen 31 december is, blijft dit vermogen dus mooi buiten zicht, terwijl het onbelaste baten uit rente en dividend
daar nauwelijks onder leiden. Omdat die laatste component dan wél wordt belast, zal dat in het voorgestelde MR-model zal dit nauwelijks renderen.
Is deze opzet perfect? Wel beter dan het FR-model, maar nog steeds onvolledig: speculatieve winsten voortkomend uit private kunstverzamelingen, schenkingen, oppotten van vermogen in de eigen firma
en dergelijke blijven onbelast. Daar is wel iets aan te doen.
Vermogensopbrengst als vermogensmutatie: het VM-model
De opbrengst van vermogen is ook op te vatten als het verschil tussen het vermogen aan het eind van het jaar en dat aan het begin en dat verschil te
verminderen met het netto-spaarbedrag gedurende dat jaar. Dat netto-spaarbedrag is moeilijk vast te stellen. Maar het is ook
te benaderen door te veronderstellen dat altijd een vast percentage van het belastbare inkomen volgens box-1 en uit liquide opbrengsten wordt
gespaard; bijvoorbeeld forfaitair 20%. Dat leidt tot het zo te noemen vermogensmutatie-model.
Tabel 3. Het vermogensmutatie model (vm-model)
De fictieve vermogenswinst wordt vastgesteld als de vermogensmutatie over het jaar minus dit fictieve spaarbedrag. Met een kleine modificatie zijn
jaarlijkse fluctuaties met eventueel verlies, enigszins te dempen door deze over twee opeenvolgende jaren te vereffenen.
De belastingaanslag wordt dan berekend tegen het tarief voor inkomsten uit vermogen (nu 30%) over de hoogste van de drie modellen: dus het maximum van het
resultaat van het FR-model, van het MR-model of het VM-model. Ik noem dit de gecombineerde belastbare vermogenswinst.
Het beoogde effect van deze toevoeging is duidelijk: als het vermogen plotseling veel hoger is, bijvoorbeeld door een schenking of anderszins, zal het
aandeel van het VM-model hoger uit kunnen vallen, dan die van de andere modellen.
Rekenexperimenten met belasting op vermogenswinst
Gaat de wonderbelegger nu inderdaad meer belasting betalen dan de behoedzame spaarder? Wordt een flinke toename van het “zichtbare” vermogen inderdaad
belast? Enkele fictieve opstellingen heb ik doorgerekend. De tabellen zijn nogal technisch, maar de resultaten zijn opnieuw duidelijk: de twee vragen zijn
positief te beantwoorden.
Om het effect van de belastingheffing goed in beeld te krijgen, heb ik de ontwikkeling van het vermogens steeds gedeeld door het vermogen dat zou zijn
ontstaan wanneer fictief géén belasting geheven zou worden. De berekening is uitgevoerd voor verschillende, constant veronderstelde jaarlijkse opbrengsten
van resp. 2,5%, 5% en 10% en geeft de percentages van de resulterende vermogens na een looptijd van respectievelijk 5, 10 en 20 jaar.
De berekeningen zijn uitgevoerd over de vermogenswinsten volgens: (I) het FR-model met de huidige forfaitaire rente van 4%; (II) het maximum over het FR- en het MR-model met de wenselijke forfaitaire rente van 2,5 procent en (III) het maximum over het FR-, MR- en VM-model. De rekenresultaten zijn steeds op die manier gegroepeerd in drie rijen.
De tabel geeft de resultaten onder de volgende condities: (i) er is geen vermogenswinst uit bezittingen; (ii) het jaarinkomen volgens box-1 is 50.000 euro;
(iii) de opbrengst uit vermogen na afdracht van belasting wordt steeds geherinvesteerd; (iv) de forfaitaire spaarfractie is 20%; (v) het belastingtarief
vermogenswinst is 30%; (vi) het forfaitaire rendement van het FR-model is op 2,5% gesteld (op het ogenblijk is dat 4%).
Bij de eerste drie berekende getallenrijen van de tabel is bovendien aangenomen dat het startkapitaal 200.000 euro is en dat er niet gespaard wordt uit het
inkomen van box-1. Bij het tweede blok van drie rijen Is het beginvermogen 0, maar er wordt jaarlijks 10.000 euro extra gespaard uit inkomen van box-1. Bij
het laatste blok wordt daar in het vijfde jaar 100.000 euro toegevoegd.
Tabel 4. Belaste vermogensontwikkeling ten opzichte van belastingvrije situatie
Wat betekenen deze getallen; bijvoorbeeld die in de laatste kolom? De verhouding 84% ontstaat door het ontstane vermogen onder de huidige stelsel met
forfaitaire rente van 4%, na 20 jaar bij een jaarlijks rendement van 10%, te delen door het vermogen dat zou zijn ontstaan wanneer er géén vermogen
gerelateerde belasting geheven zou zijn; dat vermogen zou zijn uitgegroeid tot bijna het zevenvoudige. De verhouding 66% ontstaat wanneer dit gebeurt onder
de maximum aanslag volgend uit het eerste en tweede model, maar met 2,5% forfaitaire rente. De verhouding 56% komt tot stand onder de combinatie van de drie modellen, onder 2,5% forfaitaire rente.
Uit de laatste rij in vergelijking met de voorlaatste blijkt duidelijk dat de toevoeging van vermogensmutatiewinst volgens het VM-model alleen
werkt als er inderdaad duidelijke een vermogenssprong optreedt. Zoals te verwachten valt, blijkt dat de toevoeging van het MR-model vooral werkt
bij hogere rendementen.
Conclusie
Ten opzichte van model dat de Commissie van Dijkhuizen adviseert, blijkt deze opzet: (i) te resulteren in een rechtvaardiger heffing voor hoge rendementen;
(ii) door de drievoudige aanpak beter bestand te zijn tegen ontwijking en fraude; (iii) hogere belasting opbrengst te geven bij oplopende economie en
minder bij een aflopende economie en daardoor anticyclisch zal werken.
Te citeren als
Joop Evers, “Baseer vermogensbelasting sterker op feitelijke winst uit vermogen”,
Me Judice,
22 oktober 2014.
Copyright
De titel en eerste zinnen van dit artikel mogen zonder toestemming worden overgenomen met de bronvermelding Me Judice en, indien online, een link naar het artikel. Volledige overname is slechts beperkt toegestaan. Voor meer informatie, zie onze copyright richtlijnen.
Afbeelding
Flickr, Get down.