Mark Blaug: econoom die ahistorische collega´s een spiegel voorhield

Mark Blaug: econoom die ahistorische collega´s  een spiegel voorhield image
26 mrt 2012
Mark Blaug overleed op 18 november 2011, een econoom van Nederlandse bodem en een van de belangrijkste methodologen in de economie. Om zijn bijdrage aan de economie te memoreren houdt de Erasmus Universiteit op 28 maart a.s. een congres. Op uitnodiging van Me Judice geeft de Utrechtse econoom Harro Maas weer hoe belangrijk Blaug is geweest voor de economische wetenschap en hoe volhardend en scherp hij zijn collega-economen een spiegel voorhield.

Veel gelezen historicus en methodoloog

Mark Blaug is zonder twijfel de belangrijkste historicus en methodoloog van de economie van Nederlandse bodem. Economen zullen hem vooral kennen van zijn Economic Theory in Retrospect, een boek dat vele (gewijzigde) herdrukken beleefde en waarvan de eerste druk verscheen in 1962. Samuelson schreef dat hem bij zijn bezoeken aan de bibliotheken van MIT en Harvard de ‘revealed preferences’ van studenten wel waren opgevallen; de pagina’s van Economic Theory in Retrospect waren beduidend zwarter dan die van concurrenten als Charles Gide, Eric Roll, Joseph Spengler en zelfs dan die van Schumpeter’s monumentale History of Economic Analysis uit 1954. Behalve Economic Theory in Retrospect schreef Blaug Ricardian Economics, het boek van zijn proefschrift in 1958, The Methodology of Economics: or How Economists Explain in 1980 en grondig herzien in 1992, en een niet aflatende stroom van artikelen in algemene en gespecialiseerde economische tijdschriften. Adriaan Roland Holst schreef over Vestdijk dat hij sneller schreef dan God leest. Voor Mark Blaug gold beide, en het was altijd de moeite waard. Hij produceerde een anthologie van economische teksten over iedere denkbare JEL-classificatie, met hele korte, rake inleidingen. Edward Elgar was een goede vriend en zijn huisuitgever.

Nederlandse jaren

In de jaren zestig verruilde Mark voor zo’n vijftien jaar de geschiedenis van de economie in voor toegepast onderzoek naar onderwijs- en arbeidsmarktvraagstukken. Daarnaast ontwikkelde hij expertise op het gebied van cultural economics. De aanstelling aan de Erasmus Universiteit van zijn vrouw Ruth Towse, zelf een vooraanstaand cultureel econoom, bracht hem van Exeter terug naar Nederland. Eind jaren negentig en begin twintigste eeuw combineerde hij een aanstelling in Rotterdam met de in het afgelopen jaar door onvoorstelbaar financieel geblunder aan de Universiteit van Amsterdam opgeheven Klant-leerstoel. Desondanks heeft hij van deze periode uitzonderlijk genoten. Het bracht hem terug in de Plantagebuurt waar hij in zijn jeugd gewoond had, Plantage Middenlaan 9, na de oorlog voor enige tijd het huis van Nico Frijda. Mark ging wonen in Leiden, tegenover de Hortus Botanicus, een warm en welkom huis.

Mark Blaug werd op 3 april 1927 in Den Haag geboren in een van oorsprong Duits-Joodse familie, groeide in de jaren dertig op in Amsterdam (waar hij nog gespeeld heeft met Anne Frank). Zijn vader dreef een succesvolle handel in regenjassen. Het bedrijf was gevestigd aan de Prinsengracht. De familie vluchtte op tijd Nederland uit, en via Engeland belandde Mark in de Verenigde Staten, waar hij economie ging studeren in een periode waarin de economische wetenschap radicaal van gezicht veranderde. Die verandering was van fundamentele invloed op de ambivalente manier waarop Mark Blaug, op virtuoze wijze, voor veel naoorlogse economen vorm gaf aan de geschiedenis van de economie.

