Moderne macro-economen moeten eens goed in de spiegel kijken

30 mrt 2009
De standaard macro-economische theorieën waren niet behulpzaam in het voorspellen van de crisis, noch om haar te begrijpen of oplossingen ervoor uit te werken. Zowel de nieuw-klassieke als de nieuw-keynesiaanse theorie waren niet in staat om fundamentele vragen over insolvabiliteit en liquiditeitscrises te beantwoorden. Sterker nog, ze lieten zelfs niet toe dat zulke vragen werden gesteld. In deze column bepleit Willem Buiter de noodzaak van een nieuw paradigma.

Toen ik tussen 1997 en 2000 deel uitmaakte van het Monetary Policy Committee van de Bank of England, waren academische economen met een technische scholing en achtergrond daarin ruim vertegenwoordigd. Hetzelfde geldt voor de externe en uitvoerende leden van latere lichtingen van het Comité. Die samenstelling bleek een ernstige handicap toen de Bank of England zich van een inflatiegerichte centrale bank in een klimaat met ordelijke financiële markten moest omvormen tot een centrale bank gericht op financiële stabiliteit in een crisisklimaat. De denk- en verbeeldingskracht van macro-economen heeft daarbij niet bepaald geholpen. Sterker, de macro-economie en monetaire economie die Anglo-Amerikaanse universiteiten in pakweg de afgelopen dertig jaar hebben gedoceerd en verspreid hebben serieus onderzoek naar economisch gedrag en beleid voor decennia opgehouden. De academische inspanningen kunnen nog het beste als maatschappelijk onverantwoorde verspilling van tijd en andere middelen worden beschouwd.

De meeste vernieuwingen in de macro-economische theorie sinds de jaren zeventig zijn op z’n zachtst gezegd naar binnen gerichte dwalingen gebleken. Daarbij moeten we vooral denken aan bijdragen van Lucas, Prescott, Sargent en Barro aan de Nieuw Klassieke zijde en van Woodford en anderen aan de Nieuw Keynesiaanse zijde. Het onderzoek werd sterk gemotiveerd door de interne logica van modellen en de zucht naar esthetische modelleringsproblemen, en niet zozeer een sterk verlangen om inzicht te krijgen in de echte werking van de economie– laat staan de werking van de economie in tijden van hoogspanning en financiële instabiliteit. Toen de crisis toesloeg, stond het gilde der economen dan ook met hun mond vol tanden.

Perfecte marktwerking

De meest invloedrijke nieuw-klassieke en nieuw-keynesiaanse theoretici werkten allemaal binnen wat economen het ‘paradigma van de complete markten’ noemen. In een wereld met markten waarin gehandeld wordt in claims die alle mogelijke eventualiteiten, risico’s en uitkomsten omspannen en waarin intertemporele budgetrestricties altijd verondersteld worden te zijn vervuld, zijn dubieuze debiteuren, faillissement en insolvabiliteit onmogelijk. Dat maakt ook een liquiditeitscrisis een onmogelijk fenomeen, althans onder de ‘preciezen’ in het broedergenootschap van economen. De ‘rekkelijken’ onder de theoretici wilden nog wel eens via allerlei kunstgrepen monetaire modellen maken waarin geld bestond, maar waarom dat zo was bleef nogal duister. De ironie om liquiditeit te modelleren door geld als een beperking voor handel te zien, ging aan de beroepsgroep voorbij. De nieuw-klassieke en de nieuw-keynesiaanse theorie van markten lieten beide niet toe dat vragen over insolvabiliteit en illiquiditeit werden beantwoord. Erger nog, ze lieten zelfs niet toe dat deze fundamentele vragen werden gesteld.

Begin bij autarkische staat

Het is duidelijk: wie zoekt naar een geschikt model om de weerbarstige kluwen van de moderne markteconomieën te begrijpen, kan als vertrekpunt veel beter uitgaan van ‘géén markten’ – dus autarkie of geen handel - dan van ‘complete markten’. Goederen en diensten die mogelijk verhandelbaar zijn kunnen we karakteriseren naar tijd, plaats of toestand van de wereld. Voor alle drie dimensies kan men wel bedenken dat het aantal markten oneindig groot moet zijn wil er sprake zijn van complete marktwerking. Er schuilt schoonheid in de eenvoud van het model van de perfect werkende markt. Maar op dit punt is men geneigd om de keizer Jozef II in de film Amadeus te parafraseren en op te merken dat er ‘too many potential markets’ zijn.

