De gulden als dikke vinger richting Europese leiders

Onderwerp:
21 nov 2011
Op speciaal verzoek van de redactie van Me Judice hebben een aantal economen zich gebogen over de vraag of een terugkeer van de gulden een wijs plan is. In deze bijdrage beziet Ewald Engelen de mogelijke uitkomst van een terugkeer van de gulden als een gevolg van grove nalatigheid van Europese regeringsleiders.Een afwachtende houding in het corrigeren van schuldenproblemen bij banken en overheden, het ophogen van het noodfonds en het jarenlang verwaarlozen van de kiezer maken nu dat politici nauwelijks meer een kant opkunnen.

Nalatigheid Europese regeringsleiders

De Eurocrisis is te wijten aan grove nalatigheid. Toen het bankroet van Lehman Brothers in september 2008 aantoonde dat banken veel te grote balansen hadden gebouwd op veel te weinig bufferkapitaal, hadden ook in Europa overheden banken moeten dwingen zich te herkapitaliseren. In plaats daarvan juichten Europese leiders dat de kredietcrisis, zoals het toen nog heette, het failliet van het Amerikaanse kapitalisme aantoonde en daarmee de superioriteit van het Europese model. Het gevolg van dit triomfalisme zijn banken die drie jaar na de crisis zichzelf nog altijd leuke bonussen uitkeren en een afwaardering van 50 procent op Griekse staatsschulden maar ternauwernood kunnen absorberen. Dat is de eerste nalatigheid.

Al even nalatig betoonden de Europese leiders zich bij het bestrijden van het schuldenprobleem van die onderontwikkelde economie en disfunctionele staat aan de rand van Europa: Griekenland. Met een omvang van niet meer dan drie procent van de Eurozone had het Griekse probleem natuurlijk nooit mogen uitgroeien tot de virulente besmettingshaard die het is geworden. Of zoals David Miliband het onlangs in de Financial Times (15 november 2011) verwoordde: de leiders van de Eurozone zijn er in geslaagd om een lokaal probleem van € 50 miljard in twee jaar tijd te transformeren in een € 1000 miljard geopolitiek vraagstuk. Foute diagnoses, gemakzuchtige probleemdefinities en ontoereikende analyses hebben geleid tot oplossingen die keer op keer te klein en te laat waren. Daarmee hebben de leiders van de Eurozone geleidelijk aan ieder vertrouwen bij beleggers en analisten in effectief crisismanagement verspeeld.

Nalatig was ook de oplossing die vol trots op 21 juli jongstleden werd gepresenteerd. De inkt op het communiqué was nog niet droog of Willem Buiter van Citigroup wees er fijntjes op dat de leiders van de Eurozone hadden nagelaten om het Europese reddingsfonds, het EFSF, voldoende op te hogen. Afwaarderingen, nieuwe steun voor Griekenland, een nieuwe stresstest en herkapitalisatie voor banken, een pagina met loze frasen over een Marshall plan voor Zuid-Europa, maar niets, geen woord over een loopplank die groot genoeg zou zijn om landen als Spanje en Italië over tijdelijke liquiditeitsproblemen heen te helpen.

Verprutste kansen

De erkenning dat dit een verwijtbare nalatigheid was, kwam schoorvoetend op 26 oktober toen simpelweg werd gestipuleerd dat het noodfonds zou worden opgehoogd tot € 1000 miljard. Helaas ontbraken concrete toezeggingen van kapitaalgaranties door de lidstaten. In plaats daarvan werd gegoocheld met derivaten, hefbomen, verzekeringen, speciale juridische entiteiten om het fonds ten minste de schijn van financiële vuurkracht te geven. En werd er blasé vertrouwd op de goedgelovigheid van Chinezen en Arabieren om kapitaal te stoppen in een fonds waar de lidstaten van de Eurozone kennelijk zelf niet in wilde investeren. Inmiddels is het fonds dat als de bazooka had moeten dienen die de beleggers terug hun hok in had kunnen jagen op sterven na dood.

Afkerig electoraat

En dat brengt mij bij de vierde nalatigheid. Afgezien van Frankrijk dat vreesde voor zijn kredietwaardigheid, konden de lidstaten namelijk geen extra toezeggingen aan het reddingsfonds doen omdat daarvoor stomweg geen democratisch draagvlak bestond. In de woorden van Juncker: ‘We weten wat we moeten doen om de Eurocrisis op te lossen, maar weten niet hoe herverkozen te worden wanneer we dat hebben gedaan’. Oftewel, de oplossing van de Eurocrisis laat zo lang op zich wachten niet omdat het zo’n onontwarbaar economisch probleem is maar omdat alle werkelijk effectieve oplossingen – forse financiële toezeggingen aan het reddingsfonds, monetaire financiering door de ECB, Eurobonds – stuiten op het ‘nee’ van een groeiend deel van het electoraat. En daarmee op het ´nee´ van volksvertegenwoordigers die vergeten zijn dat zij in een representatieve democratie geacht worden ´zonder last of ruggespraak´ te oordelen en in plaats daarvan als schoothondjes de Eurosceptische kiezer naar de ogen kijken.

