Crisis luidt in de VS meer democratische periode in

Crisis luidt in de VS meer democratische periode in image

Afbeelding ‘Abraham’ van Thomas Hawk (CC BY-NC 2.0).

De huidige crisis zal het democratisch gehalte van de samenleving vergroten en de macht van de kapitalistische elite verkleinen, stelt de Tilburgse econoom Theo van de Klundert. De verkiezing van Obama kan in de VS de overgang markeren naar een periode van grotere overheidsbemoeienis en een minder ongelijke inkomensverdeling.

Markt en samenleving

Het marktsysteem staat bij veel politici in hoog aanzien. Is dit terecht of wordt de werking van het systeem geïdealiseerd? Om deze vraag te beantwoorden is allereerst een precisering nodig. In een simpele voorstelling van zaken werkt het marktsysteem perfect. Vraag en aanbod worden door de werking van het prijssysteem op elkaar afgestemd. Alle markten zijn onderling verbonden via de kringloop, waarbij de uitgaven van de één het inkomen van de ander vormen. Op elke markt, om het even of het om eindproducten of productiefactoren (arbeid, kapitaal, grond) gaat, is er een groot aantal partijen zodat niemand macht heeft. Ieder stelt zijn economisch handelen af op de ontvangen prijssignalen.

In de economische theorie wordt aan dit beeld nog een extra laag toegevoegd door uit te gaan van autonome voorkeuren van individuen. Het geïdealiseerde marktsysteem leidt dan tot een efficiënte uitkomst. Dit impliceert dat in de evenwichtssituatie niemand erop vooruit kan gaan in subjectief welbevinden zonder dat dit ten koste van een ander individu gaat. Een dergelijk resultaat wordt aangeduid met de term Pareto-efficiënt. Verborgen achter deze zienswijze blijft, dat de eigendomsrechten zeker moeten zijn. Elk individu moet erop kunnen vertrouwen dat zijn eigendommen niet worden ontvreemd door anderen of door de overheid. De overheid heeft tot taak de rechtsstaat te garanderen en te handhaven. Daarvoor zijn schaarse middelen nodig, maar die worden veelal als een noodzakelijk kwaad gezien. In de liberale visie op de economie heeft de staat geen andere taken dan het faciliteren van de vrije marktwerking.

Eigendomsrechten bakenen de individuele vrijheid af. Meer in het algemeen kan worden gesteld dat instituties nodig zijn om de samenleving te laten functioneren. Maar wat zijn instituties? Volgens een vaak gehanteerde definitie van North (1990, p. 3) kan deze vraag als volgt worden beantwoord: “Institutions are the rules of the game in a society or, more formally, are the humanly devised constraints that shape human interaction”. Bepalend in deze definitie is dat de regels door mensen gemaakt zijn. Zij liggen niet voor eeuwig vast, maar kunnen veranderen als de omstandigheden daartoe aanleiding geven. De industriële revolutie kan als voorbeeld van een dergelijke verandering dienen. Onder het feodale stelsel met grootgrondbezit van vorsten en adel (elite) had de meerderheid van boeren en ambachtslieden in politiek opzicht niets te vertellen. De elite bepaalde wat er met het economisch surplus (de meerwaarde boven wat nodig is voor het levensonderhoud van de meerderheid van de bevolking) gebeurde. Dit betekende dat het surplus werd aangewend voor luxe consumptie, oorlogvoering en statussymbolen van een kleine groep. Indirect had de meerderheid ook wel profijt, omdat de vorsten en adel bescherming boden tegen vijanden van buiten af. De economische instituties waren gericht op afroming van het surplus via confiscatie, belastingheffing en herendiensten. De publieke instituties waren simpel, de vorst met in zijn voetspoor de adel fungeerde als een absolute heerser.

De feodale repressieve politiek groef zijn eigen graf. De situatie werd onhoudbaar en het individualisme klopte op alle terreinen, politiek, religie en economie, op de deur. De opkomst van de bourgeoisie met de sterke wens het heft in eigen hand te nemen en voor het eigenbelang op te komen, zorgde in Engeland voor de omslag. De Glorious Revolution (1688) betekende zowel een verandering in politiek als in economisch opzicht. De rol van het Parlement werkt versterkt en gevestigde privileges en handelsmonopolies werden afgeschaft. Uiteindelijk resulteerde dit in de industriële revolutie.

De macht van de kapitalistische elite

De associatie van het kapitalisme met volledig vrije marktwerking versluiert de werkelijkheid. Het kapitalistisch stelsel heeft een eigen intrinsieke dynamiek gekenmerkt door concentratie van ondernemingen en accumulatie van particuliere vermogens. Dit betekent dat veelal wisselende elites een belangrijke stempel op de samenleving drukken. Zoals Chandler (1990) laat zien begon het proces van concentratie op basis van technologische, organisatorische en commerciële factoren al in de 19e eeuw.

