Banen aan de andere kant van de grens
Sinds Atlas voor Gemeenten (Marlet et al., 2014) de banen- en economische potentie heeft berekend wanneer er geen grenzen zouden bestaan tussen Duitsland
en België, is de kachel aan. Werken over de grens lijkt de oplossing te bieden voor de hoge werkloosheid in Nederlandse grensregio’s en vacature-knelpunten
aan de Duitse en Belgische zijde. Meer grensoverschrijdende samenwerking zou daarnaast via het mechanisme van de agglomeratievoordelen, zeker in het
verstedelijkte Zuid-Nederland, de aantrekkelijkheid van de regio kunnen vergroten en bijvoorbeeld de krimp van de bevolking om doen slaan in groei. Hoe
helder het perspectief ook lijkt, de praktijk is omgeven door mist: er is aan de Nederlandse kant veel bestuurlijke en projectmatige drukte, maar het
ontbreekt aan inzicht in de feitelijke grenspendel en aan een duidelijk en realistisch grensoverschrijdend gezamenlijk belang vanuit het perspectief van de
buurlanden.
Een helder perspectief?
Er zijn weinig beleidsonderwerpen waarover in Nederland zo veel over wordt gepraat, maar dat zo weinig empirische basis heeft, als grensarbeid. Dat komt
omdat het tot de verbeelding spreekt: één grensoverschrijdende, functionele arbeidsmarkt waarbij werkgevers, werknemers en werkzoekenden maximaal gebruik
maken van de economische kansen en beschikbare arbeidskrachten lijkt ideaal voor het oplossen van de werkloosheid in Nederland. Door grenspendel kunnen
conjuncturele en/of structurele onevenwichtigheden op de grensoverschrijdende arbeidsmarkt worden opgelost. Arbeidstekorten in het ene land kunnen worden
opgevuld door werkloze werknemers uit andere landen. Zeker voor grensgemeenten, waarbij de financiële verantwoordelijkheid voor participatie van
werkzoekenden zwaar weegt, een aantrekkelijke gedachte. Daarnaast zorgen open grenzen voor het beter benutten van de potentie van agglomeratievoordelen en
vergroot het de veerkracht van de regionale economie en mogelijkheden voor specialisatie van grensregio’s (Marlet et al, 2014; Weterings et al., 2015).
Arbeidsmarktfricties, regionale economische groei, innovatie en demografische transities komen allen voorbij als motief voor de versterking van
grensoverschrijdende samenwerking. In het (inter)nationale beleidsdiscours is grote eenstemmigheid over de voordelen van meer grenspendel, zoals blijkt uit
recentlijk verschenen adviezen en rapporten (Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, 2014, 2015; Secretariaat-Generaal van de Benelux, 2014,
Benelux Comité van Ministers, 2014, het Comité van de Regio’s, 2013; de Vereniging van Europese Grensregio’s (Association of European Border Regions,
AEBR), 2012; OECD, 2014). Maar is wederzijds voordeel echt mogelijk?
De grote belofte
De potentie voor Nederlandse werknemers om over de grens in Duitsland of België te werken is ogenschijnlijk groot. Wanneer we even wegdenken dat de
arbeidsmarkt bij de grens ophoudt en rekening houden met binnen een acceptabele reistijd beschikbare banen in Duitsland en België, wordt het aantal
bereikbare banen vele malen groter. Atlas voor Gemeenten (Marlet et al., 2014) heeft op basis van simpele neo-klassieke aannames becijferd dat de kans op
werk aanzienlijk toeneemt wanneer grensbarrières wegvallen: absoluut gezien het meest in Zeeuws-Vlaanderen en Zuid-Limburg, maar ook Oost-Groningen en
Zuidoost Drenthe profiteren. De werkloosheid zal dan navenant kunnen dalen, zo luidt hun voorspelling. Een ongekend perspectief, maar puur gebaseerd op
theoretische gronden want deze studie geeft nauwelijks inzicht in actuele aantallen grenspendelaars, de mate waarin ook de kwaliteit van vraag en aanbod op
elkaar passen en of de feitelijke reis- en pendelbereidheid ook overeenkomt met de theoretisch veronderstelde maximale en kosteloze reisbereidheid. Het
Planbureau voor de Leefomgeving becijfert samen met het CBS (Weterings et al., 2015) dat, uitgaande van het aantal banen in grensregio’s en de maximale
acceptabele reisafstand, de huidige pendelstromen maar 5% zijn van wat ‘in theorie’ mogelijk is. Voor Nederlanders die in Duitsland of België werken is dit
zelfs maar 2% van wat ‘in theorie’ mogelijk is. Grensbestuurders rekenen zich rijk op basis van deze cijfers en er worden miljoenen uitgetrokken voor
projecten om deze kansen te benutten en werkzoekenden te stimuleren over de grens te gaan werken. Maar inzicht in de vraag waarom de praktijk zoveel
verschilt van de theorie ontbreekt en dat roept meteen de vraag op of het beleid wel weet welk probleem moet worden opgelost. We kijken daarom allereerst
naar de feitelijke cijfers over grenspendel.
