Kennis + economie = kenniseconomie?

Kennis + economie = kenniseconomie? image
Afbeelding ‘Graduated!’ van Ralph Daily (CC BY 2.0)
6 nov 2010
Op het terrein van de kenniseconomie heeft Nederland het lange tijd uitstekend gedaan. Inmiddels dreigt er echter een zorgwekkende achterstand, stelt de econome Sent in de Verwey-Jonker/SER lezing. De kwaliteit van het onderwijs holt achteruit en te veel jongeren verlaten hun school voortijdig. De wetenschap zucht onder verlammend wantrouwen met als gevolg dat strategische onderzoekers zich vooral toeleggen op het herhalen van veilige wetenschappelijke trucjes. Hoe heeft het zo mis kunnen lopen? De eerdere productiviteit van de kenniseconomie is gepaard gegaan met toegenomen complexiteit. Wat we niet willen accepteren zijn de angsten en onzekerheden die daarmee gepaard gaan. In onze perverse controledrift proberen we alles dicht te regelen en te sanctioneren, en zo loopt de kenniseconomie in de fuik. Dit proces kan niet vlotgetrokken worden door een nostalgisch verlangen naar het verleden noch door gedoemde pogingen de complexiteit waarmee de kenniseconomie gepaard gaat te beheersen. We moeten onszelf radicaal ontorganiseren en ontregelen. Alleen dan kan de kenniseconomie floreren.

Inleiding

Graag vertel ik u het verhaal van het wiskundetalent David Li. Hij werd in de jaren zestig van de vorige eeuw geboren in China als Xiang Lin Li en bracht zijn jeugd door op het Chinese platteland. De meeste medescholieren van Li kwamen niet veel verder dan de lagere school. Zo niet David Li. Hij ging naar één van de meest prestigieuze universiteiten van China, de Universiteit van Nankai, behaalde daar zijn masters degree in economie en won een beurs om in Canada te gaan studeren. Daar promoveerde hij uiteindelijk in statistiek aan de Universiteit van Waterloo. Dat is nog eens kennis! En deze kennis wilde hij graag toepassen op de economie. Dat is nog eens kenniseconomie! Zo begon hij bij de Canadian Imperial Bank of Commerce en daarna vervolgde Li zijn loopbaan bij J.P. Morgan en Barclays Capital.

Gedurende zijn indrukwekkende carrière ontwikkelde David Li een formule die zijn naam kreeg (Li, 2000). Deze werd toegepast om ingewikkelde financiële producten te analyseren. De formule werd gebruikt door banken, pensioenfondsen, verzekeraars en bedrijven als instrument om risico’s tussen verschillende waardepapieren te correleren. Zo werd de waarde van die producten bepaald door het risico dat ze volgens de formule van Li met zich meebrachten. Het gevolg was een duizelingwekkende groei op Wall Street. De bomen groeiden tot in de hemel en de internetzeepbel leek voorgoed verleden tijd. Lang leve de kenniseconomie!

Waarom al die aandacht voor de kenniseconomie?

Het gebruik van de term kenniseconomie heeft de afgelopen decennia een vlucht genomen. Allerlei trends wijzen dan ook op een grotere rol van kennis (CPB, 2002).

Ten eerste is de ruimte voor inhaalgroei afgenomen. Dat wil zeggen, we hebben geen groeiachterstand in te halen. Ten tweede bieden zogenaamde doorbraaktechnologieën nieuwe kansen. Een doorbraaktechnologie heeft een groot scala van toepassingen én een groot bereik. De ICT en genomics zijn er voorbeelden van. Ten derde zien we een overgang van een starre, gespecialiseerde arbeidsmarkt naar een flexibele, ondernemende arbeidsmarkt. Ons land kent een groot aantal flexwerkers en zzp’ers. Armoede en onzekerheid komen echter ook beduidend vaker voor binnen deze categorieën, dan onder reguliere werknemers met een vast contract. Het proefschrift uit 1945 van Hilda Verwey-Jonker over Lage inkomens: Een statistisch onderzoek naar de verdeling der inkomens beneden de belastinggrens in de gemeente Eindhoven wint hierdoor aan actualiteitswaarde. Ten slotte hebben ICT en internationalisering ervoor gezorgd dat veel eenvoudige, gestandaardiseerde en niet-kennisintensieve delen van het productieproces overgebracht zijn naar minder hoogontwikkelde landen.

Hoe doet de Nederlandse kenniseconomie het dan?

De Nederlandse kenniseconomie kent drie pijlers, te weten onderwijs, wetenschap en technologie. Op alle drie de gebieden heeft Nederland het lange tijd goed gedaan. Volgens de Kenniseconomie Monitor 2010 staat Nederland dan ook mondiaal gezien op de achtste plek (Stichting Nederland Kennisland, 2010). Van zulke positieve geluiden kijkt u vast op, maar ik zal mij later overgeven aan de typisch Nederlandse behoefte aan klagen.

