Mooie beloften
Politici zijn er zeer bedreven in geraakt om te zeggen hoe belangrijk zij hoger onderwijs vinden voor onze economie. Woorden zijn echter geen daden. De afgelopen decennia is de overheidsbijdrage per student in het hoger onderwijs gehalveerd. Als hiervan een verwijt wordt gemaakt, dan wordt dit vaak gepareerd met het antwoord dat de landen om ons heen niet veel meer investeren in het hoger onderwijs en dat we ons dus niet in zulk slecht gezelschap bevinden. Ondertussen zien we de opkomende economieën als China en India ons in hoog tempo inhalen, terwijl steeds meer bedrijven hoofdkantoren in die regio vestigen.
Meer dan tien jaar geleden werden deze dreigende ontwikkelingen al erkend en dit resulteerde in de ambitieuze Lissabon doelstellingen die Europa binnen tien jaar tot de meest concurrerende economie moesten maken en ervoor moesten zorgen dat we 3 procent van ons nationale inkomen aan kennisverwerving moesten uitgeven. Met deze doelstellingen deden onze politici het tegenover het grote publiek voorkomen alsof ze de dreigingen op serieuze wijze te lijf wilden gaan. Niets is minder waar. Van de Lissabon doelstellingen is niets terechtgekomen en ze zijn vervangen door de nieuwe ambities van Europa 2020 – ver genoeg weg om hier nog niet mee aan de gang te gaan.
Het debacle van Delft
Ondertussen kwijnt ons hoger onderwijs weg, en daarmee onze innovatiekracht, en daarmee ook het fundament onder onze toekomstige welvaart. Een ontluisterend voorbeeld van een verkeerde aanpak betreft de TU Delft. Jarenlang heeft de overheid geprobeerd jongeren te interesseren voor een technische studie. Nu dat steeds beter lukt, moet de TU Delft 45 miljoen (ofwel 250 arbeidsplaatsen) bezuinigen en mogelijk een numerus fixus instellen voor sommige richtingen omdat een inkrimpende organisatie de toenemende studenteninstroom niet aan kan. Waar zijn we mee bezig? In ons land gaat de discussie vooral over benodigde bijdrage van hoger onderwijs aan bezuinigingen.
Misvattingen over onderwijsbegroting
De verontrustende staat van ons hoger onderwijs, en de mogelijk nog slechtere vooruitzichten ervan, worden vooral veroorzaakt door een volkomen verkeerd economisch begrip van onderwijs en de angst voor het maken van harde keuzes binnen de overheidsuitgaven. De twee zaken hangen nauw met elkaar samen. Om te beginnen met de laatste. Wanneer politici keuzes moeten maken zijn ze al gauw geneigd om de uitkeringen en voorzieningen als de gezondheidszorg buiten schot te laten, ten koste van het korten op uitgaven die niemand specifiek treffen. Dit zijn vooral overheidsinvesteringen en investeringen in het onderwijs. Daarbij gaat het niet om studiebeurzen, die zijn politiek juist heel erg zichtbaar. Waar het de keuzes in het onderwijs betreft, is het weer gemakkelijker om te bezuinigen op het hoger onderwijs, want daar worden de minste mensen door getroffen.
Een correcte economische visie op het onderwijs erkent dat beslissingen over investeringen in het onderwijs onafhankelijk van de conjunctuur moeten gebeuren. Een groot overheidstekort is geen enkele reden om niet extra te investeren in het hoger onderwijs. Het enige criterium dat een rol dient te spelen is of de toekomstige opbrengsten van meer onderwijs in termen van een hoger nationaal inkomen en dus hogere belastingopbrengsten opwegen tegen de rente die op de staatsschuld moet worden betaald. Is de opbrengst hoger, dan moet er meer worden geïnvesteerd, zelfs wanneer het overheidstekort hoog is. Bezuinigen op onderwijs wanneer de opbrengst ervan hoger is dan de financieringskosten, vergroot juist het houdbaarheidstekort van de overheid.