De kapitalistische elite, die uit een “interface” van managers en eigenaren bestaat, heeft ook in een democratie macht. In de eerste plaats wordt de consument, die tegenwoordig het nodige te besteden heeft, via reclame en het achterhouden van informatie gemanipuleerd. De preferenties zijn niet autonoom, zoals de geïdealiseerde opvatting van het marktmechanisme ons wil doen geloven. Het streven naar maximale winsten is daarmee minder sociaal dan in de visie van Adam Smith naar voren komt. Het overeind houden van deze illusie krijgt daardoor ideologische trekken en maakt als zodanig onderdeel uit van de strijd om de verdeling. Wat van waarde is in de economie hangt mede af van wie het voor het zeggen heeft. Het criterium van Pareto verliest daardoor aan importantie.

In de tweede plaats heeft de kapitalistische elite macht via het politieke kanaal. Acemoglu en Robinson (2008) maken onderscheid tussen de jure en de facto politieke macht. De laatstgenoemde vorm van macht resulteert uit de investeringen die men doet om de politiek naar zijn hand te zetten. Daar zijn allerlei vormen van mogelijk, zoals campagnebijdragen, lobbyen, lucratieve aanbiedingen aan politici (niet noodzakelijk in de vorm van corruptie). Politieke macht leidt tot beïnvloeden van instituties ten eigen bate. Dit speelt op vele terreinen, zoals regulering van arbeids- en productmarkten, bescherming van het milieu en de voortbrenging van collectieve goederen (onderwijs, gezondheidszorg, veiligheid).

Dat de onderscheiden aspecten van machtsuitoefening elkaar versterken is onlangs benadrukt door Reich (2007), minister van werkgelegenheid onder president Clinton. Volgens Reich heeft het kapitalisme ervoor gezorgd dat mensen in een spagaat zitten. Als consument en kleine aandeelhouder is men gebaat bij een groei van de particuliere sector in de economie, maar als burger heeft men te weinig invloed op de overheid. De democratie wordt door het bedrijfsleven ondermijnd met als gevolg dat sociale waarden op een zijspoor worden gerangeerd. Reich constateert dat dit niet altijd zo geweest is. In de jaren vijftig en zestig van de vorige eeuw was er in VS sprake van een democratisch kapitalisme, waarbij de zaken beter in balans waren. De oorzaak van de fundamentele veranderingen in het kapitalisme is de technologische ontwikkeling. Reich staat in deze opvatting niet alleen. Phillips (2002) alsmede Fraser en Gerstle (2005) plaatsen de ideeën in een bredere, historische context.

VS gaat meer democratisch tijdperk tegemoet

De geschiedenis van het kapitalisme in de VS laat zien dat perioden met ongebreidelde accumulatie van rijkdom en perioden met regulering en spreiding van welvaart elkaar met enige regelmaat afwisselen. Er bestaat een interne dynamiek, waarbij actie en reactie het beeld bepalen. Externe schokken vooral in de vorm van oorlogen compliceren de chronologie, maar laten het totaalbeeld intact. In de terminologie van Phillips (2002) kan worden gesteld dat in democratische perioden de massa naar verhouding meer politieke macht heeft. Nieuwe doorbraaktechnologieën scheppen grote winstmogelijkheden, die geleidelijk worden geëffectueerd. De macht van de (nieuwe) elite groeit en een nieuwe plutocratische periode met grote vrijheden om winst te maken zonder acht te slaan op de nevengevolgen breekt aan. De golfbewegingen in het Amerikaanse kapitalisme zijn samengevat in tabel 1. De jaartallen geven slechts een ruwe indictie van het begin en einde van de onderscheiden perioden. Democratie en plutocratie wisselen elkaar af. Laatstgenoemde situatie wordt door Phillips (2002, p XV) als volgt gekarakteriseerd: “The essence of plutocracy has been the determination and ability of wealth to reach beyond its own realm of money and control politics and government as well”.

Tabel 1: Periodisering van de Amerikaanse geschiedenis

De overgang van democratie naar plutocratie gaat samen met de opkomst van doorbraaktechnologieën. Daarbij gaat het om technologische vernieuwingen met toepassingen op tal van terreinen in de economie. De nieuwe combinaties bieden grote winstmogelijkheden en de roep om deregulering, vrij ondernemerschap en lage belastingen gaat hiermee hand in hand. De “Gilded Age” (een term geïntroduceerd door Mark Twain) ging gepaard met de opkomst en expansie van de spoorwegen met additionele mogelijkheden voor winstgevende investeringen in andere sectoren (staal) en op andere plaatsen (The West). De automobielindustrie had een soortgelijke rol in de “Roaring Twenties”, terwijl het “Neo-Liberalism” gekenmerkt werd door de ICT met belangrijke implicaties voor de handel en de financiële sector. Oorlogen speelden verschillende rollen. De Eerste Wereldoorlog maakte en einde aan de “Progressive Era”. De oorlogsinspanningen bevorderen de winstgevendheid van grote ondernemingen: “War, the reformers complained, was restoring the fortunes of capitalists that the Progressive Era had put on the defensive” (Phillips, 2002, p. 55). Bovendien waren hervormingen op de arbeidsmarkt verdacht tegen de achtergrond van de Russische revolutie en wanorde in Europa. De Tweede Wereldoorlog was meer ingrijpend en de transitie van een oorlogs- naar een vredeseconomie maakte regulering noodzakelijk. Bovendien waren de naweeën van de Grote Depressie uit de jaren dertig van de twintigste eeuw nog volop voelbaar: “The skepticism of the rich imprinted by the Great Depresssion guided politics and public policy through the 1960s” (Phillips, op. cit. p. XII). De geschetste golfbeweging is typisch voor het Amerikaanse kapitalisme. Er is geen sprake van klassenstrijd, omdat in tegenstelling tot Europa het klassenbewustzijn minder sterk ontwikkeld is. Phillips (op. cit., p. XX) brengt dit op pregnante wijze onder woorden: “Genuine class warfare is almost impossible in the heterogeneous United States, but stalwart popular opposition to self-serving economic elites is as American as apple pie”.

