Laat werkgevers en vermogensbeheerders nu bloeden voor goed pensioen

Onderwerp:
Dossier:
Ruime ontvangsthal met veel marmer
Afbeelding ‘Aotea Centre, Auckland, New Zealand 1990’ van Sandy Austin (CC BY-NC 2.0)
9 okt 2012

In de pensioendiscussie moeten achterstallige premiebetalingen door werkgevers en de marmeren vloeren bij vermogensbeheerders centraal staan, en niet de  belangentegenstelling tussen jonge en oude en goed en minder goed verdienende werknemers. Het werkelijke conflict is dat tussen werknemers versus werkgevers en vermogensbeheerders, stelt econoom David Hollanders. De uitvoeringskosten moeten fors omlaag, want zijn nu een veelvoud van die van de AOW, en werkgevers zouden miljarden in de pensioenkas moeten bijstorten.

Pensioentekort

Elke discussie heeft zo zijn vaste sjablonen. De pensioen-discussie vormt daar geen uitzondering op. Bij verschijning van de septemberbrief van het Ministerie van Sociale Zaken wordt de pensioenkwestie vanouds gepresenteerd als een generatieconflict. De verhoging van de discontoevoet (naar de Ultimate Forward Rate) is inderdaad tot voordeel van gepensioneerden (CPB (2012)).

Maar de tegenstelling tusssen jong en oud is niet de enige en ook niet de belangrijkste. Van veel groter belang is de ontstaansgeschiedenis van het dramatische tekort van pensioenfondsen dat op 250 miljard geschat kan worden. In die geschiedenis zijn de hoofdrollen voor werkgevers, die jarenlang te weinig premie hebben betaald, en vermogensbeheerders, die te veel risico hebben genomen. Deze partijen blijven evenwel buiten de discussie, buiten het zicht van toezichthouders en daarmee – ja ten onrechte – buiten schot.

Rekenrente

Eerst het generatie-conflict. Deelnemers bouwen individueel rechten op, maar deze worden gefinancierd door een collectief beheerd vermogen (bij een zogenoemde defined benefit-regeling). Door deze spagaat tussen individuele toezeggingen en collectieve financiering geldt dat indien er meer aan ouderen uitgekeerd wordt, er voor de jongeren minder overschiet. Deze belangentegenstelling blijkt vooral bij de rekenrente. Hoe hoger die vastgesteld wordt, hoe lager de huidige verplichtingen en hoe hoger de dekkingsgraad. Daardoor staat het fonds er (let wel: louter boekhoudkundig) beter voor. Deze schijn heeft reële gevolgen, daar er dan niet gekort of zelfs geïndexeerd wordt. En dus is de rekenrente onderwerp van verwoed debat.

Gepensioneerden wijzen er daarbij op dat de rente momenteel wel erg laag is en dat het verwachte rendement hoger is dan de swap-rente. Jongeren wijzen op de irrelevantie van die overwegingen, omdat de zekere toezeggingen aan ouderen ingekocht dienen tegen de risicovrije rente. Ex post rendement is irrelevant voor het waarderen van ex ante toezeggingen. Maar ouderen kunnen er weer op wijzen dat de toezeggingen niet zeker blijken en jongeren dan weer dat zekerheid niet bestaat in een onzekere wereld. Het resultaat is een schier eindeloze discussie, die nog relevant zou zijn als jong en oud de enige twee partijen in het pensioendossier waren. Zo is het niet. Er zijn twee andere relevante partijen, namelijk werkgevers en vermogensbeheerders.

Twee andere partijen

Het pensioen maakt doorgaans onderdeel uit van het arbeidscontract. In de pensioenovereenkomst zegt de werkgever de werknemer een pensioen toe. Het fonds voert dit slechts uit middels een pensioenreglement. En zo schreef ABP in 1987 'Als ambtenaar bent u bij het ABP verzekerd voor een oudedagsvoorziening. Beter gezegd, u bouwt een welvaartsvast pensioen op”. Deze toezeggingen worden nu geschonden. En dat terwijl werkgevers jarenlang een premie hebben betaald die niet kostendekkend was. Oud-minister Kamp (2011) erkende recentelijk dat “ In de periode 1984 tot 1992 is de pensioenpremie voor overheidswerknemers bij wet verlaagd tot onder het kostendekkend niveau.”