Hoog rendement op investeringen in onderwijs
Het is niet gemakkelijk om de kosten en opbrengsten van extra investeringen in het hoger onderwijs te kwantificeren. Het ligt echter voor de hand dat de opbrengsten de kosten flink overtreffen. Recente schattingen voor Nederland laten zien dat de opbrengst van een jaar extra onderwijs ruimschoots uitkomt boven de rente op de staatsschuld, en zeker 8 procent hoger loon per jaar oplevert, met een dito toename van de jaarlijkse belastinginkomsten. Over een heel werkzaam leven betekent een toename van het inkomen met drie jaarsalarissen. Natuurlijk, een groter aanbod van hoger opgeleiden kan betekenen dat hun salarissen zullen dalen ten opzichte van die van lager opgeleiden. Het kan echter ook de andere kant uitgaan. Een groter aanbod van hoger opgeleiden betekent dat de Nederlandse economie zich steeds meer op kennisintensieve producten gaat toeleggen en dat de vraag naar hoger opgeleiden verder zal toenemen. Als we een economisch correcte visie op onderwijs hanteren, dan hoeft de overheid feitelijk niet eens keuzes zoals hierboven beschreven te maken. Men investeert tot de marginale opbrengst van het onderwijs gelijk is aan de rente op de staatsschuld.
Geef hoogte collegegeld vrij
Als de overheid keer op keer tekort schiet, en nalaat zich te baseren op een correcte kosten en baten analyse van extra investeringen in het onderwijs, is het beter als ze het heft ook uit handen geeft. De eenvoudigste oplossing is het vrijgeven van de collegegelden en daarmee de universiteiten de financiële ruimte te geven om zelf orde op zaken te stellen. Nu beheerst de overheid alle parameters van het hoger onderwijs. Daarmee verkeren de universiteiten in een ongemakkelijk keurslijf. Vrijheid om de hoogte van de collegegelden vast te stellen geeft vele voordelen. Het tarief kan worden gedifferentieerd tussen dure en goedkope studies, waardoor studenten een betere afweging kunnen maken tussen kosten en baten. Universiteiten kunnen een bewuste strategische keuze maken tussen goedkope massacolleges en duurdere kleinschalige opleidingen, in plaats van verplicht te zijn tegen een gegeven uniform tarief iedere aanmelding te moeten honoreren. Universiteiten kunnen zich specialiseren in bepaalde studies of op basis van een betere afweging tussen kosten en baten besluiten tot vormen van onderlinge samenwerking of afstemming. Minstens zo belangrijk is het effect op kwaliteit. Een hoger collegegeld zal vanuit de studenten de druk op de kwaliteit opvoeren, omdat men waar voor zijn geld eist en het zal tegelijkertijd een stimulans zijn tot meer inspanning van de studenten zelf: bij hogere collegegelden wordt lummelen immers navenant duurder. Daar hoort natuurlijk wel een goed systeem van studiefinanciering bij. Maar zelfs hier kunnen universiteiten hun bijdrage aan leveren. Private universiteiten in de Verenigde Staten benutten hun vrijheid ook om collegegelden individueel vast te stellen. Ouderlijke draagkracht speelt daarbij een rol, in combinatie met de verwachte academische prestaties van de student. Een begaafde student uit een gezin met een laag inkomen betaalt dan een lager tarief. Studenten hoeven dus geenszins de dupe te worden van een gevarieerde tariefstelling. Ze zullen meer waar voor hun geld krijgen en profiteren van het hoger toekomstige arbeidsinkomen dat hiermee gepaard gaat.
Te citeren als
Roel Beetsma, Joop Hartog, “Investeren in onderwijs: het blijft vooral bij mooie woorden”,
Me Judice,
17 juni 2010.
Copyright
De titel en eerste zinnen van dit artikel mogen zonder toestemming worden overgenomen met de bronvermelding Me Judice en, indien online, een link naar het artikel. Volledige overname is slechts beperkt toegestaan. Voor meer informatie, zie onze copyright richtlijnen.
Afbeelding