Ten eerste was ons onderwijs kwalitatief goed en efficiënt georganiseerd (REA, 2005). Nederland geeft een relatief kleiner deel van het bruto binnenlands product (bbp) uit aan onderwijs dan het internationale gemiddelde. Daar komt bij dat het aandeel van de beroepsbevolking met lager onderwijs (of minder) veel kleiner is dan het internationale gemiddelde en dat het aandeel van de beroepsbevolking met minstens drie jaar hoger onderwijs vrijwel het hoogste is in de wereld.

Ten tweede stond het Nederlandse wetenschappelijke onderzoek internationaal in hoog aanzien (CPB, 2002). Zo was de Nederlandse onderzoeksproductiviteit gemeten via het aantal artikelen per onderzoeker relatief hoog.

Ten slotte behoorde de Nederlandse arbeidsproductiviteit, gemeten als de productie per gewerkt uur, tot de internationale top (REA, 2005). Voor de technologie wijst dat erop dat Nederlandse bedrijven behoorlijk vooropliepen.

Kortom, de Nederlandse kenniseconomie leek het behoorlijk goed te doen. Bovendien maakte zij deel uit van een steeds nauwere Europese samenwerking. Volgens de Strategie van Lissabon, aangenomen in 2000, zou de Europese Unie tien jaar later, nu dus, moeten zijn veranderd in de meest concurrerende en dynamische kenniseconomie van de wereld, met een arbeidsparticipatie van 70 procent en een economische groei van 3 procent. Nu, tien jaar later, is het natuurlijk de vraag of dat gelukt is.

De arbeidsparticipatiedoelstelling is inderdaad behaald. Dat wil zeggen, wel onder mannen, maar niet onder vrouwen, hetgeen Hilda Verwey-Jonker somber zou stemmen. En mij overigens ook. Met de economische groei was het veel slechter gesteld, zoals u mogelijk aan den lijve heeft ondervonden. Hoe zal het verder gaan? Ik ga me niet wagen aan voorspellingen, met de uitspraak van Laurence Peter — ook wel bekend van het Peter Principle — in gedachten dat een econoom een expert is die morgen weet waarom de voorspelling die hij gisteren heeft gedaan vandaag niet is uitgekomen. Dat mogen de voorspellers van het Centraal Planbureau (CPB) zich ook wel eens in de oren knopen. Vooralsnog blijven zij grossieren in schijnzekerheden.

Kan ik mijn betoog hiermee afsluiten?

We horen allemaal graag verhalen met een goed einde, dus ik zou hier af kunnen sluiten om Agneta Fischer haar bevlogen betoog te laten houden. U moet echter nog even op haar wachten, want ik vervolg mijn lezing graag met de stelling dat we nergens komen met die kenniseconomie als we op de oude voet verdergaan. Gelukkig, ik kan nu eindelijk naar goed Nederlands gebruik gaan klagen, en wel over de ontwikkelingen rondom onderwijs, wetenschap en technologie. Er dreigt immers een zorgwekkende achterstand.

Ten eerste vallen er op het gebied van onderwijs alarmerende geluiden te beluisteren over kwaliteit die onder druk staat, diploma’s die aan waarde verliezen et cetera (CPB, 2002; RMO, 2010b). En wat doen we dan? We zetten in op meer regelgeving en toezicht in een poging de problemen te beheersen. Laat ik dat illustreren aan de hand van een kleine anekdote. Ik bezocht pas geleden een ouderavond op de school van mijn vijfjarige dochtertje. Als u mijn columns in het SERmagazine wel eens leest, kent u haar en haar broertje vast al. Ik schrok me wild van de manier waarop het onderwijs rond zo’n meisje is georganiseerd: driewekelijkse evaluaties, halfjaarlijkse Cito-toetsen, onderwijsinspecteurs die de eerste schooldag om half negen op de stoep staan. Ik had het gevoel terug naar de schoolbanken te moeten om het allemaal te kunnen volgen. Maar veel zorgwekkender is dat de onderwijzers gedemotiveerd raken door de heerszuchtige managers. In plaats van elkaar aan te spreken op betrokkenheid en motivatie, dekken we ons verlangen naar controle met zo veel mogelijk regels af. Met als gevolg dat schooldirecteuren zich moeten verantwoorden bij minstens negen partijen, blijkens een onderzoek van het Adviescollege Toetsing Administratieve Lasten (Actal, 2010).

