De stille nationalisatie van de re-integratie

De stille nationalisatie van de re-integratie image

Afbeelding ‘UWV, Amsterdam’ van Jeroen Mirck (CC BY-NC 2.0).

16 feb 2009
Zoveel stof als de recente nationaliseringsgolf onder de Nederlandse banken heeft doen opwaaien, zo geruisloos heeft hetzelfde proces zich voltrokken op de re-integratiemarkt. Gemeenten en vooral het UWV zijn meer re-integratiewerk in huis gaan uitvoeren. Deze trend gaat ten koste van prikkels voor efficiënt en effectief werken, stelt econoom Pierre Koning.

Re-integratie

Binnen betrekkelijk korte tijd is de speelruimte van re-integratiebedrijven fors verminderd. Twee recente rapporten van de Raad voor Werk en Inkomen, ‘Een markt in beweging’ en ‘Re-integratiemarktanalyse 2008’, maken duidelijk waar dit het gevolg van is: niet alleen is het aantal werklozen en arbeidsgehandicapten gedaald, belangrijker is nog dat UWV en gemeenten veel meer trajecten in eigen beheer (of gelieerde publieke organisaties) zijn gaan uitvoeren. Zo blijken gemeenten nog maar 22% van hun re-integratiemiddelen uit te besteden aan private re-integratiebedrijven. Bij UWV ligt dit aandeel iets hoger, met circa 25% voor arbeidsgehandicapten en circa 50% voor WW’ers. Bij de privatisering van de markt voor re-integratie in 2002 werd een volledige privatisering werd nagestreefd. Bij gemeenten is een aandeel van 100% nooit bereikt; bij UWV was dit tot voor kort nog wel het geval.

Politici en beleidsmakers lijken zich nauwelijks bewust van deze collectivisatie van re-integratie. De reacties op de “beleidsdoorlichting re-integratie” die het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (2008) vorig jaar liet uitvoeren waren veelzeggend. Vrijwel iedereen dacht dat het hier ging om een doorlichting van de private re-integratiemarkt. Teleurstelling over de geringe effectiviteit richtte zich veelal op de re-integratiebedrijven, maar dit betrof hooguit een kwart van de 2 miljard euro aan jaarlijkse bestedingen die met re-integratie gemoeid is.

Twee modellen voor aanbesteding

De verschuiving van een private naar een publieke uitvoering van re-integratie roept een klassieke economische vraag op: wanneer is het verstandig een publieke taak in eigen beheer te houden en wanneer is het beter dit uit te besteden? In de praktijk van de Nederlandse sociale zekerheid blijken twee antwoorden hierop mogelijk.

Ten eerste: zelf de korte, eenvoudige interventies verzorgen voor cliënten met een reëel arbeidsperspectief (met de ‘re-integratiecoaches) en de complexere, langere trajecten voor cliënten met een grote afstand tot de arbeidsmarkt uitbesteden aan de markt. Voor dit model heeft UWV gekozen. Het voorbeeld van het verbouwen van een huis maakt de logica hierbij inzichtelijk: doe die klussen die redelijk te overzien zijn, zoals schilderen en een tapijt leggen, terwijl vakmensen geboden zijn voor het aanleggen van elektriciteit en het plaatsen van een muurtje.

Ten tweede: eenvoudige, kortere trajecten uitbesteden en zelf de verantwoordelijkheid nemen voor cliënten zonder direct perspectief op de arbeidsmarkt. Dit is de aanpak waarvoor de meeste gemeenten inmiddels gekozen hebben. De logica werkt dan als volgt: pluk de vruchten van marktwerking indien mogelijk, maar houdt zaken in eigen beheer die niet of moeilijk contracteerbaar zijn. Ook hier valt wat voor te zeggen: de re-integratie van cliënten met een grote afstand tot de arbeidsmarkt is een kwestie van lange adem. Het is lastig contracten uit te schrijven met re-integratiebedrijven voor perioden van meer dan twee, drie jaar. Tegen de tijd dat re-integratie in het vizier komt, zijn de veelal kleine re-integratiebedrijven alweer van het toneel verdwenen en zit de opdrachtgever met de gebakken peren. Het is daarom beter deze cliënten in eigen beheer te houden.

Het optimale model

Het zou goed kunnen dat het eerste model voor aanbesteding voor lezers ? zeker de klussers onder hen ? het meest herkenbaar overkomt. Echter, bij dit model blijft een impliciete, maar zeker niet triviale veronderstelling buiten beeld. Bij het verbouwen van een huis gaat het er namelijk om de kosten voor een bewoner te drukken, maar met re-integratie is een hoger doel gemoeid: het drukken van de publieke uitgaven aan sociale zekerheid. UWV en gemeenten ‘besparen’ dus niet als zij zelf taken verrichten, er vindt alleen een verschuiving van middelen plaats naar het publieke domein, ten gunste van UWV. Sterker nog: die middelen zijn wellicht efficiënter in te zetten op de kortere trajecten, deze zijn immers goed contracteerbaar. Dit pleit dus voor het tweede model van aanbesteding.

