Welvaart
Het economische welvaartsbegrip vindt haar oorsprong in het verlangen om goederen te bezitten, ook wel aangeduid als ‘behoefte’. Verondersteld wordt dat
mensen in staat zijn om alle mogelijke goederen en combinaties van goederen (hierna kortweg aangeduid als goederen) te rangschikken naar hun
‘aantrekkelijkheid’. Economen gebruiken de fictieve grootheid ‘nut’ om deze rangschikking mee aan te duiden. Wanneer een individu aan goed A de voorkeur
geeft boven goed B, dan zeggen economen dat hij (of zij) aan goed A een hoger nut toeschrijft dan aan goed B. Wanneer hij beide goederen even aantrekkelijk
vindt, schrijft hij aan beide goederen een even hoog nut toe.
De economische theorie voorspelt dat, mits aan een aantal voorwaarden is voldaan, ongeacht de initiële verdeling van goederen over personen, vrije ruil van
goederen leidt tot een situatie waarin het niet mogelijk is om een wijziging aan te brengen in de goederen die mensen bezitten, zonder dat tenminste één
persoon aan de goederen die hij na de wijziging bezit een lager nut toeschrijft dan het nut dat hij toeschrijft aan de goederen die hij in de
oorspronkelijke situatie bezat. Deze zogenoemde efficiënte verdeling komt als volgt tot stand. Stel dat aanvankelijk Albert goed A heeft, maar hij heeft
liever goed B. Barbara heeft goed B, maar zij heeft liever goed A. Een dergelijke situatie noemen economen inefficiënt. Immers, wanneer Albert en Barbara
hun goederen ruilen, neemt voor beide het nut dat zij aan hun bezit toeschrijven toe. Zij hebben dus beide een prikkel om te ruilen, en zullen dus tot ruil
overgaan. Economen spreken in zo’n geval van een welvaartstoename of van een verbetering van de efficiëntie. Welvaartsverhogende transacties vinden plaats
totdat het niet langer mogelijk is dat iemand er in het nut dat hij aan de situatie toeschrijft op vooruit gaat zonder dat iemand anders er in die zin op
achteruit gaat. Zodra die situatie is bereikt, is de welvaart maximaal. Met andere woorden, dan zijn de goederen efficiënt verdeeld.
Nut
Het begrip nut (‘utility’) gaat terug op Jeremy Bentham (1789):
By utility is meant that property in any object, whereby it tends to produce benefit, advantage, pleasure, good, or happiness, (all this in the present
case comes to the same thing) or (what comes again to the same thing) to prevent the happening of mischief, pain, evil, or unhappiness to the party whose
interest is considered: if that party be the community in general, then the happiness of the community: if a particular individual, then the happiness of
that individual. (Ch.1, III)
Let wel: de betekenis van het begrip ‘nut’ binnen de economische theorie van het consumentengedrag gaat minder ver. De bewering dat een individu dat aan
goed A de voorkeur geeft boven goed B, aan goed A een hoger nut toeschrijft dan aan goed B, heeft in formeel-logische zin het karakter van een afspraak. Het ene (het individu geeft de voorkeur aan goed A) wordt bij afspraak gelijk gesteld aan het andere (het individu schrijft aan goed A
een hoger nut toe). Met andere woorden, dat aan het ene goed een hoger nut wordt toegeschreven dan aan het andere wil niets anders of méér zeggen dan dat
het ene goed wordt geprefereerd boven het andere. Het betekent niet dat het ene goed ook daadwerkelijk meer “voordeel, plezier of geluk” voor het
individu met zich meebrengt dan dat andere goed. Die vraag – of een goed waaraan het individu de voorkeur geeft ook daadwerkelijk beter voor hem is – is
voor de verklaring van consumentengedrag helemaal niet relevant.
Wat we zien moet wel goed zijn
Doorgaans gebruiken economen echter (net als Bentham zelf) de aanvullende aanname dat een goed waaraan de voorkeur wordt gegeven ook daadwerkelijk beter is
voor de consument. In plaats van bij een vrijwillige ruil over de nieuwe situatie te spreken als één waaraan het individu een hoger nut toeschrijft, spreken zij over de nieuwe situatie als één die een hoger nut geeft, en van een individu dat “erop vooruit gaat” (in het
Engels “better off”). Gelet op de extra aanname is dit correct. Echter, die aanname is onnodig.
