Ook het uiteenvallen van de gouden standaard was ondenkbaar

Ook het uiteenvallen van de gouden standaard was ondenkbaar image
11 feb 2010
De wereldeconomie lijkt zich te herstellen van de financiële crisis. Maar er zijn grote spanningen, onder meer binnen het Europees Monetair Stelsel rond Griekenland. Gaat 1931 zich herhalen, vraagt econoom Jan Luiten van Zanden zich af. Toen volgde na een financiële crisis het ondenkbare: het uiteenvallen van de gouden standaard – met een diepe wereldwijde recessie als gevolg.

Na herstel een diepere crisis?

De grote discussie over de financiële crisis van 2009 en de recessie die daaruit is voortgekomen, is of deze een V-vorm dan wel een W-vorm zal hebben: volgt na de krimp in 2009 direct een herstel of komt er in de loop van 2010/2011 nog een nieuwe terugval van de economie. Daarbij wordt vaak gekeken naar die andere klassieke financiële crisis, naar 1929, die een duidelijke W-vorm vertoonde. Na de misère van 1929 was 1930, zeker in Nederland, niet eens zo slecht. Pas in de loop van 1931 verergerde de situatie zodanig dat een min of meer ‘gewone’ financiële crisis – zoals Wall Street er zoveel gezien had – overging in ‘de depressie van de jaren dertig’, in een ongebruikelijk lange krimp van de economie. Waardoor, zo zou men de vraag kunnen stellen, ging 1929 over in 1931? En dreigen we, nu we een soort herhaling van 1929 niet hebben kunnen voorkomen – want in allerlei opzichten lijkt wat er gebeurd is in 2009 op de financiële crisis van tachtig jaar daarvoor – ook 1931 te herhalen?

Uiteenvallen gouden standaard

1931 was het jaar van het uiteenvallen van het systeem van de gouden standaard. Dit was een systeem van vaste wisselkoersen, die vastgeklonken zaten aan een gefixeerde prijs van het goud. Het was een systeem dat niet automatisch werkte: het werd gemanaged door centrale banken, onder andere via de rentestand, en het ging ervan uit dat overheden zich min of meer aan vaste regels hielden – het begrotingstekort moest binnen redelijke grenzen blijven en niet met de bankbiljettenpers gefinancierd worden. Maar in 1931 bleek het systeem niet meer te handhaven. De zwakke internationale positie van de Duitse economie leidde in de zomer tot een de facto uit de gouden standaard stappen van dit land (door het betalingsverkeer te bevriezen). De grote klap kwam echter in september 1931, toen het Verenigd Koninkrijk – de spil van het hele systeem – er gedwongen uit moest stappen. Dit leidde tot zoveel onzekerheid in het internationale economisch systeem, dat de wereldhandel (opnieuw) sterk kromp en kapitaal massaal teruggetrokken werd uit nu niet meer veilig geachte gebieden, waardoor de wereldeconomie verder uiteen viel.

Spanningen in Europees Monetair Stelsel

Dit verhaal is misschien actueler dan het lijkt. In 2010 lijkt zich mogelijk een vergelijkbaar scenario te ontvouwen. Ook nu heeft Europa een tamelijk fragiel systeem van vaste wisselkoersen, het Europees Monetair Stelsel, en vertaalt de conjuncturele neergang die in 2009 is ingezet in toenemende spanningen in dit systeem. Die richten zich in eerste instantie op de landen in de ‘marge’ van het systeem: op Griekenland, Portugal, Spanje, en Ierland. Vooral Griekenland heeft zich systematisch onttrokken aan de regels van het spel, zoals in de jaren twintig en dertig diverse landen grote moeite hadden met de spelregels van de gouden standaard. De vraag is nu hoe de financiële crisis van 1929 zich vertaalde in de crisis van het internationale monetaire systeem van 1931 – en, belangrijker nog, of we vergelijkbare transmissiemechanismen nu in actie zien. Of is de overheid nu veel beter in staat deze vertaalslag van financiële crisis naar ‘systeemcrisis’ te stoppen?