Ten tweede komen ook uit de wetenschap verontrustende geluiden (CPB, 2002). Ook hier zien we een zucht naar beheersing. Parallel aan het onderwijs zijn het niet de wetenschappers, maar de managers die de dienst uitmaken aan Nederlandse universiteiten en hogescholen. In plaats van onderwijs en onderzoek te ondersteunen, zijn de administratieve afdelingen vooral druk doende met het samenstellen van Excel-spreadsheets voor de volgende visitatie of accreditatie. Daardoor ben ik bijkans meer tijd kwijt met het verantwoorden van mijn onderwijs dan het verzorgen ervan. Maar het gaat niet om mij persoonlijk, het gaat om het geld- en tijdverslindende monster dat door het visitatie- en accreditatiecircus is gecreëerd. Het verlammende wantrouwen waarop het Nederlandse systeem is gebaseerd, belemmert de wetenschappelijke productiviteit in plaats van deze te bevorderen. Een bijkomend probleem is dat het strategisch gedrag stimuleert — iets wat de wetenschappelijke inhoud niet ten goede komt. Zich richtend op prestatiecriteria zoals het aantal artikelen in tijdschriften met een hoge impact factor, leggen strategische onderzoekers zich vooral toe op het herhalen van veilige wetenschappelijke trucjes.

Ten slotte, als we de technologiepijler onder de loep nemen, dan laat de groei van de arbeidsproductiviteit in Nederland zeer te wensen over (CPB, 2002). De dienstensector maakt een steeds groter deel van de economie uit en juist in die sector blijft de arbeidsproductiviteit steken. In de zorg, bijvoorbeeld, is de arbeidsproductiviteit nu eenmaal laag. En wat krijg je dan? De verzorgende moet alles tot op de minuut verantwoorden in tabellen en lijsten, overdrachts- en teamvergaderingen voeren et cetera. De druk is groot om meer diensten te verlenen tegen minder geld, om meer verantwoording af te leggen tegen minder vrijheid om eigen keuzes te maken (RMO, 2010a). Door de huidige nadruk op controle van boven af, verticale verantwoording en standaardisering, raakt het belang van de cliënt ondergesneeuwd. En als gevolg van de beheerszucht gaat kostbare arbeidsproductiviteit verloren en raakt de dienstensector vervreemd van haar achterban, aan wie ze juist haar legitimiteit zou moeten ontlenen.

Kortom, bij alle drie de pijlers, te weten onderwijs, wetenschap en technologie zien we dat de eerdere productiviteit van de kenniseconomie gepaard is gegaan met perverse pogingen de bijbehorende toegenomen complexiteit te beheersen. In onze controledrift proberen we alles dicht te regelen en te sanctioneren, en zo loopt de kenniseconomie in de fuik.

Moet kennis eigenlijk wel in dienst staan van de economie?

Nu hebben we een verhaal met een slecht einde en daar wil ik u ook weer niet mee laten zitten. Graag doe ik aanbevelingen over hoe we de kenniseconomie weer vlot kunnen trekken. Alvorens hierover uit te wijden, wil ik mijn betoog middels een klein zijspoor in een breder perspectief plaatsen met de vraag of kennis eigenlijk wel in dienst móét staan van de economie. Naar mijn mening schuilen hier ten minste vier gevaren in.

Het eerste gevaar is de illusie dat succes gegarandeerd kan zijn. En dat terwijl juist onvoorspelbaarheid en toeval een belangrijke rol spelen bij kennisontwikkeling met economische toepassingen. Neem de magnetron, een apparaat waar ik zeer dankbaar gebruik van maak. Het principe van de magnetron was aan het einde van de Tweede Wereldoorlog ontwikkeld als radar om Duitse vliegtuigen te vinden. De Engelsman Percy LeBaron Spencer ontdekte de huidige toepassing per toeval toen de radar de chocoladereep in zijn broek deed smelten. Of neem Viagra, een product waar ik vooralsnog geen ervaring mee heb. Het was ontwikkeld als medicijn tegen angina pectoris, maar bleek een klein effect te hebben. De proefpersonen bemerkten evenwel een sterk effect op een ander orgaan. En zo zijn er nog vele voorbeelden van onvoorspelbare en toevallige ontdekkingen met enorme economische consequenties als penicilline, geeltjes, sucralose en röntgenfotografie.

