Een innovatief Europa investeert meer in hoger onderwijs

Een innovatief Europa investeert meer in hoger onderwijs image
12 jan 2010
Het doel van de Lissabon-strategie om in 2010 drie procent van het nationaal inkomen aan onderzoek en ontwikkeling uit te geven is niet gehaald. Laten de Europese overheden de hand in eigen boezem steken en een doel stellen voor publieke uitgaven aan onderzoek en hoger onderwijs, stelt hoogleraar economie Luc Soete. Onderwijs en onderzoek versterken elkaar en de uitgaven aan hoger onderwijs blijven in Europa sterk achter.

Doelen Lissabon-strategie niet gehaald

Tien jaar geleden stelden de Europese regeringsleiders zich ten doel een structurele, economische inhaalslag te realiseren en van Europa de meest welvarende regio ter wereld te maken, dit onder de noemer van de Lissabon-strategie. Tegen 2010 zouden de meest welvarende lidstaten, waaronder Nederland, jaarlijks minimaal 3 procent van hun bruto binnenlands product (bbp) investeren in onderzoek- en ontwikkeling. Daarbij werd ook bepaald dat de private sector 2 procent van de financiering voor zijn rekening zou nemen, de publieke sector 1 procent.

Al snel werd duidelijk dat deze zogeheten Barcelona-norm, vastgelegd in 2002 als essentieel onderdeel van de Lissabon-strategie, nooit gehaald zou worden. De economische structuur van Europa en Nederland veranderen in de richting van meer technologisch hoogwaardige sectoren laat zich niet verordenen, zelfs niet over tien jaar.

Crisis doet aandeel onderzoekspersoneel stijgen

Met wat geluk heeft de economische crisis de doelstelling ongewild wat dichterbij gebracht: landen met de grootste daling in hun bbp, zoals Ierland (en buiten de EU vooral IJsland) kenden in 2008 de sterkste stijging van het percentage van hun bbp dat ze aan onderzoek en ontwikkeling spendeerden. Onderzoek en ontwikkeling in bedrijven is typisch een activiteit die gepaard gaat met labour hoarding: het ten alle koste zo lang mogelijk willen behouden van onderzoekpersoneel. Zo ook is het aandeel onderzoek en ontwikkeling van enkele van de meest technologisch hoogwaardige Nederlandse bedrijven het afgelopen jaar tot ongemeen hoge percentages gestegen. Daar is ook de tijdelijke overheidsmaatregel kenniswerkers niet vreemd aan, maar de vraag is natuurlijk hoe lang bedrijven dit volhouden.

Figuur 1 Uitgaven hoger onderwijs en publiek gefinancierd onderzoek (% van het BBP, 2006)

Bron: OESO, Eurostat.

Landen troeven elkaar af met belastingvoordelen

Meer algemeen dringt de vraag zich op of een nationale, hoofdzakelijk private doelstelling voor onderzoek en ontwikkeling zin heeft. De nationale beleidsfocus op private uitgaven heeft geleid tot een toenemende concurrentie tussen lidstaten in het verschaffen van belastingsvoordelen. Op dit ogenblik liggen de personeelskosten van een onderzoeker de helft lager in Frankrijk dan in Duitsland, dat hiervoor geen belastingsvoordeel kent. Ten opzichte van Nederland is Frankrijk nu al ongeveer een derde goedkoper.

Belastingvoordelen voor onderzoek en ontwikkeling hebben op Europees niveau weinig positiefs teweeg gebracht. Dat het aandeel van de uitgaven aan onderzoek en ontwikkeling bij bedrijven in Europa in tien jaar amper gestegen is, en nu zelfs achterblijft bij dat van China, heeft eerder te maken met de fragmentatie van tal van hightech markten, die bij bedrijven de onzekerheid over het te verwachten rendement op onderzoek en ontwikkeling in Europa doet toenemen.

Ga voor een realistische, politiek geloofwaarde norm

Maar de vraag blijft of er geen behoefte is aan een nieuwe norm voor uitgaven aan onderzoek en ontwikkeling. Juist in een periode van wellicht langdurige fiscale soberheid lijkt het belangrijk de Europese lidstaten tot een expliciete toezegging te dwingen. Maar dan wel een waarop ze straks, bijvoorbeeld in 2020 afgerekend kunnen worden, omdat het over hun eigen middelen gaat. Een realistische, en ook politiek geloofwaardige, norm van kennisinvesteringen is er ook één die een koppeling brengt tussen kennisinvesteringen in onderzoek en in hoger onderwijs: de voedingsbodem voor kennisontwikkeling op lange termijn.

De grafiek geeft aan wat zo’n nieuwe norm zou inhouden: 1 procent in publieke onderzoeksfinanciering, zoals nu in de Barcelona-norm, en een nieuwe norm van 2 procent voor investeringen in hoger onderwijs. Die kan zowel uit publieke als uit private bijdragen, zoals collegegeld, komen. Dat blijft de verantwoordelijkheid van de lidstaten. Zowel wat publiek gefinancierd onderzoek betreft als investeringen in hoger onderwijs loopt Europa, en ook Nederland, achter op de VS. Het zijn echter vooral de investeringen in hoger onderwijs die in Europa dramatisch achterblijven.

Het interessante van de nieuwe norm is niet alleen dat ze Europese overheden met de neus op de eigen verantwoordelijkheid drukt, maar dat ze ook een uitdaging vormt voor alle Europese landen, en niet, zoals in het geval van de oude norm, irrelevant is voor landen als Finland en Zweden die met hun uitgaven voor onderzoek en ontwikkeling ver boven de Barcelona-norm liggen. Dan opent het nieuwe decennium perspectieven om de vele kennisuitdagingen – van klimaatverandering tot vergrijzing – ook daadwerkelijk aan te pakken.

Dit artikel is eerder verschenen in NRC Handelsblad van 12 januari 2010.

Te citeren als

Luc Soete, “Een innovatief Europa investeert meer in hoger onderwijs”, Me Judice, 12 januari 2010.

Copyright

De titel en eerste zinnen van dit artikel mogen zonder toestemming worden overgenomen met de bronvermelding Me Judice en, indien online, een link naar het artikel. Volledige overname is slechts beperkt toegestaan. Voor meer informatie, zie onze copyright richtlijnen.

Afbeelding

Ontvang updates via e-mail