Duurzaam groeien
In het debat over verduurzaming ligt de focus nu steeds meer bij de positieve effecten daarvan op de economie in plaats van het effect op het klimaat. Deze verschuiving is ook internationaal kenbaar (OESO, 2011; UNEP, 2011). Hiermee verschuift het motief van klimaatbeleid van CO2-reductie naar het bieden van economische kansen voor burgers, bedrijven en de economie.
Biedt het concept Groene Groei een realistisch perspectief voor beleidsmakers? Of zijn alle nota’s en ronkende artikelen hierover een verspilling van energie? Nee, is het korte antwoord. Maar dan moet een realistische analyse gemaakt worden waarom huidige kosteneffectieve opties telkens blijven liggen.
Wat is een groene economie?
Het begrip groene economie gaat terug naar het boek ‘Blueprint for a green economy’ van David Pearce et al. (1989). Duurzame ontwikkeling is volgens Pierce niet mogelijk in een economie die afhankelijk is van eindige energiebronnen, zoals olie en gas. Centraal staat bij Pearce de bescherming van het natuurlijk kapitaal als basis voor toekomstige economische groei, ofwel het realiseren van economische groei binnen de grenzen van de draagkracht van de aarde.
Het denken over een groene economie heeft naar aanleiding van de financiële crisis sterk aan populariteit gewonnen, mede doordat diverse economen, waaronder Joseph Stiglitz en Jeffrey Sachs, de crisis hebben aangegrepen als aanleiding om te pleiten voor stevige economische hervormingen (NCDO, 2011). Wij zullen in dit artikel regelmatig voorbeelden geven van deelgebieden van deze groene groei: de energietransitie (de overgang naar een volledig duurzame energievoorziening) en verduurzaming van de gebouwde omgeving.
Gepolitiseerd debat
Eerst een kort overzicht van de belangrijkste standpunten in een debat dat sterk is gepolariseerd. Volgens economen als Richard Tol van de VU-Amsterdam zijn beloftes over Groene Groei loos en is het een versluierende term om klimaatbeleid te voeren. Energie die op een veel duurdere wijze geproduceerd wordt, kan in principe nooit tot economische groei leiden. Zolang wind- of zonne-energie duurder zijn zal dat ten koste gaan van alternatieve bestedingen of de concurrentiekracht van het Nederlandse bedrijfsleven. Investeringen in duurzame energie zijn wel goed voor de groene industrietak, maar ze pakken voor de economie als geheel nadelig uit.
Voorstanders van groene groei wijzen op het niet-duurzame karakter van onze huidige welvaart en de grote kwetsbaarheden die dat oplevert voor economische groei uitgedrukt in BBP. Zij benadrukken het win-winkarakter van groene groei dat ontstaat door de effecten van innovatie en het aanboren van nieuwe markten. Deze zienswijze wint aan politieke kracht. Recent heeft de OESO een groene groeistrategie omarmd. De Europese Commissie heeft routekaarten opgesteld om te komen tot een Europese economie die efficiënt omgaat met natuurlijke hulpbronnen. De Wereldbank publiceerde een rapport om te komen tot groene groei.
De gedachte dat een streng milieubeleid tot een schoner milieu en, indien goed vormgegeven, tevens tot een betere concurrentiepositie leidt, staat bekend als de Porterhypothese. De hypothese benadrukt dat gericht milieubeleid grondstoffenvoorraden leidt tot innovatie en een efficiëntere inzet van productiemiddelen. De uitgangspunten van de Porterhypothese staan lijnrecht tegenover de neoklassieke hypothese dat milieukosten het concurrentievermogen aantasten.
Middenweg
In dit artikel betogen wij dat het zinvol is om vanuit een economisch perspectief te kijken naar verduurzaming. Wij willen daarbij niet voorbij gaan aan de zienswijze van de meeste economen dat een transitie naar een CO2-arme economie zal leiden tot een – zij het beperkte – afname van de economische groei (1 tot 2% van het BBP in 2030) ten opzichte van business as usual. Echter op korte termijn zijn veel energiebesparende maatregelen in transport, industrie en gebouwde omgeving beschikbaar die zich binnen afzienbare termijn terugverdienen en die nu blijven liggen. Bij uitstek zijn dit ook arbeidsintensieve maatregelen die de haperende arbeidsmarkt vlot kunnen trekken. Het beleidsmatig prioriteren van deze investeren in groene groei kan op korte termijn vruchten afwerpen. Op midden- en lange termijn zijn de argumenten voor Groene Groei minder evident.