Van Praag en Smith (2012) schatten dat er sinds 1995 in totaal 100 miljard euro te weinig premie betaald is (het werkgeversdeel is meestal 2/3 van de premie).

Werkgevers komen weg met te weinig betaalde premie

Net zoals werkgevers andere toezeggingen netjes behoren te voldoen, zou je verwachten dat de premies, althans het werkgeversdeel, verhoogd worden om in ieder geval de nominale toezeggingen na te komen. Dat is niet het geval. Integendeel, DNB gaf werkgevers een jaar vrijstelling van de de wettelijke plicht dat de premie moet bijdragen aan herstel.

Er zijn twee veel gehoorde bezwaren tegen premieverhogingen. Ten eerste, zouden bedrijven de premieverhoging niet aankunnen. Hier wordt willen en kunnen door elkaar gehaald. Zolang bedrijven dividend (waartoe zij niet verplicht zijn) betalen, kan er ook pensioenpremie betaald. Zo wilde PostNL het tekort van zijn pensioenfonds niet aanvullen, ondanks wettelijke verplichting daartoe en ondanks een netto-winst van 641 miljoen. En de overheid kon wel met 30 miljard ABN AMRO redden -waardoor de staatsschuld in 2008 sterk omhoog ging en waarvan de commissie-de Wit bevestigde dat dat een spectaculaire miskoop was- maar kort zijn eigen gepensioneerden. Dat zijn politieke keuzes, geen economische restricties.

Een tweede bedenking bij premieverhogingen is dat dat ten koste zou gaan van het netto-loon van actieve deelnemers en dus feitelijk door hen opgebracht wordt. En daarmee zijn we dan indirect toch weer terug bij de generatieconflict. Dat geldt grosso modo voor nieuw op te bouwen rechten van huidige werknemers, maar pertinent niet voor herstelpremie voor in het verleden te weinig betaalde premie door de werkgever. Die dalen gewoon bij de werkgever neer als een kostenpost. Die kunnen zij niet doorgeven aan de werknemer. En indien werkgevers premieverhogingen en bijstortingen wel in mindering konden brengen op de lonen, waarom zijn ondernemingen er dan zo faliekant tegen? Menig onderneming probeert zich met listigheden te onttrekken aan bijstortingen (Boskalis, Philips, IBM, ECN, Optas, Unisys). En VNO-NCW wordt niet moe te pleiten voor gefixeerde premies. Dit doen zij niet omdat het allemaal niets uitmaakt, maar omdat daarmee deelnemers en niet aandeelhouders opdraaien voor de in het verleden te lage premies.

Vermogensbeheerders: profijt van winst, niet bloeden voor verliezen

En dan de vermogensbeheerders, de goed bezoldigde hoeders van het pensioenvermogen van ruim 800 miljard. Het zou wat flauw zijn om alle verliezen in 2008 (112 miljard beleggingsverlies, 108 miljard aan gestegen verplichtingen) en het daarna uitblijvende herstel aan beheerders toe te schrijven. Evenzo zou het te makkelijk zijn om, zeg eens wat, het beleggen van een half miljard in Fortis in juni 2008 over de hekel te halen.

Maar omgekeerd worden winsten via bonussen wel toegeschreven aan de vermeende competentie van de beheerder. Het is van tweeën een, of beheerders hebben een aanzienlijke invloed op de vermogenspositie van pensioenfondsen, en dan presteren zij al jaren abominabel, of zij hebben dat niet, en dan zijn bonussen misplaatst. Behalve misplaatst zijn dit soort asymmetrische bonussen vooral pervers, want het zet aan tot risicovol beleggen. Pensioenfondsen nemen dan ook massaal meer risico dan op grond van hun verplichtingen nodig is. Zo hadden fondsen er in 2007 -toen de gemiddelde dekkingsgraad 144 was- voor kunnen kiezen om het (reële) renterisico af te dekken, waarmee noch gepensioneerden noch jongeren gekort waren. Zo is niet besloten.