Het lijkt er dus op dat gemeenten zich meer conformeren aan standaard economische inzichten, zij volgen namelijk grosso modo het tweede model. Op zich is dit ook te begrijpen: meer dan UWV hebben zij een belang hun middelen zo efficiënt mogelijk in zetten, omdat door budgettering mee- en tegenvallers in de bijstanduitgaven voor eigen rekening zijn. Natuurlijk zou men het huidige aandeel uitbesteding van minder dan een kwart als laag kunnen bestempelen, maar gemeenten ervaren op termijn de wrange vruchten ervan als dit ook daadwerkelijk zo blijkt te zijn. In dat geval kunnen zij hun beleid bijstellen.

Voor UWV geldt zo’n mechanisme echter niet. Hier geldt een andere werkelijkheid. Na het wegvallen van hun re-integratietaak in 2002, de privatisering van de WAO in 2005 en de fusie met CWI, is UWV op zoek naar een nieuw gezicht: de re-integratiecoach. Voor de re-integratiecoach is niet veel eer te behalen aan cliënten met slechte arbeidsmarktperspectieven. Tegen de tijd dat trajecten renderen is er namelijk een gerede kans dat de cliënt inmiddels in de bijstand verkeert. Het gevolg is dus dat UWV zich vooral richt op hen met een reële kansen op werk.

Gevaar intransparantie

Het is dus nog maar de vraag of de huidige recollectivisering van re-integratie dus een stap in goede richting is. De huidige verdeling van taken lijkt vooral ingegeven door pragmatische overwegingen, en is niet vooraf gegaan door een fundamentele discussie over de rollen die weggelegd zijn voor de private markt en publieke opdrachtgevers (Koehler en Kansen, 2009). Het paradoxale gevaar bestaat daarbij ook dat de (centrale) overheid juist door de recollectivering zelf nog nauwelijks in staat zal zijn te beoordelen of re-integratiegelden effectief besteed worden. Dit geldt vooral voor UWV. Sinds 2002 is de private markt voor re-integratie met vallen en opstaan steeds transparanter geworden, zodat meer zicht is ontstaan op de relatieve prestaties van re-integratiebedrijven. Evenzo is bij de aanbesteding van re-integratie een redelijk heldere scheiding van verantwoordelijkheden tussen opdrachtgever en opdrachtnemer ontstaan, met een duidelijk prijskaartje per traject. Bij UWV als opdrachtgever én uitvoerder ontbreekt echter een basis voor vergelijking, zowel in termen van de plaatsingsresultaten als de kosten voor vergelijkbare klantengroepen. Aangezien UWV nu vooral kansrijke cliënten selecteert zullen de resultaten al snel beter zijn dan die van de re-integratiebedrijven. Maar of dit de verdienste is van UWV of het gevolg is van de selectie zal niet of nauwelijks te achterhalen zijn.

Conclusie

De moraal van het verhaal luidt dus dat op nogal snel en ondoordacht re-integratie weer grotendeels is teruggekeerd in vertrouwde handen: de overheid. Er zijn wel argumenten voor een publieke invulling, maar in de huidige situatie lijkt de balans doorgeslagen ten faveure van de publieke sector. Het risico bestaat dat een zelfcorrigerend mechanisme ten gunste van de private re-integratiemarkt uit zal blijven, omdat bij de huidige vormgeving het zicht op de (relatieve) prestaties van UWV ontbreekt. Het is dus niet of nauwelijks vast te stellen of de plaatsingsresultaten van UWV een indicator zijn voor succes of selectie.

Referenties:

Koehler, S. en H-J. Jansen, 2009, De transformatie van de re-integratiemarkt: van een private naar hybride structuur, Sociaal Bestek, 71 (1), 6-9.

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, 2008, Beleidsdoorlichting re-integratie.

Raad voor Werk en Inkomen (RWI), 2008, Re-integratiemarktanalyse 2008, Den Haag.

Veerman, T.J., V. Veldhuis, M.C.M. Aerts en J.W. van Egmond, 2008, Een markt in beweging. Ontwikkelingen aan de aanbodzijde van de re-integratiemarkt, Onderzoek in opdracht van de Raad voor Werk en Inkomen.

Te citeren als

Pierre Koning, “De stille nationalisatie van de re-integratie”, Me Judice, 16 februari 2009.

Copyright

De titel en eerste zinnen van dit artikel mogen zonder toestemming worden overgenomen met de bronvermelding Me Judice en, indien online, een link naar het artikel. Volledige overname is slechts beperkt toegestaan. Voor meer informatie, zie onze copyright richtlijnen.

Afbeelding

Afbeelding ‘UWV, Amsterdam’ van Jeroen Mirck (CC BY-NC 2.0).

Ontvang updates via e-mail