Het tweede gevaar schuilt erin dat kennis het onderspit dreigt te delven tegen informatie. Dat wil zeggen, de informatietechnologie die het gevolg is van de jarenlange opbouw van kennis maakt het mogelijk om informatie snel te verspreiden, of die nu op kennis is gebaseerd of niet. Neem de inenting tegen baarmoederhalskanker. Nadat op de eerste dag meer dan zeventig procent van de opgeroepen meisjes zich bij de GGD had gemeld, zakte de opkomst na een week tot onder de zestig procent. De onrust nam met de dag toe en werd gevoed door het feit dat op steeds meer websites uit binnen- en buitenland spookverhalen de ronde deden over de gevolgen van de vaccinatie. Volgens RIVM-directeur Roel Coutinho zouden de emotionele aspecten van de vaccinatie zijn onderschat. Beseffend dat informatie sneller de ronde doet dan kennis, is het RIVM dan ook voornemens een heel andere aanpak te kiezen bij de volgende vaccinatieronde.

Het derde gevaar schuilt in de kortetermijnfocus die het gevolg is van een instrumentele benadering van kennis. De economie heeft ook behoefte aan fantasie, zelfstandig denken, creativiteit, empathie, verbeelding, reflectie. Dit zijn talenten die bij uitstek worden gestimuleerd door de humaniora, te weten talen, geschiedenis, kunst, muziek en filosofie. En juist deze worstelen om zich staande te houden te midden van de toegenomen roep om snelle, economische resultaten. Op korte termijn kunnen we het ons misschien veroorloven om deze talenten te veronachtzamen, maar de langetermijngevolgen zijn desastreus.

Het vierde en laatste gevaar schuilt in de nadruk op kennisvalorisatie door geldschietende beleidsmakers die graag waar zien voor hun geld en daarmee strategische gedrag uitlokken. Immers, wetenschappers zijn ook maar mensen. En economen al helemaal. Eerst zagen ze en masse de economische crisis niet aankomen en vervolgens schoven ze enthousiast aan tafel om de ontstane situatie te becommentariëren. De experts van het CPB die er faliekant naast zaten, mogen nog altijd het hoogste woord voeren. Commerciële bedrijven maken handig gebruik van de menselijke drijfveren van wetenschappers. Een schrijnend voorbeeld is Vioxx, een ontstekingsremmer en pijnstiller die populair was onder reumapatiënten (Nesi, 2008). Om het product op te markt te krijgen, werden data opgepoetst en werden academici binnengehaald om hun naam te verlenen aan publicaties van spookschrijvers. Voor deze wetenschappers was het een financieel aantrekkelijke propositie en leverde het ook nog eens punten op de publicatielijstjes die hijgerig bijgehouden worden. Daarbij werden de gevaarlijke bijwerkingen van Vioxx voor het gemak verzwegen. Toen duidelijk werd dat het product fatale hartklachten kon veroorzaken, werd het in allerijl van de markt gehaald.

Kortom, kennis moet niet primair in dienst staan van de economie, maar op lange (en onvoorspelbare) termijn is de economie natuurlijk geheel afhankelijk van kennis. Dit is het moment om terug te keren naar het verhaal van David Li, de bedenker van die formule waarbij kennis in dienst stond van economische toepassingen met als gevolg een ongekende groei op Wall Street. Welnu, een probleem met die formule was dat die slechts gebruikmaakte van historische gegevens uit de recente geschiedenis. En die waren allemaal positief. Echter, resultaten uit het verleden bieden geen garantie voor de toekomst. Daar komt bij dat het een versimpeling was van de complexe realiteit. Uiteindelijk werd de formule gebruikt voor het analyseren van ingewikkelde financiële producten, maar was die daar helemaal niet geschikt voor. De gevolgen zijn inmiddels bekend, we worden nog steeds geconfronteerd met de naweeën van één van de zwaarste financiële crisissen in het bestaan van het kapitalistisch systeem. In 2008 aanvaardde Li een baan in Beijing, waar hij nu werkzaam is als hoofd van de afdeling risicomanagement voor de China International Capital Corporation.

Terug naar mijn betoog over de perverse dynamiek van de kenniseconomie. Mede door de groei van die kenniseconomie is de wereld onweerlegbaar vertakt en vernetwerkt geraakt. De complexiteit neemt alsmaar toe en valt niet meer in een eenvoudige formule als die van David Li te vatten. Daar komt bij dat we die complexiteit als bedreigend ervaren.

Welke emotie roept die kenniseconomie bij ons op?

De toegenomen complexiteit als gevolg van de groei van de kenniseconomie kan leiden tot onbehagen, onbegrip en zelfs angst. Immers, mensen houden doorgaans niet van onzekerheden en ongrijpbaarheid en het idee dat ze zaken zelf niet meer in de hand hebben. Daarbij is keuzestress een nieuwerwets fenomeen (Schwartz, 2004). Complexiteit is naast een kwaliteit dus ook een bron van negatieve emoties.