De kosten van al dat beheren zijn ook aanzienlijk. Een recent verschenen rapport (LCP (2012)) becijfert op grond van jaarverslagen de totale kosten (inclusief uitbestedingskosten) in de sector op 6 miljard euro. Afgezet tegen het vermogen lijkt dat mee te vallen, maar het is 17% van de inleg en het is een veelvoud van de uitvoeringskosten van de AOW. En het is vooral nogal veel voor beheerders die meer opvallen door pleidooien voor andere rekenmethoden dan door daadwerkelijk hogere dekkingsgraden. Als de kosten met 10% teruggebracht worden, kan de indexatie geheel gefinancierd worden. Maar daar waar ambtenaren op de nullijn worden gezet, blijven vermogensbeheerders (die met de verplichtstelling en fiscale vrijstellingen de facto publieke instanties zijn) ongemoeid.

Een tegenwerping bij dit alles is dat beheerders slechts het beleid uitvoeren waartoe het opdrachtgevende fonds besloten heeft. Die vlieger gaat niet op, zoals DNB meermalen aan de orde heeft gesteld (Rademakers en Hinskens (2011)). Fondsen besteden niet alleen vermogensbeheer uit, maar ook een bonte verzameling van andere zaken als intern toezicht, risicobeheer, beleggingsadvies, administratie en monitoring. Sommige fondsen hebben tientallen externe partijen. Het is een publiek geheim dat het beleid de facto door de beheerders en adviseurs bepaald wordt. Het bevreemdt dan ook dat vermogensbeheerders niet onder direct toezicht van DNB staan.

Mismanagement

Wat er mis gaan kan, werd door de commissie-Frijns (2010) onder het oog gebracht. De commissie stelde dat in 2007 20 miljard euro verloren gegaan is als gevolg van gebrekkige implementatie van de beleggingsstrategieën (uitvoerkosten, onvermoede tegenpartijrisico’s,liquiditeitsrisico’s door security lending). Overigens licht Frijns dit getal niet toe. Men zou verwachten dat dit tot op de bodem wordt uitgezocht, daar deze 20 miljard onherstelbaar verlies vormt.

Maar daarover gaat de huidige discussie helaas niet. Er is door de collectieve financiering van individuele aanspraken een ingebouwde tegenstelling tussen jong en oud, net zoals er een ingebouwde (maar veel minder gepolitiseerde) tegenstelling is tussen lage en hoge inkomens als gevolg van verschillende levensverwachtingen.

Het is goed als dit soort zaken besproken worden, zo valt er iets te zeggen voor generatie-rekeningen. Maar de werkelijke tegenstelling is die tussen werkgevers en werknemers. Werkgevers hebben een pensioen toegezegd, hebben daar veel te weinig voor betaald, dumpen de risico's bij deelnemers en blijven als klap op de vuurpijl in het bestuur zitten. En de vermogensbeheerders kosten veel meer dan hun ondermaatse prestaties rechtvaardigen en ontspringen bij alle bezuinigingen de dans.

Dat moet anders, kan beter en behoeft in elk geval veel meer discussie.

Referenties

CPB (2012), “Aanpassing toezicht pensioenfondsen (septemberpakket)”

Frijns, J. M.G, J.A. Nijssen, L.J.R. Scholtens (2010), “Pensioen: “onzekere zekerheid”, Een analyse van het beleggingsbeleid en het risicobeheer van de Nederlandse pensioenfondsen”

Kamp (2011), Antwoorden op de Kamervragen van het lid Klaver (GroenLinks(, 18 november 2011.

LCP Netherlands (2012), Inzicht in de uitvoeringskosten en vermogensbeheerkosten van Nederlandse pensioenfondsen.

Praag, B. van en E, Smith (2012) "Het pensioengat van Nederland: een poging tot verklaring", Mejudice.nl, 21 februari 2012.

Rademakers, I. en T. Hinskens (2011), Besturen is vooruitzien, Tijdschrift voor Pensioenvraagstukken, 4, 8-13.

Te citeren als

David Hollanders, “Laat werkgevers en vermogensbeheerders nu bloeden voor goed pensioen”, Me Judice, 9 oktober 2012.

Copyright

De titel en eerste zinnen van dit artikel mogen zonder toestemming worden overgenomen met de bronvermelding Me Judice en, indien online, een link naar het artikel. Volledige overname is slechts beperkt toegestaan. Voor meer informatie, zie onze copyright richtlijnen.

Afbeelding
Afbeelding ‘Aotea Centre, Auckland, New Zealand 1990’ van Sandy Austin (CC BY-NC 2.0)

Ontvang updates via e-mail