Scheiding van disciplines
Er is alom een roep tot interdisciplinariteit. De economie moet samengaan met psychologie, sociale psychologie, sociologie en, voeg ik er aan toe, cognitie- en neuro wetenschappen. Maar de economie is daar fundamenteel niet toe in staat. Ik richt me hier op de mainstream economie (noot 1).
Het is als soorten in de biologie. Een paard kan nog wel paren met een ezel, en dat levert dan de muilezel, maar niet met een giraffe. Je kunt argumenteren
dat dit maar goed is ook. Als elke soort kon paren met elke andere soort dan zou er geen differentiatie van soorten overblijven. Menging van alle kleuren
geeft grijs. Biologische evolutie vergt scheiding der soorten, en naar analogie daarvan vergt misschien evolutie van kennis ook scheiding van disciplines.
Maar die evolutie vergt dan wel een selectieomgeving die voldoende onafhankelijk is van de soorten die geselecteerd worden. Als die soorten hun eigen
selectieomgeving kunnen bepalen, m.a.w. als er sterke ‘co-evolutie’ is, dan werkt de evolutie niet. En dat is wat er met de economie gebeurt.
In de wetenschap zou empirische toetsing voor de selectie moeten zorgen. Dat is het wetenschappelijk fatsoen zoals gepropageerd door Popper, met zijn
principe van falsificatie. In feite spelen ook andere dingen een rol, en dat geldt met name voor de economie. Die is slecht falsifieerbaar omdat er in de
reёele economie geen laboratorium is. En dan geldt de bekende ‘ceteris paribus’ veronderstelling, die moeilijk toetsbaar is. Als een voorspelling niet
klopt dan kan dat geweten worden aan het feit dat er verstorende invloeden waren die niet te beheersen zijn. Daarmee is de economie fundamenteel
onwetenschappelijk, volgens het principe van Popper.
De selectieomgeving bestaat ook uit instituties van politiek en publieke opinie. De economie heeft hen tot dusverre kunnen verleiden met haar aura van
wetenschappelijkheid in de vorm van wiskundige zekerheid. Maar dat begint danig te tanen. De zekerheid blijkt een fantasma te zijn.
In de experimentele micro-economie wordt wel een laboratorium gebruikt, en dat heeft ook redelijk robuuste resultaten opgeleverd, bijvoorbeeld in de
gedragseconomie. En die zijn nu net moeilijk in te passen in het kader van de mainstream economie. Daarover straks meer.
Het evolutieverhaal is aardig, maar blijft een metafoor en we moeten verder dan dat. Daarvoor een beetje wetenschapsfilosofie. Volgens Imre Lakatos, met
zijn theorie van ‘wetenschappelijke research programma’s, bestaat een discipline uit een ‘kern’ (‘core’) van fundamentele uitgangspunten die wordt
beschermd door een ‘protective belt’ van nevenveronderstellingen die dienen om de kern te implementeren (‘positieve heuristiek’) en te beschermen tegen
aantasting (‘negatieve heuristiek’).
De 'core'
In de mainstream economie bestaat de kern uit de volgende elementen:
1. Methodologisch individualisme: verschijnselen moeten verklaard worden op basis van keuzen en handelingen van individuen. Dit zegt ‘nee’ tegen
de sociologie, die traditioneel juist uitging van methodologisch collectivisme: individuen en hun kennis en keuzen worden sociaal geconstitueerd.
2. Die individuen maken rationele keuzen op basis van gegeven (exogene) voorkeuren, die voldoen aan een aantal axioma’s, bijv. dat van
transitiviteit: als a de voorkeur heeft boven b en b boven c, dan moet a ook de voorkeur hebben boven c. Dit zegt ‘nee’ tegen de psychologie, en tegen de
cognitiewetenschap. In de economie is het mooiste wanneer er een nutsfunctie geknutseld kan worden die gemaximeerd kan worden onder restricties.
3. In die keuzen is eigenbelang allesbepalend. Er is slechts ‘verlicht eigenbelang’ in het maken van offers aan anderen als dat per saldo meer
oplevert dan het kost. Dit zegt ‘nee’ tegen altruïsme en vertrouwen.
4. De analyse moet plaats vinden in rigoureuze deductie op basis van wiskundige afleidingen en bewijzen. Zo kan men onder strikte
veronderstellingen bewijzen dat de ‘onzichtbare hand’ van Adam Smith welvaart maximeert.
In de ‘protective belt’ zijn er schier onuitputtelijk vele mogelijkheden. Men kan transactiekosten inbouwen, asymmetrische informatie, psychische kosten
van rationele afweging, morele overwegingen als onderdeel van behoefte bevrediging, prisoner’s dilemma’s en andere varianten van speltheorie (‘tit for
tat’, ‘coordination game’, om slechts een paar te noemen). De ‘normal science’ van puzzelarij hiermee (om met Thomas Kuhn te spreken) is eindeloos en vormt
een prachtige arena om virtuositeit te tonen en daarmee carrière te maken.