Het verlangen in controle te zijn is menselijk en zien we terug bij onze individuele economische beslissingen. Rationeel denken, analyseren, beslissen geeft mensen het gevoel dat ze in control zijn. En dat is plezierig, omdat de wereld om ons heen zo complex is geworden. Het verstand is te sturen, de emotie lijkt ongrijpbaar. Daarom denken we graag dat we op grond van redelijke overwegingen handelen, maar niks is minder waar. Ratio en emotie zijn innig vervlochten. Uit experimenten blijkt dat als je mensen een opdracht geeft, ze denken dat ze de vragen heel rationeel beantwoorden, maar het deel van de hersens dat tijdens de beantwoording van de vragen geactiveerd is, blijkt het emotionele deel te zijn (Camerer, Loewenstein en Prelec, 2005). Tegelijkertijd is het zo dat die emoties ons juist kunnen helpen om een rationele beslissing te nemen (Damasio, Tranel en Damasio, 1991). Dat wil zeggen, emoties stellen ons in staat onderscheid te maken tussen dat wat belangrijk is en dat wat minder belangrijk is.

In het algemeen kan er een onderscheid worden gemaakt tussen zogenaamde ‘maximizers’ en ‘satisficers’. Mensen uit de eerste groep verzamelen informatie, evalueren de alternatieven en komen tot een optimale keuze. De maximizers vinden het leuk om zich in de mogelijkheden te verdiepen en maken op grond van een analyse de optimale keuze voor een energiemaatschappij of zorgverzekeraar. Satisficers, daarentegen, gebruiken vuistregels, bijvoorbeeld wat de buurman doet, en zijn tevreden als de keuze die ze maken goed genoeg is. Deze mensen willen geen keuzestress. Ze willen gewoon een veilige basis, een bescherming tegen irrationaliteit. Nu is slechts 20 procent van ons maximizer en maar liefst 80 procent satisficer. DSB Bank heeft daar heel handig gebruik van gemaakt door haar klanten omstreden, dure en vaak overbodige koopsompolissen aan te smeren. Daar komt bij dat onze hersenactiviteit afneemt als we ons in het gezelschap bevinden van iemand die we zien als een expert. Omdat we die expert vertrouwen, stoppen we zelf met denken. En daar maakt de Nederlandse Energie Maatschappij met Maurice de Hond weer handig gebruik van.

Als we onze eigen rationaliteit al niet kunnen en willen controleren, hoe kunnen we dan de toegenomen complexiteit als gevolg van de groei van de kenniseconomie beheersen? Onze pogingen daartoe zijn gedoemd te falen.

Staat de kenniseconomie eigenlijk wel in dienst van de mensen?

Met uw welnemen wil ik uw geduld nog heel even op de proef stellen, en mijn aanbevelingen nog even uitstelen. De reden is dat ik mijn betoog wederom graag in een breder perspectief wil plaatsen door drie aanvullende verklaringen aan te dragen voor de kloof tussen de kenniseconomie en de individuele beleving ervan.

Ten eerste, groei maakt niet gelukkig (Van Hoorn en Sent, 2010). De relatie tussen geld en geluk blijkt namelijk in hoge mate paradoxaal: enerzijds scoren rijkere mensen gemiddeld genomen hoger op maatstaven van geluk dan armere mensen; anderzijds heeft in ontwikkelde landen een alsmaar toenemend bbp niet of nauwelijks tot een hoger geluksniveau geleid (Easterlin, 1974).

Hoe kunnen we deze paradoxale relatie verklaren? Een belangrijke factor in geluk is zogenaamde hedonische adaptatie of gewenning: het effect van positieve en negatieve ontwikkelingen op ons geluksgevoel neemt af over de tijd (Brickman en Campbell, 1971). Hedonische aanpassing heeft een belangrijke evolutionaire functie. Zij beschermt ons tegen externe invloeden en verhoogt onze perceptie in geval van belangrijke veranderingen in onze omgeving. Het herbergt echter ook een belangrijk neveneffect in de vorm van een hedonische tredmolen. We rennen wel op deze molen, maar onze pogingen ons eigen geluk te verhogen blijken tevergeefs. Het gevolg is (met de woorden van Simon Schama) onbehagen te midden ogenschijnlijke overvloed.

Ten tweede, materiële welvaart maakt niet gelukkig. Door de nadruk op de fysieke producten die onze kenniseconomie oplevert, zijn we verblind voor het feit dat het uitgeven van geld aan een ervaring — denk aan concertkaarten, zanglessen of een hotelkamer in Bermuda — ons gevoel van welbevinden langduriger beïnvloedt dan uitgaven aan reguliere materiële goederen die door de kenniseconomie geproduceerd worden. Ofwel, als geld je niet gelukkig maakt, dan geef je het waarschijnlijk niet uit aan de juiste goederen (Dunn, Gilbert en Wolfson, 2010).