Leerling van Stigler

Blaugs eigen geschiedenis in de economie begon aan Columbia University, waar hij bij George Stigler (en Terence Hutchison als tweede begeleider) zijn proefschrift over Ricardo schreef. Blaug begon zijn onderzoek op onverwachte uitnodiging van de Britse Social Science Research Council voor een onderzoeks-fellowship. (“But I did not apply for it!” “Yes, you did.”) De uitnodiging volgde direct op zijn gedwongen vertrek van Queens College in 1953 nadat hij als staflid een studenten-petitie had mede-ondertekend waarin gevraagd werd het ontslag van een docente die slachtoffer was van McCarthy ongedaan te maken. Mark tekende ’s ochtends en kreeg om twee uur bericht dat hij ofwel vrijwillig ontslag kon nemen, ofwel op staande voet ontslagen zou worden (en op de zwarte lijst zou worden gezet). Ook al hielden vele academici in de Verenigde Staten hun rug in het openbaar niet recht, achter de schermen werd er alles aan gedaan om te zorgen dat mensen als Blaug alsnog een kans kregen. Blaug huurde een kleine twee jaar een kamer achter het British Museum en bezocht iedere dag de British Library Reading Room, naar zijn eigen zeggen een van de beste ervaringen van zijn leven: lezen lezen lezen, en aantekeningen maken –een leven waarvan hij toen besloot dat graag de rest van zijn leven te willen leiden. Ondanks dat Stigler aan het andere uiteinde van het politieke spectrum stond, kon Blaug het zeer goed met hem vinden. Stigler was even compromisloos als Blaug, een grote deugd in academia.

Terug in de Verenigde Staten verving Blaug William Fellner op Yale als docent geschiedenis van de economie en zijn minutieuze voorbereiding van deze cursus resulteerde uiteindelijk in het boek dat hem wereldfaam bracht Economic Theory in Retrospect. De eerste editie verscheen in 1962. Het leverde hem geen vaste baan op aan Yale, dat met het Cowles instituut en James Tobin geen belangstelling meer had voor de geschiedenis van het vakgebied. Vervolg-edities toonden zijn ontwikkeling als historicus en methodoloog. Blaug werd steeds kritischer ten aanzien van het toenemende formalisme in de economische theorie, misvattingen over wat Adam Smith had gezegd over de ‘onzichtbare hand’, waandenkbeelden over instantaan marktevenwicht en hij toonde groeiende sympathie voor benaderingen van geschiedenis die recht wilden doen aan de context waarin economen hun theorieën ontwikkelden. Blaug schoof op van ‘rationele’ naar ‘historische reconstructies’, of, in het onderscheid dat hij in Economic Theory in Retrospect had gemaakt, van ‘absolutist’ naar ‘relativist histories’.

Ambivalente positie geschiedenis van het denken

Deze verschuiving heeft alles te maken met de ambivalente plaats die geschiedenis van de economie in het naoorlogse economische veld bekleedde. Enigszins (maar niet eens zoveel) gechargeerd was (politieke) economie voor de Tweede Wereldoorlog vooral het domein van grijze mannen die dikke boeken schreven waarin zij zich uiteenzetten met de denkbeelden van hun voorgangers. Het boek was het medium van denken, en ideeëngeschiedenis een natuurlijk onderdeel van het vak. Dat gold zeker de continentale traditie binnen de economie die met de opkomst van de Nazi’s en masse uitweek naar de Verenigde Staten. Tegelijkertijd vond in de Verenigde Staten een revolutie plaats die op het conto van twee boeken, een man en een instelling kan worden geschreven. De boeken zijn Foundations of Economic Analysis en Economics, en de man is natuurlijk Samuelson, die met deze twee boeken een grote stofkam haalde door de afzonderlijke economische theorieën en ideeën en een geünificeerde benadering van de economie introduceerde. Principieel wiskundig en modelmatig. De instelling is de Cowles Commission, die in de jaren vijftig van Chicago naar Yale verhuisde. Gecombineerd met de opkomst van de econometrie binnen de Cowles Commission werden wiskundige modellen de expressievorm van de econoom, en statistische data diens empirisch materiaal.