Een weerbarstige realiteit
Van grensarbeid is volgens de officiële richtlijn sprake wanneer het land waar iemand woont verschilt van het land waar wordt gewerkt en dat men minstens
een keer per werk huiswaarts keert. Grensarbeid (het verplaatsen van arbeidsaanbod, ‘people follow jobs’) is overigens maar een van de manieren waarop de
grensoverschrijdende arbeidsmarkt werkt. Omgekeerd kan ook productie en dienstverlening in een grensregio worden verplaatst naar de andere kant van de
grens als daar geschikt personeel beschikbaar is (ofwel het verplaatsen van de arbeidsvraag, ‘jobs follow people’). Door eenvoudige productiewerkzaamheden
aan te nemen van de Meyer Werft in Papenburg en deze te laten uitvoeren door WSW-bedrijven in Oost-Groningen, laat de Abiant Uitzendgroep zien dat handel,
uitzendwerk en detachering een oplossing biedt voor een tekort aan arbeidskrachten in Duitse grensregio’s. Het geeft ook aan dat de vormen waarlangs vraag-
en aanbod op de arbeidsmarkt bij elkaar komen veelzijdig zijn en dat alleen kijken en/of investeren in het bevorderen van grenspendel maar één van de
manieren is.
We weten echter weinig van de werkelijke aard en omvang van de grenspendel, want actuele en gedetailleerde gegevens naar bijvoorbeeld beroep, sector en
regio zijn niet beschikbaar. Uit de wel beschikbare cijfers van het CBS/PBL (Weterings et al, 2015) in Tabel 1 blijkt dat in 2012 een kleine 36 duizend
grenswerknemers vanuit Duitsland in Nederland werken, maar 45% daarvan heeft de Nederlandse nationaliteit. Omgekeerd werken er 8.500 burgers vanuit
Nederland in Duitsland, maar 40% daarvan heeft de Duitse nationaliteit. De inkomende pendel is dus groter dan de uitgaande pendel en dat positieve saldo is
redelijk constant in de tijd, hoewel de uitgaande pendel tussen 2008 en 2012 licht is afgenomen (Weterings et al, 2015). Maar bijna de helft van de
grenspendelaars tussen Nederland en Duitsland heeft al de nationaliteit van het land waar ze gaan werken. Dat geldt overigens ook voor de Belgische
grenspendel. De inkomende pendel vanuit België is ook groter dan de uitgaande pendel naar België, respectievelijk ruim 37 duizend tegenover 8.100 en 40%
heeft al de nationaliteit van het land waar ze naar toe pendelen. Hoewel het Nederlandse beleid er vooral op gericht is dat Nederlandse werklozen in
Duitsland aan de slag gaan, is de realiteit dat er veel meer Duitsers (en Belgen) over de grens naar Nederland gaan om te werken dan andersom.