Een mogelijke verklaring hiervoor is dat uitgaven aan ervaringen onze sociale banden versterken en daarmee ook ons geluksgevoel. En ook hier is weer een negatief neveneffect van de producten van de kenniseconomie. Immers, winkelen biedt ons steeds minder de mogelijkheid om ons sociale netwerk te versterken. Muziekliefhebbers kiezen via internet hun eigen muzikale helden, we bestellen onze wijn rechtstreeks uit Italië en laten onze boodschappen door Albert.nl thuisbezorgen.

Ten derde staat de groei van de kenniseconomie op gespannen voet met het welbevinden van toekomstige generaties. We mogen nu dan bukken onder een economische crisis, er liggen veel grotere uitdagingen op ons te wachten in de vorm van een klimaatcrisis, energiecrisis et cetera. Die worden niet meegenomen in het door economen zo verafgode bbp. Zo wijst Arnold Heertje (2006) op de onderwaardering van natuur en cultuur als een negatief gevolg van de eenzijdige nadruk op de financiële kanten van de economie en de illusie van universele meetbaarheid. Vandaar ook dat ik initiatieven om een alternatief rekenmodel te ontwikkelen een warm hart toedraag en me graag aansluit bij de oproep van Nobelprijswinnaar Joseph Stiglitz om definitief te stoppen met het ‘Bbp-fetisjisme’.

Ook hier speelt de hedonische tredmolen ons parten. We zijn niet bereid groei in te leveren voor onze toekomstige economische gezondheid. Immers, verliezen komen gemiddeld tweeëneenhalf keer zo hard aan als vergelijkbare winsten (Kahneman en Tversky, 1979). En ook dit houdt direct verband met onze drang tot overleven. Gevaar en dreiging vormen een veel sterkere prikkel voor levende wezens zoals wij, omdat ze onze kans op overleven groter maken. Tegelijkertijd maakt het ons moeilijk om te gaan met de onzekerheid die samenhangt met een veranderende omgeving. Naarmate er meer verandert, kan er immers meer gevaar optreden. Een verklaring waarom velen van ons zich zo verzetten tegen veranderingen.

Deze aanvullende verklaringen voor de kloof tussen de kenniseconomie en de individuele beleving ervan brengen ons zo weer terug bij de angsten en onzekerheden waarmee de toegenomen complexiteit van de kenniseconomie gepaard gaat.

Hoe komen we niet verder?

Er zijn twee reacties te onderscheiden op de toegenomen complexiteit als gevolg van de groei van de kenniseconomie (Sent en Verdaas, 2010). De eerste is te typeren als de ‘heimwee naar vroeger’-beweging. De leidende gedachte hierbij is dat we in staat zijn de ontstane complexiteit weer te reduceren. Deze stroming kent meerdere verschijningsvormen: van het uitsluiten van vreemde culturen dan wel het inzetten op een arcadische samenleving, tot initiatieven om een lokale munteenheid als de Gelre in te voeren. De onderliggende emotie is steeds dezelfde: de behoefte aan overzicht en geborgenheid. Het is uiteindelijk een weinig realistisch perspectief. Het ontkennen van complexiteit als gevolg van het succes van de kenniseconomie wil nog niet zeggen dat het daarmee niet meer bestaat. Het is sterker dan onszelf, al willen velen dat liever niet horen.

De tweede reactie is het continue streven grip te krijgen op de complexiteit, de overheersende inzet in de Westerse wereld de afgelopen decennia. Waar gespecialiseerde wetenschappers op zoek gingen naar steeds kleinere deeltjes, ontwikkelde de politiek steeds meer verfijnde institutionele arrangementen. Denk hierbij aan de toegenomen hoeveelheid wetten en regels, het steeds intensiever organiseren van toezicht, het oprichten van tal van inspecties, het invoeren van protocollen, en zo kan ik nog wel even doorgaan. Al deze institutionele arrangementen hebben één ding gemeen: de behoefte aan beheersing, dan wel het uitsluiten van fouten en risico’s. Maar hoe kan je toezicht houden op bijvoorbeeld financiële producten die niet in een eenvoudige wiskundige formule als die van David Li te vatten vallen en waarvan nog slechts een enkele specialist snapt hoe ze in elkaar zitten? Omdat de toenemende complexiteit steeds weer weet te ontsnappen aan onze ambitie in control te zijn, belanden we in een vicieuze cirkel waaruit geen ontsnapping mogelijk lijkt.

Hoe moet het dan wel?

De groei van de kenniseconomie roept onbehagen, onbegrip en zelfs angst op. Uit mijn betoog vloeien dan ook een aantal belangrijke kanttekeningen voort bij het beleidsvoornemen uit de Troonrede van dit jaar om Nederland op te laten klimmen naar de top vijf op de internationale ranglijst van kenniseconomieën.