Zelf een groot kenner van de geschiedenis van de economie, benaderde Samuelson de geschiedenis van het vakgebied als een overtuigde rationele (re)constructivist: kijk welke gemeenschappelijke elementen je in verschillende klassieke denkers kunt aantreffen. Formuleer die in een consistent model. Kijk tot wat voor conclusies dat model aanleiding geeft. Kijk eventueel terug naar de klassieke teksten of je iets van belang gemist hebt. Samuelsons Canonical Classical Model (1978) dat pretendeert de kern van de denkbeelden van Smith, Malthus, Ricardo, J.S. Mill en Marx te bevatten, is het beste voorbeeld. In een brief aan Blaug schreef Samuelson:

“I then work out what must be the properties of that scenario; must be in 1817; must be in 350 B.C. (under the scenario’s specifications about homogeneous labour, heterogeneous capital goods, heterogeneous or homogeneous fixed-supply land(s); non-collusive, free-entry with imitation; and usually no interesting imperfect competitions); must be in 1998; must be in 2998.”(Samuelson aan Blaug, 3 december 1998).

Geschiedenis van de economie werd, in de woorden van Kenneth Boulding, voortaan gezien als een “extended present”, en als geschiedenis niets wist bij te dragen aan moderne analyse, dan miste zij zin en doel. Samuelson sprak van “antiquarian interests” zodra het over de context ging waarin theorieën tot ontwikkeling waren gekomen. Wat hem betreft ging het om de logische kern, die was in de taal van Foundations te vangen, en naar betekenis tijd- en plaats onafhankelijk; economische theorie verwoordt een view from nowhere.

Op Samuelsons vraag wie hij eigenlijk kwaad deed met zijn “2x2=4 hobby-horse”, schreef Mark terug: “the students!” Maar zijn eigen Economic Theory in Retrospect dat bedoeld was als studieboek, bestaat eerder uit ‘rational’ dan uit ‘historical reconstructions’. Weliswaar tonen de leeswijzers bij sommige van de klassieke werken (Wealth of Nations, Ricardo en J.S. Mill’s Principles, Marx) een grote eruditie en historische nuance, maar de theorieën van de Klassieken worden behandeld met dezelfde instrumenten als de (toen) moderne, neo-klassieke theorie. Ondanks zijn bezwaren tegen rationele reconstructies, heeft hij ook altijd benadrukt dat er niets mis mee is om de ‘logica’ van verschillende theorieën naast elkaar te zetten. Dat maakt het lastig om te begrijpen wat eigenlijk zijn bezwaren tegen rationele reconstructies waren, en hoe historische reconstructies er dan uit zouden moeten zien.

De ideeën tellen

Blaug was zeker niet iemand voor het soort contextuele geschiedenis waarvan het recente, zeer goed ontvangen Economists and Societies: Discipline and Profession in the United States, Britain and France, 1890s to 1990s (Princeton: 2009) van de economisch sociologe Marion Fourcade een prachtig voorbeeld is. Een boek dat volgens George Akerlof op de achterflap “irrefutably demonstrates that economists are as much influenced by where they are located as by their supposed adherence to ‘scientific method’.” Met hoeveel belangstelling Mark Blaug dat boek ook las (en hij las alles), hij was en bleef iemand die geïnteresseerd was in geschiedenis van ideeën, eerder dan in geschiedenis van onderzoekspraktijken of sociaal-economische context.

Er zijn vele contexten, maar voor Mark was ‘context’ intellectuele context. Zijn voorbeelden van goede historische reconstructivisten waren daarom ook mensen als Donald Winch of Quintin Skinner, die met hun nauwgezette analyses van het werk van Robert Malthus en Thomas Hobbes lieten zien welke intellectuele bronnen er voor dergelijke denkers aanwezig waren, en hoe deze bronnen werden ingezet om oplossingen te formuleren voor de economische, sociale en politieke vraagstukken van hun tijd. Blaugs eigen Ricardian Economics, zijn eersteling, past eigenlijk nog het beste in deze traditie, waar hij zelf tegen het einde van zijn leven steeds meer sympathie voor kreeg. In antwoord op Samuelson schreef hij: “Yes, I do want to get as closely as possible to what 1776 readers thought of Adam Smith – and that is my 2x2=4 hobby horse.” (Blaug aan Samuelson, 12 december 1998).