Korte termijn
Extra investeringen van in energiebesparing in de gebouwde omgeving levert op korte termijn extra werkgelegenheid op van in totaal 67 tot 110 duizend arbeidsjaren. Dit is het netto effect op de arbeidsmarkt voor de jaren dat er geïnvesteerd wordt, de periode 2013-2020. De bouw profiteert het meest van de impuls. Op de lange termijn (dus ook na 2020) is het werkgelegenheidseffect nul, aangezien het om tijdelijke vraagimpuls gaat (SEO en CE Delft, 2012). Er zijn aanwijzingen dat een investering in energiebesparing in de gebouwde omgeving meer banen oplevert dan bijvoorbeeld een investering in de bouw van weginfrastructuur (Vorsätz e.a., 2010). Dit is overigens voor Nederland nog niet empirisch vastgesteld. Op termijn echter zal de beroepsbevolking door demografische oorzaken krimpen, waardoor de druk op de arbeidsmarkt weer toeneemt als de economie herstelt.
Middellange termijn
Investeringen in energiebesparing en het zelf opwekken van duurzame energie verminderen op de middellange termijn de afhankelijkheid van de steeds duurder wordende fossiele brandstoffen. Energielasten slokken een steeds groter aandeel van het gezinsinkomen op, voor een modaal gezin gaat het inmiddels om een netto maandsalaris (1.800 euro) per jaar volgens het Nibud. Voor een metropoolregio als Amsterdam kunnen de totale energielasten van 6 mld. euro terug worden gebracht naar 3 miljard euro (CE, 2011). Na afschrijving van de investeringen komt er zo jaarlijks 3 miljard euro vrij, een bedrag dat voor huishoudens beschikbaar is voor andere doeleinden. Voor de provincie Gelderland zijn vergelijkbare bedragen ingeschat (Primum, 2011).
Dit aspect is vooral voor de regionale economie aantrekkelijk: bespaarde energie-uitgaven zullen voor een groter deel naar de lokale economie vloeien, wat leidt tot een toename van de bestedingen en lokale bedrijvigheid. Regionale overheden beseffen thans onvoldoende dat zij met ambitieus energiebesparingsbeleid van woningen en kantoren een zeer belangrijk instrument in handen hebben om lokale bestedingen te verhogen. Daarbij blijft de conclusie overeind dat zolang dergelijke maatregelen niet de productiviteit van productiefactoren arbeid en energie vergroten, er alleen sprake is van regionale herverdeling van welvaart.
Lange termijn
Groene groei kan op lange termijn bijdragen aan versterking van de economische structuur. Wie straks over groene technologieën beschikt, heeft lagere kosten bij stijgende prijzen van energie en grondstoffen. Nederlandse partijen hebben sterke posities in belangrijke onderdelen van de zogenoemde ‘cleantech-keten’, zowel in dienstverlening als in de maakindustrie. Van toelevering van ‘smart rotorbladen’ en transformatoren voor wind op zee tot efficiënte voertuigonderdelen (bijv. automatische transmissie voor de automotive industrie in Duitsland).
Regio’s kunnen door verstandig transitiebeleid hun positie op het gebied van technologieontwikkeling verder uitbouwen. Daarmee wordt een bijdrage geleverd aan het versneld doorlopen van de leercurves met een daling van de kosten van nieuwe technieken tot gevolg. De effectiviteit van een dergelijke structuurbeleid is overigens niet aangetoond. Het aanpakken van marktfalen en het versterken van kennis- en technologieposities in de cleantechsectoren is daarmee niet zozeer klimaat- of milieubeleid maar eerder gericht industriebeleid.
Nu volgen enkele gedachten over hoe zo’n strategie er uit zou kunnen zien.
Pijlers voor groene groei
Een strategie gericht op groene groei zou gebaseerd moeten zijn op drie pijlers:
1. Inzetten op duurzame techniekclusters die de energiekosten van bedrijven en burgers naar beneden brengen.
2. Inzetten op duurzame techniekclusters die per geïnvesteerde euro de meeste banen creëren.
3. Stimuleren van innovatie.
Het belang van het beheersen van energiekosten
Energiekosten van consumenten in Nederland zijn tot nu toe nog nauwelijks onderwerp geweest van systematisch overheidsbeleid (wellicht kan het aandeelhouderschap in energiebedrijven hierbij als uitzondering gelden, echter overheden hebben zich teruggetrokken als aandeelhouder). Dit is opvallend, omdat betaalbare woonlasten (denk aan nationale hypotheekgarantie, hypotheekrente aftrek) structureel de aandacht heeft van corporaties, beleidsmakers en politici.
In het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk is veel meer aandacht voor een goede en betaalbare toegang tot energie, waar energie-armoede in de vorm van slecht-geïsoleerde woningen en hoge energieprijzen ook vaker voorkomt. Het interessante is dat de business case voor isolatie van woningen in de meeste gevallen sterk positief uitvalt. Ook hier getuigt het feit dat slechts de helft van de woningen in mindere of meerdere mate is geïsoleerd van marktfalen. Oorzaken zijn informatiegebrek, behoefte aan one-stop-shop aanpakken, split incentives in met name de huursector, de vóórinvestering die een belangrijke drempel vormt enzovoorts..