Als de voortekenen niet bedriegen, leidt de recente crisis opnieuw tot een verschuiving van de macht. De verkiezing van een democratische president markeert de overgang naar een periode van grotere overheidsbemoeienis en een minder ongelijke inkomensverdeling. Inmiddels heeft president Obama naast conjuncturele maatregelen een aantal structurele hervormingen aangekondigd. In tabel 1 is deze ontwikkeling daarom aangeduid met de term “Restauration”, van de democratie wel te verstaan.

En Europa?

Europa is anders. De inkomensverschillen zijn er kleiner dan in de VS en er worden minder uren aan arbeid besteed. Alesina en Glaeser (2004) betogen dat dank zij de turbulentie rond de Eerste Wereldoorlog het socialisme in Europa voet aan de grond heeft gekregen. Daar zit veel in als men bedenkt dat de revolutie niet alleen in St. Petersburg is uitgevochten maar ook in de straten van Berlijn, zij het met een ander gevolg. In ieder geval hebben door alle ontwikkelingen minderheden in de Europese democratieën hun invloed kunnen uitoefenen.

In economisch opzicht hebben de beide Wereldoorlogen Europa op achterstand gezet. Toen deze voorbij waren, kon er in technologisch opzicht worden ingehaald. Dit heeft het beeld tot ongeveer 1980 bepaald, zoals uit vele studies naar voren komt. Inhaalgroei gedijt bij een samenwerking tussen arbeid en kapitaal met de overheid als toeziend voogd. Deze vorm van samenwerking staat bekend als het Rijnlandse model. Nu Europa in technologisch opzicht op eigen benen moet staan, zijn hervormingen van de welvaartsstaat onvermijdelijk. De ironie wil dat het afdwingen van dergelijke concessies in een tijd van crisis gemakkelijk lijkt. Nederlandse economen pleiten voor veranderingen teneinde de overheidsfinanciën op termijn te saneren (NRC Handelsblad, 24 februari 2009). Daarbij gaat het echter veelal om maatregelen die de marktwerking bevorderen. Dat zou kunnen wijzen op een “win-win” situatie, maar inkomensverdeling en machtsverhoudingen blijven aandacht vragen. Regulering van markten met een hoge graad van concentratie en correctie van excessieve inkomens passen in het Europese debat over de inrichting van de welvaartsstaat.

Referenties:

Acemoglu, D. en J.A. Robinson (2008), Persistence of Power, Elites and Institutions, American Economic Review, 98(1), pp. 267-93.

Alesina, A. en E.L. Glaeser (2004), Fighting Poverty in the US and Europe. A World of Difference. Oxford University Press.

Chandler, A.D. Jr. (1990), Scale and Scope. The Dynamics of Industrial Capitalism, The Belknap Press of Harvard University Press.

Fraser, S. en G. Gerstle (red), Ruling America. A History of Wealth and Power in a Democracy, Harvard University Press.

North, D.C. (1990), Institutions, Institutional Change and Economic Performance, Cambridge University Press.

Phillips, K. (2002), Wealth and Democracy. A Political History of the American Rich, Broadway Books, New York.

Reich, R.B. (2007), Superkapitalisme en de bedreiging voor onze democratie, Uitgeverij Business Contact, Amsterdam (oorspronkelijke titel: Supercapitalism. The Transformation of Business, Democracy and Everyday Life).

Te citeren als

Theo van de Klundert, “Crisis luidt in de VS meer democratische periode in”, Me Judice, 5 maart 2009.

Copyright

De titel en eerste zinnen van dit artikel mogen zonder toestemming worden overgenomen met de bronvermelding Me Judice en, indien online, een link naar het artikel. Volledige overname is slechts beperkt toegestaan. Voor meer informatie, zie onze copyright richtlijnen.

Afbeelding

Afbeelding ‘Abraham’ van Thomas Hawk (CC BY-NC 2.0).

Ontvang updates via e-mail