Crisis in het bankwezen

Er waren, globaal gesproken, in 1929-1931 drie transmissiemechanismen. De eerste betrof de crisis in het bankwezen zelf: het aantal bankfaillissementen nam, vooral in de VS, in 1930 en 1931 hand over hand toe. Banken raakten in problemen, omdat het onderpand van leningen door de beurscrisis niets meer waard was, infecteerden vervolgens elkaar, en zo ging het virus van de ‘bankrun’ van staat naar staat, en ondermijnde geleidelijk de hele Amerikaanse economie. De overheid en de centrale bank deden hier zo goed als niets aan. In de zomer 1931 sloeg dit virus over naar Europa – de grote Oostenrijkse CreditAnstalt was het eerste slachtoffer, daarna gevolgd door Duitse banken, die weer de Duitse staat in de problemen brachten.

Ontbreken van internationale samenwerking

Het tweede mechanisme verliep via het ontbreken van internationale samenwerking: in plaats van elkaar de helpende hand te reiken, werkten landen elkaar openlijk tegen. De Fransen, bijvoorbeeld, wilden de CreditAnstalt alleen helpen redden als Oostenrijk uit de economische samenwerking met Duitsland zou stappen – een onmogelijke eis. Duitsland worstelde in deze jaren met de verplichting om herstelbetalingen (een uitvloeisel van het verdrag van Versailles) te betalen – om te bewijzen dat ze daar het geld niet voor had, werd de situatie binnenlands door een draconisch bezuinigingsbeleid verergerd, wat ertoe leidde dat de economie veel zwaarder werd getroffen dan strikt nodig was geweest. Het gebrek aan internationale samenwerking maakte het onmogelijk om iets te doen aan de grote problemen waar de internationale economie in terecht was gekomen – wat resulteerde in het uiteenvallen ervan in 1931.

Vraaguitval

Het derde mechanisme, tenslotte, is de vraaguitval: overal nam de (binnenlandse) effectieve vraag na de beurskrach sterk af, wat leidde tot groeiende tekorten bij de overheid. De economische wetenschap voor Keynes schreef voor dat direct met bezuinigingen door de overheid goed te maken – met als gevolg een nog verdere krimp van de vraag.

Van onschuldige beurskrach in nachtmerrie

Via deze drie kanalen kwam men van een misschien tamelijk onschuldige beurskrach in de nachtmerrie van 1931 terecht. Het is de vraag of we er nu beter voor staan: de golf bankfaillissementen lijkt grotendeels bedwongen, al geldt dat niet helemaal voor de VS; in het algemeen worden nu de ‘systeembanken’ gered, maar niet alle banken, zoals DSB gemerkt heeft. Internationale samenwerking lijkt nu veel meer gegarandeerd dan in 1929-1931, al is de internationale economie niet geheel zonder spanningen – denk alleen aan het vraagstuk van de koers van de Chinese yuan, waar de belangen van de VS en China recht tegenover elkaar staan.

En tenslotte is er nu met grote bestedingsimpulsen gereageerd op de conjuncturele neergang, wat redelijk lijkt te hebben gewerkt – maar de effecten daarvan lijken nu uitgewerkt, en het is de vraag wanneer de omslag naar een meer conservatief beleid, gezien de groei van de overheidsschuld, nu moet gaan plaatsvinden. Dit zou gepaard moeten gaan met renteverhoging, maar dat zou tegen het zere been zijn van landen als Griekenland die daardoor nog meer in de problemen zouden raken.

Verdwijnen gouden standaard was ondenkbaar

De geschiedenis lijkt zich dus niet te herhalen, maar toch is er sprake van het opbouwen van spanningen in het internationale monetaire systeem – in het bijzonder het EMU-stelsel – wat het gevaar van een ineenstorting van de euro in zich bergt. Zoals voor Nederlanders in de jaren twintig en dertig het haast ondenkbaar is dat de gouden standaard niet meer als plechtanker van de ‘gave gulden’ zou kunnen functioneren, zo lijkt momenteel een fundamentele crisis in de EMU haast ondenkbaar. Het is dus zeer te hopen dat Europa erin slaagt deze crisis te bedwingen: na 1931 kwam immers ook nog eens 1933 – het aan de macht komen van Hitler.

Te citeren als

Jan Luiten van Zanden, “Ook het uiteenvallen van de gouden standaard was ondenkbaar”, Me Judice, 11 februari 2010.

Copyright

De titel en eerste zinnen van dit artikel mogen zonder toestemming worden overgenomen met de bronvermelding Me Judice en, indien online, een link naar het artikel. Volledige overname is slechts beperkt toegestaan. Voor meer informatie, zie onze copyright richtlijnen.

Afbeelding

Ontvang updates via e-mail