…en Popper

Mensen als Winch en Skinner schreven (en schrijven) niet meer voor economen, maar voor (intellectuele) historici, en dat was Mark Blaug voor zijn eigen werk een brug te ver. In plaats daarvan gebruikte hij de wetenschapsfilosofie van Popper en Lakatos, die hij in de jaren zestig en zeventig goed had leren kennen, om economen en hun theorieën de maat te nemen. Als het dan zo was dat economen universele theorieën aan data-sets dachten te toetsen, dan was het de moeite waard te kijken of ze dat deden, hoe ze dat deden, en of ze bereid waren de consequenties van hun toetsen onder ogen te zien. Het resultaat hiervan was Economic Methodology: or How Economists Explain (1980), dat aan de ene kant gelezen kan worden als een soort verkapte geschiedenis van de naoorlogse economische theorie, aan de andere kant als een filippica tegen de weigering van economen om hun theorieën daadwerkelijk te testen, en te verlaten als deze testen negatief uitvallen. Ook al had Yale hem een plaats geweigerd, Mark voelde zich tot het einde van zijn leven in de eerste plaats econoom. Zijn lees-jury bestond wat hem betreft eerst en vooral uit economen. Maar met Economic Methodology zette hij een jury op voor de economische discipline zelf. Blaug werd, net als Joop Klant, een belangrijke aanhanger en verdediger van Popper’s falsificationisme. Het was dan ook niet meer dan vanzelfsprekend dat hij, na illustere voorgangers als Neil DeMarchi en Mary Morgan, een aantal jaren de, nu opgeheven, Klant-leerstoel aan de Universiteit van Amsterdam bekleedde.

Spiegel voor economen

Met Blaug verliest de economieprofessie iemand die haar extreem goed geïnformeerd en altijd “unrepentant” – een van zijn favoriete woorden – een historische en methodologische spiegel voorhield. Hoe jammer dat is, wordt duidelijk uit een van zijn laatste programmatische stukken over de geschiedenis van de economie, geschreven voor de Journal of Economic Perspectives (2001, 15.1): “No History of Ideas, Please, We’re Economists”. Deze woorden vatten de ambivalentie waarvan Blaugs eigen carrière doortrokken is, perfect samen. Voor hedendaagse economen, die denken in artikelen, is dit ‘the place to start’. Maar een waarschuwing: wie eenmaal meegenomen wordt door Blaug, komt nooit meer van hem los.

Referenties:

Blaug, M., 1958, Ricardian Economics, Yale University Press, Yale.

Blaug, M., 1980. Economic Methodology: or How Economists Explain, Cambridge University Press, Cambridge.

Blaug, M, 1985, Economic Theory in Retrospect, 4e editie, Cambridge University Press, Cambridge.

Blaug, M., 1990, "On the Historiography of Economic Thought," Journal of History of Economic Thought, 26-37

Blaug, M., 2001, "No History, Please, We're Economists," Journal of Economic Perspectives, 15:145-164.

Fourcade, M., 2009, Economists and Societies: Discipline and Profession in the United States, Britain and France, 1890s to 1990s, Princeton University Press, Princeton.

Paul A. Samuelson papers, Box 17, David M. Rubenstein Rare Book & Manuscript Library, Duke University

Te citeren als

Harro Maas, “Mark Blaug: econoom die ahistorische collega´s een spiegel voorhield”, Me Judice, 26 maart 2012.

Copyright

De titel en eerste zinnen van dit artikel mogen zonder toestemming worden overgenomen met de bronvermelding Me Judice en, indien online, een link naar het artikel. Volledige overname is slechts beperkt toegestaan. Voor meer informatie, zie onze copyright richtlijnen.

Afbeelding

Ontvang updates via e-mail