Ten eerste schuilen er allerlei gevaren in het idee dat kennis primair in dienst moet staan van de economie. Kennis valt maar ten dele te sturen. Informatie lijkt zich sneller te verspreiden dan kennis. Een kortetermijnfocus verblindt ons voor het belang van talenten die door de humaniora gestimuleerd worden. En beleid kan ongewenst strategisch gedrag uitlokken.

Ten tweede bestaat er een kloof tussen de kenniseconomie en de individuele beleving ervan. We willen meestal geen keuzestress. We hebben behoefte aan zekerheid en sociale banden, niet aan dynamiek en anonimiteit. De nadruk op fysieke productie verblindt ons voor het feit dat juist ervaringen ons relatief gelukkig maken. Daar komt bij dat de economische groei op lange termijn botst met de fysieke grenzen van duurzaamheid.

Om binnen deze randvoorwaarden het beste uit de kenniseconomie te halen, moeten we ons ontworstelen aan het verlammende wantrouwen dat ons gegijzeld houdt. Immers, vertrouwen is een buitengewoon belangrijke motor van economische groei (Rinnooy Kan, 2007). Op korte termijn stimuleert consumentenvertrouwen consumptie en producentenvertrouwen investeringen. Op lange termijn vermindert vertrouwen transactiekosten en bevordert het de optimale allocatie van schaarse middelen.

Dat vertrouwen bouwen we níét op met een hiërarchische piramide, maar met een platte pannenkoek. We moeten níét slecht gedrag bestraffen, maar goed gedrag stimuleren. We moeten van formele relaties en bureaucratische principes naar partnerschappen en gedeelde belangen. We moeten níét de regels aanscherpen, maar een beroep doen op de verantwoordelijkheid van ons allen. We maken de toekomst níét door de schuld bij anderen neer te leggen, maar door zelf te handelen. De burger is géén consument, maar eerst en vooral medeproducent van de waarden die in onze maatschappij actueel zijn.

Dit vraagt om herbezinning op diverse fronten (Sent en Verdaas, 2010). De burger moet geleerd worden te accepteren dat complexiteit en onzekerheid de basis zijn onder onze samenleving, dat risico’s tot op zekere hoogte bij het leven horen. Het onderwijs draagt daarin bij door aandacht te schenken aan het ontwikkelen van waarden en het vermogen daarop te reflecteren. Zo kan de maatschappij, oftewel burgers onderling, een beroep doen op het zelfreflecterende vermogen van de burger.

Ook vraagt het optimaal benutten van de kenniseconomie van beleidsmakers dat zij de hooggespannen verwachtingen over de maakbaarheid van de kenniseconomie kanaliseren. Het aanscherpen van regels, versterken van toezicht et cetera is gedoemd te falen en leidt ertoe dat mensen vervreemden van de maatschappij en zich niet meer zelf verantwoordelijk voelen.

Er is een verschuiving van oriëntatie bij de overheid nodig. Zij zal zich meer moeten richten op haar verankering in delen van de samenleving. Via nieuwe vormen van inspraak zal ze doelbewust moeten werken aan de relatie met de achterban. De overheid zal moeten erkennen en stimuleren dat maatschappelijke organisaties zelf hun toezicht en verantwoording vormgeven.

Enerzijds moeten we blijven investeren in het verder weerbaar maken van mensen in een onzekere wereld waarbij iedereen een bijdrage moet leveren, anderzijds moet duidelijk zijn dat ‘in the end’ niemand aan zijn lot wordt overgelaten.

De groei van de kenniseconomie is van marginale betekenis als we ons niet weten te ontworstelen aan de angst die ons gegijzeld houdt. We hebben onszelf steeds verder ingekapseld in een net van regels en toezicht in onze uitzichtloze beheerszucht. Dit zelf gesponnen web ontneemt daarnaast ook nog het zicht op de weg naar een duurzame toekomst. Het is tijd dat we dit web afschudden. (1)

Kortom, we moeten onszelf radicaal ontorganiseren en ontregelen. Alleen dan kan de kenniseconomie floreren. Of in de woorden van mijn favoriete filosoof Loesje: ‘Geef de mens de ruimte om te groeien in plaats van de economie’. Dan volgt de kenniseconomie vanzelf.

Ten slotte

Graag keer ik tot slot terug naar het verhaal van David Li. De arme man had niet naar China hoeven terugvluchten als we ons hadden gerealiseerd dat de complexe relatie tussen de kenniseconomie en de daarmee gepaard gaande emoties niet in een eenvoudige formule valt te vatten. Aan deze complexiteit valt niet te ontkomen, maar er zijn wel mogelijkheden om die in goede banen te leiden. Ik hoop u daarvan te hebben overtuigd.

