Jaar van de coöperatie
2012 is door de Verenigde Naties uitgeroepen tot internationaal jaar van de coöperatie. Doel van het jaar is om de coöperatie wereldwijd in de schijnwerpers te zetten, met de slogan: ‘Cooperative Enterprises Build a Better World’. Kenmerkend voor de coöperatieve organisatievorm is de directe economische betrokkenheid van leden die erop vertrouwen dat de coöperatie hun economische belangen beter behartigd dan zij individueel zouden kunnen doen. De coöperatie vindt haar oorsprong in het Engelse plaatsje Rochdale. De coöperatieve principes zijn halverwege de negentiende eeuw daar opgesteld. Waarden binnen het coöperatieve bedrijfsmodel, zoals samenwerking, een democratische besluitvorming en duurzaamheid, zijn in tijden van economische crisis succesvol gebleken. Dit blijkt ook uit een rapport van de International Labour Organisation (ILO) waarin staat dat coöperatieve bedrijven laten zien bestand te zijn tegen de crisis (noot 1).
In veel ontwikkelingslanden hebben coöperaties als maatschappelijk betrokken en duurzame ondernemingen economisch gezien een belangrijke rol gespeeld. In meer ontwikkelde landen zijn coöperaties al langer aanwezig in de economie en leveren zij bewezen toegevoegde waarde. De Verenigde Naties willen nu, mede gelet op het feit dat coöperaties de crisis gemiddeld genomen goed hebben doorstaan, het bewustzijn over coöperaties vergroten en overheden stimuleren optimaal beleid en wet- en regelgeving, met betrekking tot coöperaties, te ontwikkelen. De VN zullen in 2012 aanzienlijke middelen besteden om de bijdrage van coöperaties aan de sociaal-economische ontwikkeling in landen zichtbaar te maken en te bevorderen.
De vraag rijst dan wat voor type beleid er ontwikkeld moet worden: met andere woorden, aan welke knoppen kunnen overheden in ontwikkelingslanden en elders draaien om de coöperatie te stimuleren? In het onderzoek van PwC wordt gelet op wettelijke kenmerken van coöperaties en getest hoe deze kenmerken economische prestatie-indicatoren, zoals het aantal coöperaties in een land, beïnvloeden.
Prestatie-indicatoren
Het onderzoek is gebaseerd op data afkomstig uit een elftal (ontwikkelde) landen: Australië, Canada, Duitsland, Frankrijk, Italië, Japan, Nederland, Noorwegen, Verenigde Arabische Emiraten, Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten (noot 2).
Voor de verzameling van data zijn zowel primaire bronnen, zoals nationale bureaus voor de statistiek of kamers van koophandel, maar ook secundaire bronnen, zoals rapporten van brancheverenigingen en wetenschappelijke literatuur, gebruikt. Over het algemeen gold dat coöperatieve data beperkt beschikbaar waren. Informatie over het aantal coöperaties in een land was vaak aanwezig. Informatie over omzet, het aantal medewerkers en lidmaatschap was minder vaak voorhanden. Validatie van data was een belangrijke stap in de analyse omdat data uit een groot aantal verschillende bronnen werden betrokken en voor bepaalde statistieken, zoals de omzet van coöperaties, incompleet waren. Alle gebruikte waarden vertegenwoordigen prijzen in 2010. Voor sommige landen is hiervoor een correctie van de data op basis van inflatie gemaakt. Alle monetaire gegevens in lokale valuta zijn omgezet in dollars.
Voor een vergelijking van de coöperatie in verschillende landen zijn de volgende variabelen bepaald:
- Coöperatieve prestatie-indicatoren: Variabelen die de grootte van de coöperatieve sector per land beschrijven, bijvoorbeeld het aantal coöperaties, de totale omzet van coöperaties in een land en het aantal mensen dat binnen coöperaties werkzaam is.
- Macro-economische variabelen: Variabelen die de omvang van de economie beschrijven in een land, zoals het BBP, het aantal bedrijven en de bevolking. Deze variabelen worden gebruikt om het relatieve belang van de coöperatie te bepalen en maken een vergelijking tussen landen mogelijk.
- Wettelijke kenmerken: Om te kunnen analyseren of beleid in de vorm van wet- en regelgeving het succes van een coöperatie in een land beïnvloeden is coöperatieve wetgeving voor ieder land afzonderlijk geanalyseerd. Om een vergelijking tussen landen mogelijk te maken is wetgeving in 24 bepalingen samengevat. Deze 24 bepalingen zijn vervolgens in vier kenmerken ingedeeld: oprichtingseisen, lidmaatschapseisen, rechten en plichten van leden en de aansprakelijkheid van leden.
Analyse
De impact van wettelijke kenmerken op coöperatieve prestatie-indicatoren is met behulp van een regressieanalyse vastgesteld. De regressie analyseert het succes van coöperaties in vergelijking met (onder meer) de groei van de economie en het aantal bedrijven. Door het gebruik van regressieanalyse wordt het mogelijk het effect van alle wettelijke kenmerken gegeven de macro-economische variabelen te schatten. De resultaten moeten voorzichtig worden geïnterpreteerd omdat geen rekening wordt gehouden met overige factoren die het succes van coöperaties kunnen beïnvloeden: zoals het succes van andere rechtspersonen (bijvoorbeeld de B.V.), de cultuur (een lange geschiedenis in de vorm van een lang bestaan van coöperaties in een land), of fiscale kenmerken in een land.