Wat niet is in te passen
Wat niet kan zijn de volgende dingen:
1. Radicale onzekerheid, d.w.z de situatie dat de verzameling mogelijke uitkomsten en/of keuzen open d.w.z. onbepaald is, omdat de mogelijkheden
zich niet voorafgaande aan de keuze voordoen maar later, als gevolg van keuzen en handelingen. Zij zijn, met andere woorden, ‘emergent’ of ‘historisch’. In
speltheoretische termen: de uitkomsten van strategiecombinaties, of zelfs de mogelijke strategieёn, worden pas bekend nadat ze gekozen en geïmplementeerd
zijn (noot 2). Dan zijn rationele keuzen niet meer mogelijk en moet men denken in termen van heuristieken, zoals in de sociale psychologie (o.a. het werk van
Kahneman et al.) (noot 3). Dergelijke radicale onzekerheid doet zich voor in innovatie, en dat is waarom de economie weinig adequate innovatietheorie heeft
opgeleverd (noot 4). Het doet zich ook voor in menselijke interactie: motieven en impulsen van reacties op strategische handelingen, afhankelijk van
omstandigheden, zijn vaak onvoorspelbaar, ook voor het subject ervan.
2. Altruïsme, gedefinieerd als offers die per saldo niet meer opleveren dan zij kosten, en vertrouwen dat verder gaat dan controle zijn
volgens de economie irrationeel en in een markteconomie vanwege de concurrentiedruk niet levensvatbaar. Tegenargument: de concurrentie is in feite vaak
niet zo ‘volledig’. Bovendien kunnen samenwerkingsrelaties op basis van enig altruïsme en vertrouwen economisch meer opleveren dan concurrentie.
3. Incommensurabliteit, d.w.z. alle relevante waarden kunnen niet samen in een nutsfunctie worden opgenomen. Een bekend probleem binnen de
economie is dat van de aggregatie van individuele voorkeuren (noot 5). Maar als er meerdere, niet commensurabele dimensies van nut zijn, dan kan ook op het
individuele niveau het axioma van transitiviteit ongeldig worden (noot 6). Er zijn vaak reёle dilemmas in keuzen tussen economische en ethische of esthetische
waarden. Om maar niet te spreken van de bekende externaliteiten die niet in de nuts- of winst calculatie worden of kunnen worden opgenomen. Niet alles van
waarde is meetbaar en optelbaar. En waar dat zo is kan er geen calculatie zijn maar moet het in debat tussen incommensurabele waarden. Door dat te negeren
verdwijnt politiek in economische technocratie.
Maar hoe zit het dan, zal men nu zeggen, met de gedragseconomie? Daar komen toch (sociale) psychologie en economie samen? Misschien ten dele wel. En het
geeft in elk geval een enorme verbetering. Maar als ik spreek met mensen uit die hoek ontstaat er toch weer verwijdering tussen de twee. Economen willen
toch weer de analyse terug brengen tot prikkels en nut, en vinden de aanpak van experimenten van psychologen te los, met te weinig exacte concepten en
methoden. Ook daar lijken olie en water toch niet goed te mengen.
De besluitvormingsheuristieken van Kahneman et al. kunnen bijvoorbeeld ‘procedureel’ of ‘adaptief’ rationeel zijn maar tegelijkertijd ‘substantieel’ of
‘calculatief’ irrationeel (noot 7). Wat als de evolutie dergelijke heuristieken oplevert als aangeboren routines, als adaptief, omdat zij bijdroegen tot overleving,
terwijl zij nu substantieel/calculatief irrationeel zijn.
Einde van mainstream economie
Kortom, de huidige mainstream economie is niet in staat tot interdisciplinariteit die niet alleen de parameters binnen de bestaande logica betreft maar de
‘core’ aantast. Toegelaten wordt alleen wat een plaats kan vinden in de ‘protective belt’. Als dit zo is, dan is die economie gedoemd te verdwijnen. Zij kan niet voldoen aan de eisen van de huidige tijd.
Wat dan? Als een systeem zich niet van binnenuit kan veranderen dan moet het weggevaagd worden door creatieve destructie van buitenaf.
Het is denkbaar dat er een nieuwe interdisciplinaire gedragswetenschap ontstaat met op den duur een andere ‘core’ van basisveronderstellingen en
methodologische principes. Elementen uit de oude, onorthodoxe economie kunnen daar deel van uitmaken, maar niet de dogma’s van de kern.
Ik reken hiervoor op een jongere generatie, als die zich niet laat verstrikken in de oude dogmatiek. Het begin zal onvermijdelijk wat chaotisch en
erratisch zijn, en door oude economen verketterd worden als ‘vaag’ en ’onprofessioneel’. Om jongeren daar tijdelijk tegen te beschermen moeten er veilige buitenplaatsen en nieuwe carrièremogelijkheden zijn.
Voetnoten
1. Voor de Institutionele economie, evolutionaire economie en post-keynesiaanse economie geldt de analyse niet.
2. In termen van N/K zoekruimtes: het is alsof het zetten van stappen in die ruimte aardbevingen veroorzaakt die de pieken en dalen doen verschuiven.
3. De theorie van reёle opties probeert hieraan te ontkomen, maar moet toch ook enige a priori veronderstelling maken van de aard van de opties, en ook die
zijn vaak emergent.
4. Dat gaat bijv. in ‘patent races’ uit van een Poisson-verdeling van successen van R&D. Dat is al te veel verondersteld. Ik heb ooit een onderzoek
gepubliceerd langs die lijnen, dat het ook empirisch uitstekend deed, maar heb het sindsdien herroepen.
5. Zie de paradox van meerderheidsstemmen van Arrow.
6. Zie B. Nooteboom, Intransitive Preferences in Retailing, Service Industries Journal, 4 (1984): 82-92.
7. Bijv. de heuristieken van representativiteit, beschikbaarheid, en ‘anchoring and adjustment’, en fenomenen van ‘escalation of commitment’, en het
‘endowment effect’.