Voor woningen geldt dat ook stevige verbeteringen van het energielabel een positief rendement kennen, zij het dat de periode van terugverdienen lang kan zijn. Ook hier binnen geldt dat er grote verschillen in kosteneffectiviteit van maatregelen zijn in de woningvoorraad.
Werkgelegenheid
Investeren in energie-efficiency en hernieuwbare energie levert in ieder geval op korte termijn banen op. Dit stimuleert de economie, omdat er nu sprake is van werkloosheid en vraaguitval in de bouw. In huidige situatie leidt een extra vraagimpuls tot meer werkgelegenheid in de bouwsector zonder tot substantiële verdringing te leiden. Steden erkennen dit door in hun plannen om de economische crisis te bestrijden of de negatieve effecten er van te dempen, energiebesparende maatregelen op te nemen met name in de gebouwde omgeving.
De belangrijkste vraag is hoe deze maatregelen en de stevige kapitaalbehoefte hiervoor te realiseren zonder dat daarvoor een (groot) beslag op overheidsfinanciering wordt gelegd. Het gaat in de eerste plaats om het oplossen van verschillende knelpunten voor maatregelen die al kosteneffectief zijn. Subsidies zijn daarvoor niet altijd nodig, wel financiële instrumenten die de rendabele investeringen op gang kunnen brengen.
Daartoe moeten naast de kapitaalbarrière ook andere knelpunten worden aangepakt: split incentives, onzekerheden en psychologische weerstanden tegen verbouwing. Het ontwikkelen van een omvangrijke besparingsmarkt vraagt ook om ingrijpendere maatregelen, waarbij verplichtingen voor de bestaande voorraad van woningen en bedrijfsgebouwen serieus overwogen moeten worden.
Stimuleren van innovatie
Groene groei vereist innovatie, zowel van processen als van producten en van de economische structuur. Ervaringen uit het verleden hebben geleerd dat overheden terughoudend moeten zijn met het stimuleren van specifieke bedrijven of technieken. Generiek beleid daarentegen lokt innovatie uit die gericht is op het maximaliseren van de marktwaarde en niet zozeer op het voldoen aan overheidseisen. Traditioneel bestaat dergelijk generiek beleid uit het opleiden van de beroepsbevolking, goede bescherming van intellectueel eigendom en het algemeen stimuleren van R&D om private partijen te compenseren voor kennis-spillovers. Dergelijk beleid stimuleert elke innovatie. Daarnaast kan er een groen innovatiebeleid gevoerd worden dat zou kunnen bestaan uit het internaliseren van de externe kosten van energie en grondstoffen en het wegnemen van barrières voor energiebesparing en duurzame energie.
Slot
Het is te gemakkelijk om te roepen dat groene groei een loos concept is. De verslechtering van natuur- en milieukwaliteit (en de gevolgen van klimaatverandering) hebben toenemende invloed op ons economisch kapitaal. Maatregelen om de economie energie-efficiënter te maken hebben twee voordelen: ze zijn goed voor de economie en leveren per geïnvesteerde euro relatief veel werkgelegenheid in Nederland op - met name in de bouwsector die nu kampt met faillissementen en werkloosheid, naar verwachting meer dan investeringen in bijvoorbeeld infrastructuur.
Dit zijn goede argumenten om stimulering van energiebesparing en investeringen in decentrale energiesystemen hoger op de agenda te zetten. Inzetten op groene groei leidt tot nieuwe kennis, werkgelegenheid en nieuwe sectoren, maar dat tegelijkertijd andere sectoren zullen krimpen in dit proces van creatieve destructie is onvermijdelijk. Energielastenneutrale gebouwen zullen via investeringen en geïnduceerde bestedingen uit de lagere energienota de lokale economie van nieuwe vraagimpulsen voorzien. De verliezers daarentegen zullen een belangrijk deel van de energieomzet zien wegvallen en zullen op zoek moeten naar nieuwe marktmodellen om toegevoegde waarde aan hun klanten te bieden. Het lijkt erop dat deze ingrijpende economische transitie nog onvoldoende doordacht is.
Referenties
CE Delft (2011), MetropoolRegio Amsterdam: route naar energieneutraliteit, Delft.
NCDO (2011), De Groene Economie, Amsterdam.
OECD (2011), Towards Green Growth, Parijs.
Pearce, David e.a. (1989), Blueprint for a green economy, London Environmental Economics Centre, Londen.
SEO en CE Delft (2012), Bouwen en banen - Werkgelegenheidseffecten van energiebesparing in de gebouwde omgeving, Amsterdam/Delft.
UNEP (2011), Towards a Green Economy: Pathways to Sustainable Development and Poverty Eradication, New York.
Urge-Vorsätz, Diana e.a. (2010), Employment Impacts of a Large-Scale Deep Building Energy Retrofit Programme in Hungary ,Central European University, Budapest.