Tabel 1. Werkzame beroepsbevolking, migranten en grenspendelaars naar nationaliteit, 2012.
|
Werkland |
|
Nederland |
België |
Duitsland |
Nederland |
6.907.400 |
100% |
8.100 |
100% |
8.500 |
100% |
w.v. nationaliteit NLD |
|
|
4.800 |
59% |
5.100 |
60% |
w.v. nationaliteit BEL |
10.900 |
0,2% |
3.300 |
41% |
|
|
w.v. nationaliteit DLD |
27.400 |
0,3% |
|
|
3.400 |
40% |
Belgie |
37.300 |
100% |
3.836.800 |
100% |
|
|
w.v. nationaliteit NLD |
22.500 |
60% |
26.100 |
0.7% |
|
|
w.v. nationaliteit BEL |
14.8000 |
40% |
|
|
|
|
Duitsland |
35.700 |
100% |
|
|
27.550.500 |
100% |
w.v. nationaliteit NLD |
16.000 |
45% |
|
|
24.700 |
0,08% |
w.v. nationaliteit DLD |
19.700 |
55% |
|
|
|
|
Bron: Weterings et al, 2015
Werken of wonen
Toch is dit niet het hele verhaal. Hiervoor bleek dat veel grenspendelaars werken in het land waarvan ze de nationaliteit hebben, maar over de grens wonen
en terugpendelen voor werk. Maar er is nog meer aan de hand. Uit Tabel 1 blijkt ook dat 24.700 Nederlanders zowel in Duitsland wonen als werken, terwijl
27.400 Duitsers zowel in Nederland wonen en werken. In deze gevallen is zowel de woon- als de werkplek aan de andere kant van de grens en dan is geen
sprake van grenspendel maar van woonmigratie. Uit tabel 1 blijkt dat deze migratie stromen meer in evenwicht zijn dan de pendelstromen, maar toch gaan er
ook meer Duitsers naar Nederland migreren dan Nederlanders naar Duitsland. Voor Belgie liggen deze cijfers veel schever en is het saldo omgekeerd: 26.100
Nederlanders werken en wonen in Belgie, tegenover slechts 10.900 Belgen die zowel in Nederland wonen als werken.
Uit het voorgaande blijkt dat de grenspendeldynamiek voor een belangrijk deel zijn oorzaak vindt in de woningmarkt en niet wordt gedreven door
arbeidsmarktfactoren. Om dat zichtbaar te maken is aan de hand van tabel 1 gekeken naar de combinatie van woon-werk mobiliteit. Voor mensen met de
Nederlandse nationaliteit die wonen in Duitsland of België er daar ook werken danwel nog in Nederland werken geldt dat ze residentieel mobiel (woonmigrant)
zijn. Wonen ze daarentegen in Nederland, maar werken ze in Duitsland of Belgie dan zijn ze niet-residentieel mobiel maar een ‘echte’ grensarbeider.
Omgekeerd kan hetzelfde worden gedaan voor de mensen met een Duitse of Belgische nationaliteit. De resultaten staan in Tabel 2. Wat blijkt? Nederlanders
zijn in de grensregio’s veel vaker woonmigrant dan grenspendelaar en wel in een verhouding 8 op 1. Voor Belgen geldt een gelijke verhouding en voor
Duitsers geldt een verhouding van 1,6 op 1. De lage huizenprijzen en belastingvoordelen in Duitsland en België zijn vermoedelijk een belangrijk motief voor
Nederlanders om over de grens te wonen. Vraagprijzen voor vergelijkbare woningen zijn aan de Duitse kant in de periode 2007-2011 ca. 16% lager dan in
Nederland (Micheli, 2014).