* Dit is de integrale weergave van de Verwey-Jonker/SER lezing die Esther-Mirjam Sent op 4 november 2010 in het SER-gebouw in Den Haag gaf.

Voetnoot

(1) Deze mooie metafoor is afkomstig van Co Verdaas, PvdA gedeputeerde bij de provincie Gelderland.

Referenties

Actal (2010) Schoolleiders ontketend. Den Haag : Adviescollege Toetsing Administratieve Lasten.

Brickman, P. en D.T. Campbell (1971) Hedonic relativism and planning the good society. In: M.H. Appley (red.) Adaptation-Level Theory. New York : Academic Press.

Bronneman-Helmers, R. en L. Herweijer (2004) Onderwijs. In: SCP (2004) In het zicht van de toekomst. Sociaal en cultureel rapport 2004, pp. 363-412.

Camerer, C., G. Loewenstein en D. Prelec (2005) Neuroeconomics: How neuroscience can inform economics, Journal of Economic Literature 43 (1), pp. 9-64.

CBS (2009) Arbeidsparticipatie in Nederland behoort tot de top van de EU. Den Haag : Centraal Bureau voor de Statistiek.

CPB (2002) De pijlers onder de kenniseconomie: opties voor institutionele vernieuwing. Den Haag : Centraal Planbureau.

Damasio, A.R., D. Tranel en H.C. Damasio (1991) Somatic markers and the guidance of behavior: Theory and preliminary testing.’ In: H.S. Levin, H.M. Eisenberg en A.L. Benton (red.) Frontal Lobe Function and Dysfunction. New York : Oxford University Press, pp. 217–229.

Dunn, E.W., D.T. Gilbert en T. Wilson (2010) If money doesn't make you happy then you probably aren't spending it right. Journal of Consumer Psychology, te verschijnen.

Easterlin, R.A. (1974) Does economic growth improve the human lot? Some empirical evidence. In: P.A. David en M.W. Reder (red.) Nations and Households in Economic Growth: Essays in Honor of Moses Abramovitz. New York / Londen : Academic Press.

Heertje, A. (2006) Echte economie. Nijmegen : Valkhof Pers.

Hoorn, van A. en E.-M. Sent (2010) Geluk is niet te koop, wel te sturen, Socialisme & Democratie 67 (4), pp. 43-49.

Kahneman, D. (2003) Maps of bounded rationality: Psychology for behavioral economics, American Economic Review 93 (5), pp. 1449–1475.

Kahneman, D. en A. Tversky (1979) Prospect theory: An analysis of decision under risk, Econometrica XLVII, pp. 263-291.

Li, D. X. (2000) On default correlation: A copula function approach, Journal of Fixed Income 9, pp. 43–54.

Nesi, Tom (2008) Poison pills: The untold story of the Vioxx drug scandal. New York : Thomas Dunne Books.

Pomp, J.M. (2000) Diversiteit in de mondiale kenniseconomie, in: CPB Trends, dilemma’s en beleid - essays over ontwikkelingen op langere termijn. Den Haag : SDU Uitgevers, pp. 75-102.

REA (2005) Innovatie en economische groei. Den Haag : Raad van Economisch Adviseurs.

Rinnooy Kan, A.H.G. (2007) Vertrouwen als sociaal kapitaal, Presentatie voor de Hay Group Vision Society te Zeist, 20 september 2007.

RMO (2010a) Terug naar de basis: over legitimiteit van maatschappelijke dienstverlening. Den Haag : Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling.

RMO (2010b) Nieuwe ronde, minder kansen? Den Haag : Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling.

Schwartz, B. (2004) The paradox of choice. New York : HarperCollins Publishers.

Sent, E.-M. en C. Verdaas (2010) Op weg naar een duurzame samenleving, De Volkskrant, 3 juli 2010.

Stichting Nederland Kennisland (2010) Kenniseconomie Monitor 2010: Voorbij de tegenstelling in een slimmer Nederland. Amsterdam : Stichting Nederland Kennisland.

Te citeren als

Esther-Mirjam Sent, “Kennis + economie = kenniseconomie?”, Me Judice, 6 november 2010.

Copyright

De titel en eerste zinnen van dit artikel mogen zonder toestemming worden overgenomen met de bronvermelding Me Judice en, indien online, een link naar het artikel. Volledige overname is slechts beperkt toegestaan. Voor meer informatie, zie onze copyright richtlijnen.

Afbeelding
Afbeelding ‘Graduated!’ van Ralph Daily (CC BY 2.0)

Ontvang updates via e-mail