Veel economen gebruiken het economische welvaartsbegrip echter niet slechts in een positieve, verklarende analyse, maar ook in een normatieve analyse. Voor
hen is meer welvaart niet alleen meer welvaart, maar ook beter dan minder welvaart. Daar waar de eerder genoemde aanname – dat wat volgens een
individu goed voor hem is, ook daadwerkelijk goed voor hem is – niet nodig is in een positieve analyse, is deze wel nodig in een normatieve
analyse. Immers, een wijziging die door een individu wordt beschouwd als een nutsverbetering kan alleen worden beschouwd als iets goeds wanneer die
wijziging ook daadwerkelijk een nutsverbetering is en bijvoorbeeld geen nutsafname. Let wel: het is niet nut als maat voor ‘het goede’ dat hier ter
discussie wordt gesteld, maar de vraag of gedrag inderdaad op dat nut is gericht.
De cruciale vraag is: zal de mens in vrijheid datgene kiezen dat goed voor hem is? Alleen wanneer deze vraag met “ja” wordt beantwoord, kan het economische
welvaartsbegrip worden gebruikt voor normatieve toepassingen. Het is duidelijk dat hier verschillende opvattingen over bestaan. Eén zienswijze is om het
goede simpelweg te definiëren als datgene waar iemand naar verlangt. Deze zienswijze is op heldere wijze verwoord door Thomas Hobbes (1651):
[…] whatsoever is the object of any man's appetite or desire, that is it which he for his part calleth good: and the object of his hate and
aversion, evil; and for his contempt, vile and inconsiderable. For these words of good, evil and contemptible, are ever used
with relation to the person that useth them: there being nothing simply and absolutely so; nor any common rule of good and evil, to be taken from the
nature of the objects themselves; but from the person of the man […] (Ch.VI, p.90)
Volgens deze zienswijze bestaat er geen verschil tussen wat iemand als goed beschouwt, en wat goed is. Aristoteles, schrijvend in de 4e eeuw
voor Chr., had hierover een andere opvatting:
Alles wijst erop dat de grote massa zich door genot laat misleiden: de massa beschouwt genot als iets goeds, hoewel het dat niet is. Men kiest althans het
aangename alsof het goed is, en men vermijdt de pijn alsof deze iets slechts is. (Boek III, 1113b2)
Wanneer we naar menselijk gedrag in de praktijk kijken, wordt nog meer duidelijk dat mensen vaak niet doen wat goed voor hen is. Een voorbeeld is roken.
Natuurlijk kun je menen dat als iemand rookt, roken kennelijk goed voor hem is (anders zou hij het niet doen), maar velen zullen het daar niet mee eens
zijn.
Tot slot
Dat goederen die mensen vrijwillig kiezen niet per se goed voor hen zijn, betekent dat welvaart niet per se iets goeds is. En dat betekent dat het
economische welvaartsbegrip niet zonder meer kan worden gebruikt voor normatieve doeleinden. Traditionele welvaartseconomie heeft alleen betekenis voor
mensen die de onderliggende aanname onderschrijven dat het goede datgene is waarvoor mensen in vrijheid kiezen. Zij heeft geen betekenis voor alle anderen.
Datzelfde geldt voor het instrument maatschappelijke kosten-batenanalyse.
Referenties
Bentham, J. (1789). An Introduction to the Principles of Morals and Legislation.
Plamenatz, J. (1963). Thomas Hobbes. Leviathan. Meridian Book. World Publishing Company, Ohio.
Hupperts, C. & Poortman, B. (2013). Aristoteles. Ethica Nicomachea. Damon Budel, derde druk.
Te citeren als
Elger de Lange, “Dr Pangloss doet kosten-baten analyse”,
Me Judice,
31 oktober 2016.
Copyright
De titel en eerste zinnen van dit artikel mogen zonder toestemming worden overgenomen met de bronvermelding Me Judice en, indien online, een link naar het artikel. Volledige overname is slechts beperkt toegestaan. Voor meer informatie, zie onze copyright richtlijnen.
Afbeelding
Sol Smith Russell