Tabel 2. Woonmigranten en grenspendelaars tussen Nederland, Duitsland en België naar nationaliteit in 2012.
|
Woonmigranten |
Grenspendelaars |
Verhouding |
Nederlanders |
89.300 |
9.900 |
8:1 |
Belgen |
14.200 |
14.800 |
1:1 |
Duitsers |
30.800 |
19.700 |
1,6:1 |
Bron: Weterings et al, 2015, eigen berekening
Arbeidsmarktvoordelen
Een eerste verklaring voor het gebrek aan grensoverschrijdende arbeidsmobiliteit is dat de feitelijk te realiseren voordelen op de arbeidsmarkt aan de
andere kant van de grens veel minder groot zijn dan theoretisch en beleidsmatig wordt verondersteld. Daarover is eigenlijk weinig bekend, uitgezonderd de
verschillen in de werkloosheidspercentages en regionale case-studies. Hoewel met krapte op de Duitse en Belgische arbeidsmarkt wordt geschermd, ontbreken
(vergelijkbare) vacature-overzichten aan beide kanten van de grens. Daardoor ontbreekt ook het inzicht of ‘onze’ werklozen geschikt zijn voor de vacatures
in grensregio’s. Op een op wat hoger abstractieniveau constateren PBL/CBS dat de sectorstructuur in sommige grensregio’s (vooral in Zuid-Limburg en
Zeeuws-Vlaanderen) verschilt met de sectorstructuur over de grens, wat voeding geeft aan de gedachte dat arbeidsmarkten in grensregio’s niet per definitie
aan elkaar gerelateerd zijn. Daardoor lijkt de kans op het realiseren van agglomeratievoordelen in die regio’s minder rooskleurig te zijn. Aan de andere
kant kunnen verschillen in arbeidsmarktstructuur ook voordelen bieden vanwege complementariteit waardoor skills die aan de ene kant van de grens
overvloedig zijn kunnen worden aangewend voor het oplossen van tekorten aan de andere kant van de grens.
Wat vooral opvalt in de beleidsdiscussie is het eenzijdige Nederlandse perspectief dat vooral gaat over één-richtingsverkeer in de grensoverschrijdende
arbeidsmarktmobiliteit. Er wordt vooral gepraat over Duitse vacatures die zich binnen een reistijd van drie kwartier van de grens bevinden en er wordt
gesuggereerd dat die geschikt zijn voor Nederlandse werklozen, maar vergeten wordt om dit te vergelijken met de vacatures die er binnen Nederland voor deze
groep binnen dezelfde reistijd kunnen worden bereikt. Voor een bijstandsgerechtigde in een grensgemeente is de reistijd sowieso een probleem, of hij of zij
nou vanuit Winschoten of Emmen werk zoekt in Duitsland of in de stad Groningen. Beide is even ver. Daarbij komt ook nog dat al deze vacatures (inclusief
dus die in Nederland!) ook voor Duitse werkzoekenden bereikbaar zijn. De werkloosheid in Duitsland is weliswaar veel lager, maar niet gelijk aan nul. En
waarschijnlijk hebben de Duitse werklozen ongeveer dezelfde skills (of gebrek hieraan) dan de Nederlandse werklozen en zijn ze dus aan beide kanten van de
grens elkaars concurrenten.
Opvallend is ook dat er vanuit het beleid zwaar wordt ingezet op bemiddeling van Nederlandse werkzoekenden naar Duitsland, maar
geen woord over de stimulering van de bemiddeling van Duitsers op moeilijk vervulbare vacatures in Nederland. Dat geeft te denken over het achterliggende
motief van de gedeelde functionele arbeidsmarkt: het doel lijkt vooral de Nederlandse werkzoekenden aan werk in Duitsland te helpen, maar niet om de
potentie van de grensoverschrijdende arbeidsmarkt te benutten in termen van het bereiken van een optimale allocatie van de productiefactor arbeid dan wel
het realiseren van agglomeratievoordelen met als doel het bevorderen van de regionaal economische groei aan beide kanten van de grens.
Beleidsinterventies
Wie zich verdiept in de lokale en regionale bestuurlijke en beleidsmatige samenwerking met Duitsland en België raakt al snel het spoor bijster. En dat
geldt al evenzo voor inzicht in aard, omvang en effectiviteit van de vele projecten, proeftuinen en experimenten die in grensregio’s plaatsvinden.
