Kunstenaars wel blij maar niet geholpen met nieuwe auteurscontractenrecht

Kunstenaars wel blij maar niet geholpen met nieuwe auteurscontractenrecht image
Afbeelding ‘by Erwin Olaf’ van Roel Wijnants (CC BY-NC 2.0)
Deze zomer stemde de ministerraad in met een aantal wijzigingen in het auteursrecht die de positie van makers en uitvoerend kunstenaars moeten versterken. Deze voorstellen kunnen op de steun rekenen van de meesten van hen. Toch zullen de voorstellen niet altijd in hun voordeel uitpakken. Met name jonge beginnende kunstenaars lopen het risico dat ze zich uit de markt prijzen.

Ongeveer de helft van de makers en uitvoerend kunstenaars vindt zijn onderhandelingspositie tegenover opdrachtgevers en exploitanten zwak. Daardoor geven ze in een contract bijvoorbeeld meer rechten uit handen dan ze eigenlijk zouden willen. Dat bleek uit een enquête die SEO Economisch Onderzoek eind vorig jaar hield onder ruim vierenhalf duizend makers en kunstenaars, zoals musici, fotografen, beeldend kunstenaars, vormgevers, (tekst)schrijvers, vertalers, enzovoort (Weda et al, 2011). Die onderhandelingspositie zou de laatste jaren verslechterd zijn door fusies bij mediabedrijven en uitgeverijen. Een wettelijk steuntje in de rug kan kunstenaars dan helpen.

De verschillen tussen de disciplines zijn echter aanzienlijk, zo blijkt uit Figuur 1. Acteurs vinden hun positie het zwakste (meer dan 70 procent), gevolgd door vertalers, regisseurs, scenarioschrijvers en journalisten. Het zijn ook deze groepen die aangeven wel eens meer rechten te hebben overgedragen dan gewild. Ontwerpers en beeldend kunstenaars hebben juist meer dan gemiddelde fiducie in hun onderhandelingspositie en laten zich in mindere mate hun rechten ontfutselen.

Figuur 1: Makers en uitvoerend kunstenaars over de stelling: "Ik beschouw mijn onderhandelingspositie ten opzichte van opdrachtgevers en exploitanten momenteel als zwak"

Figuur 1: Makers en uitvoerend kunstenaars over de stelling: "Ik beschouw mijn onderhandelingspositie ten opzichte van opdrachtgevers en exploitanten momenteel als zwak"

Het voorstel de Auteurswet op een aantal punten te wijzigen ligt momenteel bij de Raad van State voor advies en zal naar verwachting binnenkort naar de Tweede Kamer gaan. Het is nu al vrij duidelijk hoe het voorstel eruit ziet. Vorig jaar is een voorontwerp van de wetswijziging openbaar geconsulteerd, en op 17 juni ging Staatssecretaris Teeven uitvoerig op het voorstel in tijdens een lezing voor de Nederlandse Vereniging van Journalisten.

Pluspunten wetsvoorstel

Het voorstel bevat nuttige onderdelen die de positie van makers en kunstenaars verbeteren, zoals de bepaling dat een maker contracten kan ontbinden als de exploitant een werk onvoldoende exploiteert. Zowel consumenten als makers zijn niet gebaat bij werken die onbenut op de plank blijven liggen. Ook van exploitanten zou je verwachten dat ze dit vermijden, maar toch blijkt het vaak te gebeuren: veertig procent van de makers ziet wel eens kansen die zijn exploitant niet benut, zo blijkt uit het eerder aangehaalde onderzoek. Onder schrijvers is dat zelfs tweederde, wat erop kan wijzen dat zij meer mogelijkheden zien voor e-boeken dan uitgevers. Ook journalisten en videokunstenaars zien veel onbenutte kansen. Ruim zeventig procent wil in zulke gevallen naar een andere exploitant kunnen overstappen.

Ook de mogelijkheid onredelijke bepalingen nietig te kunnen laten verklaren, is een goede zaak. Het gaat dan bijvoorbeeld om kleine lettertjes waardoor de maker voor al zijn toekomstige werk aan een exploitant gebonden is, of na aftrek van onduidelijke kosten geen cent meer verdient. Dit soort bepalingen doet denken aan woekerpolissen en maakt misbruik van het feit dat de contracten vaak moeilijk te doorgronden zijn.

Minpunt 1: minimumvergoeding

Maar het wetsvoorstel kent ook twee onderdelen die op termijn averechts zullen werken voor makers en kunstenaars. Ten eerste wil het wetsvoorstel regelen dat makers en kunstenaars recht krijgen op een billijke minimumvergoeding. Verenigingen van makers en exploitanten zouden moeten onderhandelen over deze minimumvergoedingen, die daarna net als cao’s algemeen bindend worden verklaard door de minister van OCW. Uit de enquête van SEO Economisch Onderzoek blijkt dat tweederde van alle makers en uitvoerende kunstenaars hier voorstander van is.

Jonge en oude makers zijn ongeveer even vaak voorstander. Toch zullen juist jonge makers teleurgesteld worden door de gevolgen van deze maatregel. Het instellen van een minimumvergoeding zal werkloosheid in de hand werken onder makers die minder succesvol zijn of zich nog niet hebben bewezen. Gearriveerde makers met goede contacten en portfolio’s ontvangen de van bovenaf opgelegde vergoeding (of meer), maar jonge beginnende kunstenaars en makers prijzen zich noodgedwongen uit de markt.