Wet- en regelgeving over coöperaties variëren van land tot land. Wettelijke kenmerken worden in het onderzoek met elkaar vergeleken door deze in termen van flexibiliteit te definiëren: als nationale wetgeving strenge eisen stelt die voor het oprichten van een coöperatie dan wel het verrichten van transacties via coöperaties ontmoedigend werken, worden deze als inflexibel beschouwd. Voor toepassing van de wettelijke kenmerken in het regressiemodel worden de waarden gecodeerd: 1 = lage inflexibiliteit, 2 = matig inflexibel en 3 = zeer inflexibel. De verwachting ex ante, oftewel de hypothese, is dat er een negatief verband bestaat tussen inflexibiliteit (hogere waarde) en de prestatie van coöperaties.
De meegenomen variabelen staan opgenomen in tabel 1.
Tabel 1: Overzicht variabelen
Resultaten
In tabel 2 wordt de impact van wettelijke kenmerken op de coöperatieve prestatie (op het absolute niveau, dus voor het totale aantal coöperaties) geanalyseerd (noot 3). De rijen tonen de variabelen die worden getest op hun verklarende kracht voor coöperatieve prestatie-indicatoren die in de kolommen staan weergegeven. De coëfficiënt geeft de elasticiteit weer (1% groei van de variabele resulteert in x% groei van de indicator). De verklarende kracht van de verschillende regressies is vrij hoog. De R-kwadraat is bijna één, aangezien de vergelijkingen in absolute aantallen zijn geschat.
Tabel 2: Regressie voor absolute indicatoren*
Resultaten voor de macro-economische variabelen
De meest interessante indicator is de totale omzet van coöperaties. Uit de analyse volgt dat als het BBP groeit met één procent de groei van de totale omzet van coöperaties 6,0% is. Dus coöperaties presteren met hun omzet gemiddeld genomen beter dan de economie in de verschillende landen. De andere indicatoren zijn negatief gecorreleerd met BBP-groei: bijvoorbeeld, landen met een hoge BBP-groei lijken een lager aantal coöperaties te hebben dan landen met een lage BBP-groei.
Resultaten voor de wettelijke kenmerken
Inflexibele regels over rechten en plichten van leden hebben een significant negatief effect voor twee van de drie economische indicatoren. Dit bevestigt de hypothese. Voor oprichtingsvereisten blijkt een overwegend positief verband, wat niet in lijn is met de hypothese. Voor de overige wettelijke kenmerken wordt geen eenduidig verband afgeleid.
Conclusie
Wettelijke kenmerken die het flexibel regelen van de coöperatie mogelijk maken hebben naar verwachting invloed op het economisch presteren van coöperaties. De vraag die aan het PwC-onderzoek ten grondslag ligt is: kan dit worden bewezen?
Uit de analyse blijkt dat het lastig is om de impact van wettelijke kenmerken op het economisch presteren van coöperaties goed te verklaren. De verklaarde variantie voor de absolute vergelijkingen is hoog maar de coëfficiënten lijken niet stabiel. Voor twee wettelijke kenmerken, te weten lidmaatschapseisen (bijvoorbeeld nationaliteit van de leden) en aansprakelijkheid, worden op basis van de regressieanalyse geen eenduidige verbanden met het economisch presteren gevonden. Qua oprichtingseisen lijkt er sprake van een, gelet op de hypothese, omgekeerd verband: meer inflexibiliteit leidt tot beter economisch presteren.
Wel blijkt er, conform de hypothese, een sterk negatief verband tussen strikte wettelijke verplichtingen voor leden van de coöperatie en het economisch presteren. Hierbij kan gedacht worden aan verplichtingen in het kader van toe- en uittreding van leden, regels omtrent management, accounting standaarden en bijvoorbeeld het opheffen van de coöperatie.
Vervolgonderzoek zou gebaat zijn bij een vergelijking tussen meer landen, waarbij coöperatieve data over langere periodes worden betrokken, en tussen het economisch presteren van coöperaties en andere rechtsvormen, zoals de B.V., onder invloed van verschillen in wetgeving.
Noten
(1) ILO, Resilience of the Cooperative Business Model in Times of Crisis, 2009. Zie ook: International Co-operative Alliance, The impact of the crisis on worker and social cooperatives, 2009. En een update van deze studie: Cooperative enterprises in industry and services prove their strong resilience to the crisis, 2010.
(2) Data over coöperaties in ontwikkelingslanden zijn niet of in beperkte mate beschikbaar.
(3) In het onderzoek zijn ook vergelijkingen tussen wettelijke kenmerken en relatieve prestatie-indicatoren van coöperaties getest (namelijk omzet en het aantal werknemers per coöperatie). Hieruit zijn geen eenduidige verbanden afgeleid: de coëfficiënten waren niet stabiel.: Wiki CC.
Te citeren als
Erik Brouwer, Dorine Helmer, Gonda Lamberink, “Coöperatie beter crisisbestendig dan gewone onderneming”,
Me Judice,
16 maart 2012.
Copyright
De titel en eerste zinnen van dit artikel mogen zonder toestemming worden overgenomen met de bronvermelding Me Judice en, indien online, een link naar het artikel. Volledige overname is slechts beperkt toegestaan. Voor meer informatie, zie onze copyright richtlijnen.
Afbeelding