Beleidsinterventies laten zich verdelen in de beleidsniveaus waarop deze kunnen worden beïnvloed (lokaal, regionaal, nationaal, internationaal) en in
individuele, sectorale en gebiedsgerichte benaderingen. We laten daarbij de ‘bestuurlijke drukte’ in de grensregio’s, de institutionele belangen, de
coördinatievraagstukken en het probleemeigenaarschap maar even voor wat het is. Voor alle benaderingen geldt dat de communis opinio is dat ‘obstakels’
grensarbeid verhinderen of tegenwerken en moeten worden opgelost. Gebrekkige informatievoorziening leidt er bijvoorbeeld toe dat werkgevers en
werkzoekenden niet op de hoogte zijn van kansen en mogelijkheden, waardoor grensoverschrijdende arbeidsmarktvoordelen onvoldoende tot stand komen via
martkwerking en arbeidsmarktverschillen blijven bestaan. De ‘grens’ wordt in dat opzicht opgevat als marktimperfectie, als obstakel, die wanneer deze zou
worden geslecht, de werking van de arbeidsmarkt ten goede zou komen. In het ondertussen omvangrijke oeuvre aan onderzoeksliteratuur is de gedeelde
opvatting dat informatieproblemen een van de belangrijkste hindernissen zijn voor grensoverschrijdende arbeid en dit vormt de basis voor het opzetten van
loketten (fysiek en virtueel) om burgers te informeren over de mogelijkheden en gevolgen van grensoverschrijdende arbeid (Unfried et al., 2013).
Een belangrijk deel van de belemmeringen voor grenspendel ontstaat juist door overheidsinterventies of juist het gebrek daaraan. Zo zorgt nationale
soevereiniteit in Europees verband tot verschillen in loonverhoudingen, belastingregiems, sociale zekerheidsregelgeving, zorg- en kinderopvangarrangementen
en vergelijkbaarheid en accreditering van opleidingen en beroepen. En deze verschillen worden vooral in de grensregio’s gevoeld (Bangma, 2014). Echter,
veel van deze verschillen zijn niet beïnvloedbaar op lokaal of regionaal niveau, omdat het hier gaat om nationale (en soms Europese) wet- en regelgeving.
Familiariteit
Een verklaring van een geheel andere orde voor het gebrek aan grenspendel komt van Van Houtum (2004) en is sindsdien in vele grensonderzoeken gehanteerd.
Hij zoekt de verklaring voor immobiliteit in het belang van wat hij familiariteit noemt. Grenzen zijn hier geen economische of juridische obstakels die met
regelgeving of het verstrekken van informatie kunnen worden geslecht, maar grenzen zijn sociale constructies die een ‘wij’ en een ‘zij’ creëren. Het zijn
scheidslijnen tussen gedeelde en bekende verbondenheid en weinig gedeelde en onbekende gebieden. Deze laatste zijn aantrekkelijk wanneer je op vakantie
gaat of bij koopgedrag over de grens, maar niet binnen de dagelijkse werkomgeving. Deze scheidslijnen hebben historische-culturele wortels, maar kunnen ook
worden gevoed door verschillen in normen en waarden en zelfs politieke opvattingen en uitingsvormen. Het gevolg is dat hoewel de regio aan de overzijde van
de landsgrens fysiek nabij is, deze door burgers wordt gepercipieerd als veraf. Dat geldt niet alleen voor werkzoekenden, maar ook voor werkgevers die niet
alleen op formele kwalificaties recruteren, maar ook op ‘beelden’ van Nederlandse werkzoekenden. De hiërarchischer verhoudingen binnen Duitse bedrijven in
combinatie met de losse omgangsvormen van Nederlandse werknemers is hiervan een bekend voorbeeld.
Kortom, ook al zouden opleidingen gestandaardiseerd, of verschillen in belastingregiems worden rechtgetrokken, dan nog zouden mensen niet over de grens
gaan werken, simpelweg omdat ze graag ‘onder ons’ zijn en onbekende paden uit de weg gaan. En zolang de nood niet hoog genoeg is – zoals bij
arbeidsmigranten of vluchtelingen het geval is – is er altijd de afweging om een lager loon of uitkering te accepteren, of een hogere huizenprijs te
betalen in Nederland, in plaats van de voordelen van over de grens wonen en/of werken te benutten.