Minpunt 2: bestsellerbepaling

Een tweede onderdeel dat de positie van makers eerder verzwakt dan versterkt is de zogeheten beststellerbepaling: wanneer een werk een onverwacht succes blijkt en de afgesproken inkomsten niet meer in verhouding staan tot die van de exploitant, moet de maker een hogere vergoeding kunnen claimen. Dit voorstel krijgt de handen op elkaar bij driekwart van de makers.

De moeilijkheid is vast te stellen wat onverwacht succes en onevenredige inkomsten zijn. Een exploitant heeft bestsellers nodig om de verliezen op flops goed te maken. Voor de exploitant hangt de evenredigheid van de vergoeding voor een bestseller dus af van het aantal flops dat er tegenover staat. Door de bestsellerbepaling kan een exploitant zich dan ook minder flops veroorloven, met als gevolg dat exploitanten terughoudender zullen zijn bij het investeren in jong talent. Een voor de hand liggende reactie op deze bepaling is bovendien dat exploitanten minder met vaste vergoedingen en meer met royalty’s gaan werken. Dat maakt de inkomsten van makers onzekerder.

Veel kunstenaars met weinig inkomsten

De wens van het kabinet om de onderhandelingspositie van makers en kunstenaars te verbeteren is goed te verdedigen. Deze zwakke positie wordt echter ten onrechte toegeschreven aan de ongelijke verhouding in relaties tussen maker en exploitant. Zij wordt eerder veroorzaakt door het grote aantal makers en kunstenaars dat zich op de markt bevindt, waarvan slechts een handvol makers en kunstenaars veel verdient. Uit de enquête van SEO Economisch Onderzoek blijkt dat de meerderheid van makers en kunstenaars in Nederland onder modaal (€ 32 duizend) zit, ook als inkomsten buiten het creatieve beroep worden meegeteld. Bijna een kwart verdient zelfs minder dan de helft van een modaal inkomen. Ongeveer 1 procent verdient meer dan de Balkenendenorm van € 176 duizend per jaar (zie figuur 2). Vooral beeldend kunstenaars vormen een opvallende groep; ruim 80% van hen verdient minder dan modaal.

Figuur 2: Inkomstenverdeling makers en uitvoerend kunstenaars

Figuur 2: Inkomstenverdeling makers en uitvoerend kunstenaars

Deze scheve inkomensverdeling blijkt nog sterker ook uit een studie naar het inkomen van auteurs in Duitsland en het Verenigd Koninkrijk (Kretschmer & Hardwick, 2007). Deze studie berekent de Gini-coëfficiënt, een maat voor de inkomensongelijkheid waarbij 0 staat voor een volkomen gelijke verdeling en 1 voor een situatie waarin één persoon alle inkomsten heeft en de rest niets. Voor Duitse auteurs blijkt de waarde 0,52 (tegenover 0,31 over de gehele beroepsbevolking) en voor Britse auteurs zelfs 0,63 (tegenover 0,33 in de gehele beroepsbevolking). De top 10% schrijvers in het Verenigd Koninkrijk verdient 60% van de inkomsten.

Het werk is voor veel makers om intrinsieke redenen aantrekkelijk, waardoor ze het grote risico op weinig inkomsten voor lief nemen. Het grote aanbod leidt automatisch tot een zwakke onderhandelingspositie en voor velen tot lage beloning. Als de overheid die beloning probeert op te schroeven, wordt het evenwicht tussen vraag en aanbod verstoord met als gevolg dat veel beginnende makers helemaal buitenspel komen te staan.

Het is makers en uitvoerend kunstenaars van harte gegund te profiteren van hun successen. Het huidige wetsvoorstel negeert het winner-takes-all-karakter dat de markt voor kunst kenmerkt. De bedoelingen zijn goed maar het voorstel zal de positie van veel vooral jonge makers en kunstenaars niet verbeteren, eerder verslechteren. De mogelijkheid onbenutte contracten te ontbinden en onredelijke bepalingen nietig te laten verklaren kunnen jonge makers helpen een fatsoenlijk inkomen te verwerven. Minimumvergoedingen en de bestsellerbepaling houden hen echter juist buiten de deur.

Referenties:

Weda, J. Akker, I, Poort, J, Rutten, P., Beunen, A. (2011). Wat er speelt: de positie van makers en uitvoerend kunstenaars in de digitale omgeving. SEO Economisch Onderzoek, Amsterdam.

Kretschmer, M. en Hardwick, P. (2007). Authors’ earnings from copyright and non-copyright sources: A survey of 25,000 British and German writers, Bournemouth University.

Te citeren als

Ilan Akker, Joost Poort, Jarst Weda, “Kunstenaars wel blij maar niet geholpen met nieuwe auteurscontractenrecht”, Me Judice, 8 september 2011.

Copyright

De titel en eerste zinnen van dit artikel mogen zonder toestemming worden overgenomen met de bronvermelding Me Judice en, indien online, een link naar het artikel. Volledige overname is slechts beperkt toegestaan. Voor meer informatie, zie onze copyright richtlijnen.

Afbeelding
Afbeelding ‘by Erwin Olaf’ van Roel Wijnants (CC BY-NC 2.0)

Ontvang updates via e-mail