Het Europese integratieproject is altijd elitair en technocratisch geweest. Maar van oudsher kon het rekenen op de stilzwijgende instemming van het merendeel van de kiezers. Het mobiliserende verhaal van ‘nooit meer oorlog’ was voor oudere generaties voldoende om niet al teveel vragen te stellen bij de overdracht van rechten en bevoegdheden naar Brussel. Dat veranderde toen door de Duitse eenwording en het Grote Akkoord tussen Bonn en Parijs de Europese integratie in een stroomversnelling kwam. Het Duitse gevaar zou onschadelijk worden gemaakt door het land in te kapselen in een web van Europese instituties, waaronder een monetaire unie en uiteindelijk een Europese munt. In ruil daarvoor zou de centrale bank worden gemodelleerd naar de Bundesbank en zou deze in Frankfurt komen te staan. Voor de Britten, de Denen en de Zweden was dat een brug te ver. De Fransen en de Ieren verwierpen het Verdrag van Maastricht per referendum om het even later, via een parlementaire omweg, alsnog door de strot geduwd te krijgen. In alle andere lidstaten kon worden volstaan met parlementaire instemming. Daar heeft de bevolking zich nooit kunnen uitspreken over de wenselijkheid van de Euro.

Ook in Nederland

Nederland is altijd een van de trouwste steunpilaren van Europese integratie geweest. Tot 2002 lag het percentage ondervraagden dat ontkennend antwoordde op de vraag of Nederland voordeel had gehad van de Europese Gemeenschap steevast zo rond de 16 procent, terwijl het percentage dat daar bevestigend op antwoordde langzaam was gedaald van 80 procent in 1983 naar 67 procent in mei 2002. Nergens was de steun voor het Europese project zo hoog en het aantal Eurosceptici zo laag als in Nederland. Dat veranderde dramatisch na de introductie van de Euro. Eind 2003 bedroeg het percentage Eurosceptici 34 procent, terwijl het percentage Eurofielen was gedaald tot 53 procent.

In die context vond eind mei 2005 het referendum over het Grondwettelijk Verdrag plaats. In Nederland was het de eerste gelegenheid voor de kiezers om zich direct uit te spreken over het Europese project. Het werd een blamage. Een ongeïnspireerde campagne – Europa, best belangrijk! –, een domme mediacampagne – DNB-directeur Brouwer die daags voor het referendum in een krant liet optekenen dat de Nederlandse gulden ondergewaardeerd in de Euro was opgegaan – en een SP die het Verdrag heel slim wist te framen als belichaming van een neoliberaal Europa, resulteerden in een eclatante overwinning voor de Eurosceptici. Ruim 60 procent was tegen het Grondwettelijk Verdrag en 38 procent was voor. Toen een paar dagen later ook Frankrijk in overgrote meerderheid tegen stemde had dat een luide en niet mis te verstane waarschuwing voor de Europese leiders moeten zijn. Het tijdperk van stilzwijgende instemming was definitief voorbij; Europa zal democratisch zijn of zij zal niet zijn. In plaats daarvan kregen de burgers van Frankrijk en Nederland hetzelfde Verdrag cosmetisch aangepast volgens inmiddels gebruikelijk recept alsnog via het parlement opgelegd.

Politici kunnen bijna geen kant meer op

Dat achterstallig democratisch onderhoud wreekt zich nu. Door gebrek aan een democratisch mandaat voor verdere verdieping van de Europese integratie is de bewegingsvrijheid van Merkel, Sarkozy en Rutte in Brussel beperkt. Europese besluiten worden eerst en vooral door de bril van het nationale belang bekeken. De leiders van de Eurozone menen dat zij dat hun kiezers verplicht zijn. En omdat in deze crisis de belangen van de een (Duitsland) lang niet altijd parallel lopen aan die van de ander (Frankrijk) zijn de uitkomsten van Europese onderhandelingen keer op keer slappe compromissen, bleke beloftes en voornemens die steevast te laat komen of te klein zijn.

Kiezer neemt wraak

Dat momenteel in Duitsland en Nederland steeds vaker en steeds openlijker over een terugkeer naar de gulden of de D-mark wordt gesproken – in Nederland zou volgens de laatste peilingen eenderde van de ondervraagden voor een terugkeer naar de gulden zijn – hebben Rutte en de zijnen vooral aan zichzelf te danken. Het signaal van juni 2005 is onvoldoende serieus genomen. De trein van Europese integratie is doorgedenderd en het electoraat heeft het nakijken gehad. Nu tien jaar na de introductie van de Euro dit technocratische prestigeproject in zwaar weer terecht is gekomen, zien slimme politieke entrepreneurs hun kans schoon om met onzinnige voorstellen hun electorale machtsbasis verder te vergroten.

Het onderzoek naar de kosten en baten van een terugkeer naar de gulden dat de PVV heeft uitgezet bij Lombard Street Research (wie financiert dit trouwens?) is niet bedoeld als constructieve bijdrage aan de discussie over de Eurocrisis, maar dient louter opportunistische doelen. De partij die haar electorale succes dankt aan multiculturele vraagstukken probeert via deze noodgreep haar eigen marginale rol in de economische discussies die nu al drie jaar de politiek domineren te vergroten. Samen met een groeiend deel van het electoraat kan de PVV zo een dikke vinger opsteken naar de politieke elite, die van de weeromstuit te boek komt te staan als een stelletje Eurofiele technocraten die zich niets gelegen laten liggen aan de wensen en behoeftes van hun kiezer. Met dank aan de eigen nalatigheid.

Het zou komisch zijn als het niet zo tragisch was.

Te citeren als

Ewald Engelen, “De gulden als dikke vinger richting Europese leiders”, Me Judice, 21 november 2011.

Copyright

De titel en eerste zinnen van dit artikel mogen zonder toestemming worden overgenomen met de bronvermelding Me Judice en, indien online, een link naar het artikel. Volledige overname is slechts beperkt toegestaan. Voor meer informatie, zie onze copyright richtlijnen.

Afbeelding
Afbeelding ‘De toren van Babel, Pieter Bruegel de Oude (circa 1565)’ van jankie (CC BY-NC-SA 2.0)

Ontvang updates via e-mail