Tot besluit: romantiek versus realisme
Beide verklaringskaders – de neoklassieke economische of sociaal-constructivistische gedachtenlijn – snijden hout. Het spreekt voor zich dat om in een
ander land te kunnen werken opleidingen erkend en gelijk gewaardeerd moeten worden. Dat het eenvoudig moet zijn om informatie te vergaren om zo tot een
individuele financiële kosten en baten afweging te komen. Dat vacatures gevonden moeten kunnen worden en belastingen en taalbarrières niet nog een groter
obstakel zijn dat ze voor de gemiddelde burger al zijn. Dit oplossen is echter zaak van lange adem omdat vooralsnog nationale overheden maar moeizaam tot
daadkracht kunnen komen en grensregio’s niet verder komen dan tijdelijke projecten, proeftuinen en experimenten waarbij wordt gesnuffeld aan werkgevers,
opleidings- en bemiddelingspraktijken over de grens. De feiten wijzen uit dat de aantallen grenspendelaars op dit moment uiterst gering zijn en dat er per
saldo meer Duitsers en Belgen in Nederland werken dan andersom.
Dit is niet typisch voor Nederland en haar buurlanden. De éénwording van Europa en het
opruimen van grensobstakels via het akkoord van Schengen heeft niet automatisch geleid tot meer grenspendel (Knotter, 2014; Bartz et al., 2012). Het is dus
niet evident dat met het opruimen van grensobstakels de grensoverschrijdende arbeidsmarkt als vanzelf tot bloei komt. Daarvoor spelen nationalistische en
lokale sentimenten en culturele verschillen nog een te grote, en wellicht toenemende rol. Het is ook duidelijke dat er wel voordelen te halen zijn door
grensoverschrijdende samenwerking en dat gericht beleid hierbij kan helpen. Ons pleidooi is dat we in de discussie over grensarbeid dan wel de romantiek
achter ons moeten laten. Een realistisch beleid voor grensarbeid moet minimaal aan drie voorwaarden voldoen.
- Laten we om te beginnen zorgen voor een empirische basis op basis waarvan we kunnen vaststellen wat waar is en wat niet. Wat zijn de kenmerken van de
grensoverschrijdende arbeidsmarkt? Wat zijn omvang en kwalificaties van aanbod en vraag aan beide kanten van de grens? Wat zijn de arbeidsmarktproblemen en
welke mogelijkheden zijn er om dit via meer grenspendel op te lossen? Hoe ziet de grensoverschrijdende economie er verder uit in termen van handelsrelaties
en koopgedrag van burgers? Wat zijn de aantallen arbeidsmobiliteitsbewegingen in de grenseconomie, waarbij niet alleen naar pendel, maar ook
uitzendconstructies, detacheringen e.d. wordt gekeken en naar woonmigranten die terug pendelen? De conclusie is dat we eigenlijk te weinig weten over de
grensarbeidsmarkt en – economie waardoor beeldvorming, retoriek en ceremonieel gedrag het beleidsdiscours gaat overheersen en het voeren van een gericht en
effectief beleid bemoeilijkt
- Laten we daarom realistisch zijn in de mogelijkheden om te interveniëren en op zijn minst zorgen voor evidence-based evaluaties van huidige
beleidsinspanningen. Er is op dit moment geen monitoring van beleidsinspanningen op het terrein van opleidingen, bemiddelingen en andere inspanningen
gericht op grensmobiliteit. Daardoor is het niet mogelijk om de effectiviteit en efficiëntie van het beleid te beoordelen en ‘best practices’ te
identificeren.
- Een succesvol grensoverschrijdend arbeidsmarktbeleid moet per definitie tweezijdig zijn. Iedere andere invalshoek, bijvoorbeeld eenzijdige inspanningen
vanuit Nederland om werkzoekenden in Duitsland geplaatst te krijgen, gaat mank aan gebrek aan een gezamenlijk belang. Het feit dat op dit moment meer
Duitsers en Belgen in Nederland werken dan andersom, roept de vraag aan welke kant van de grens het probleem van de moeilijk te vervullen vacatures het
grootste is. Of is de realiteit dat die Duitsers en Belgen nu onze werklozen van de arbeidsmarkt verdringen?
Referenties
Association of European Border Regions (2012).
Information services for Cross-Border workers in European Border Regions
. Gronau
Bangma, K. (2014). Grenseffectentoets 2014: update van de toets van april 2013. Zoetermeer: Panteia.
Bartz, K. & N. Fuchs-Schündeln (2012). The role of borders, languages, and currencies as obstacles to labor market integration. European Economic
Review, 56, 1148-1163.
Benelux Comité van Ministers, Aanbeveling van het Benelux Comité van Ministers inzake grensoverschrijdende arbeidsmobiliteit (M (2014) 17, d.d. 11 december
2014.
Bruls, H.M.F. (2013).
Advies wegnemen praktische belemmeringen bij grensoverschrijdende arbeid
.
CBS/Information und Technik Nordthein-Westfalen (2015). De arbeidsmarkt in de grensregio’s van Noord-rijn-Westfalen. Den Haag/Düsselforf
Comité van de Regio’s (2013).
Grenswerkers – Stand van Zaken na 20 jaar interne markt: problemen en vooruitzichten.
Brussel;
Doets, B. (2014). Bevordering grensoverschrijdende arbeidsmarkt in de Noord-Nederlandse / Noord Duitse grensregio. Groningen: E&E Advies
Ernste, H. (2010). Bottom-up European integration: How to cross the threshold of indifference? Tijdschrift voor Economische en Sociale Geografie, 101, 2,
228-235.
Holtslag, J.W., M. Kremer en E. Schrijvers (red.) (2012).
In betere banen: De toekomst van arbeidsmigratie in de Europese Unie.
Den Haag: WRR: p. 13.
Interprovinciaal Sectorplan Grensoverschrijdende Arbeid Duitsland en België ‘Grenzenloos werken’, d.d. 15 september 2015.
Knotter, A. (2013) Perspectives on Cross-Border Labor in Europe: ‘Unfamiliarity’ or ‘Push-and-Pull’?, Journal of Borderland Studies, 29, 3, 319-326.
Langhorst, A. (2014). Kansen aan de grens. Den Haag:
VNG;
Ministerie van Sociale Zaken en werkgelegenheid (2014).
Kabinetsreactie advies Grensoverschrijdende arbeid, d.d. 13 juni 2014
. Den Haag.
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (2015). Voortgangsbrief Grensoverschrijdende Arbeid,
d.d. 3 februari 2015. Den Haag.
Marlet, G., A. Oumer, R. Ponds en C. Van Woerkens (2014). Groeien aan de grens: de kansen van Euregio’s. Nijmegen: VOC Uitgevers.
Micheli, M., J. Rouwendal en J. Dekkers (2014). Border Effects in House prices. Tinbergen Institute Discussion Paper. Amsterdam
OECD (2013). Regions and innovation: collaborating across borders.
Paris: OECD.
Schuurmans, H. (2015).
Investeren in de grensregio’s is investeren in de toekomst
. Den Haag: VNG.
Secretariaat-Generaal voor de Benelux (2014). Banen door mobiliteit over de grens. Luxemburg.
SER (2014). Arbeidsmigratie. Den Haag: SER.
Spierings, B. en M. Van der Velde (2013) Cross-Border Differences and Unfamiliarity: Shopping Mobility in the Dutch-German Rhine-Waal Euroregion, European
Planning Studies, 21, 1, 5-20.
Unfried, M. & H. Scholtens (2013).
Van stilstand naar verandering: praktische oplossingen voor verbetering van de arbeidsmobiliteit in de grensregio
. Brussel: EIPA.
Van Houtum, H. & M. van der Velde (2004). The power of cross-border labour market immobility, Tijdschrift voor Economische en Sociale Grografie, 95, 1,
100-107, p. 105.
Weterings, A. en G. van Gessel-Dabekaussen (2015). Arbeidsmarkt zonder grenzen. CBS/PBL.