…en moeizame naleving contracten

Afgezien van de simpele stelling dat volledige marktwerking onmogelijk is gaat de aanname van complete markten in de meeste nieuw-klassieke en nieuw-keynesiaanse macrotheorieën ook voorbij aan het probleem dat een contract moet worden nagekomen. Dit probleem speelt vooral bij handel over een bepaalde tijdsperiode, tijdens welke de nettowaarde van de uitvoering van de contractbepalingen voor elke contractpartij varieert en ook nog eens van winst in verlies kan veranderen. In een wereld met egoïstische, rationele individuen, die tot liegen en bedriegen in staat en bereid zijn, zal in verhouding tot het universum van alle in potentie mogelijke transacties slechts een gering aantal vrijwillige transacties voorkomen.

De eerste groep vrijwillige ruilhandelingen bestaat uit contracten die als vanzelf nakoming afdwingen: contracten die op langdurige relaties, herhaalde interactie en vertrouwen gebaseerd zijn. Zulke contracten bestaan, maar niet in al te grote aantallen.

De tweede groep wordt gevormd door contracten waarbij nakoming niet uit zichzelf tot stand komt, maar wel bij gebruik van dwang door derden. Vaak gaat het om de staat, soms ook om de maffia (die twee zijn niet altijd gemakkelijk van elkaar te onderscheiden). Aangezien afdwinging door derden vaak complex en duur is, wordt deze aanpak slechts bij een relatief gering aantal contracten toegepast. Dergelijke contracten vereisen dat de voorwaarden en alles wat in de kleine lettertjes staat door derden moeten kunnen waargenomen en geverifieerd. Opnieuw geldt dat slechts een beperkt aantal ruiltransacties op deze wijze kan worden ondersteund.

Jongens en meisjes, de conclusie moet dus luiden dat vrijwillige ruil niet de regel vormt maar juist de uitzondering. En dat markten inherent en hopeloos incompleet zijn. Leer ermee te leven en gebruik het als vertrekpunt. Het uitgangspunt is géén handel – de autarkie van Robinson Crusoe voor de komst van Vrijdag. Voor alle goederen, diensten of financiële instrumenten die in uw ‘model van de wereld’ een rol spelen, moet u verklaren waarom er een markt voor bestaat – waarom er überhaupt in wordt gehandeld. Misschien dat we ditmaal dan wel ergens komen.

De veilingmeester aan het einde der tijden

In zowel de nieuw-klassieke als de nieuw-keynesiaanse benadering van de monetaire theorie wordt te pas en te onpas de Efficiënte markthypothese (EMH) gehanteerd. Volgens deze hypothese zijn de vermogensprijzen de volledige som en afspiegeling van alle relevante fundamentele informatie en verschaffen ze daardoor de juiste signalen voor de allocatie van middelen. Van de jaren zeventig tot en met 2007 was het tekortschieten van de EMH in veel belangrijke markten overduidelijk voor vrijwel iedereen wiens cognitieve vermogens niet door een Angel-Saksische PhD-opleiding verschrompeld waren. Maar het merendeel van de beroepsgroep bleef de EMH slikken en waren niet voor rede vatbaar. Invloedrijke pleitbezorgers voor de rede als James Tobin, Robert Shiller, George Akerlof, Hyman Minsky, Joseph Stiglitz en gedragsmatige benaderingen zoals die van Thaler en Kahneman konden daar niet veel aan veranderen. En de invloed van heterodoxe stromingen binnen het economisch denken bleef zeer beperkt.

In de financiële markten zijn de vermogensprijzen van vandaag over het algemeen afhankelijk van de verwachtingen van marktpartijen. Als de vermogensprijzen van vandaag afhankelijk zijn van de verwachtingen van vandaag omtrent de prijzen van morgen, en als de prijzen van morgen weer afhankelijk zijn van de verwachtingen van morgen omtrent de prijzen van overmorgen, enzovoort, is duidelijk dat de vermogensprijzen van vandaag voor een deel afhankelijk zijn van de verwachtingen van vandaag omtrent de vermogensprijzen op een willekeurig ver moment in de toekomst. Aangezien een duidelijke einddatum van het universum niet voorhanden is, impliceren de meeste rationeel economische modellen dat de vermogensprijzen van vandaag voor een deel afhankelijk zijn van de verwachtingen van vandaag omtrent de vermogensprijzen in de oneindig verre toekomst.

Wat kunnen we dan zeggen over de prijsverwachtingen van vermogenstitels tot in de verre verre toekomst? Laten we daartoe eens kijken naar de instrumenten en technieken voor dynamische wiskundige optimalisering. Wanneer een econoom (dynamisch) optimaliseringsprobleem probeert op te lossen gebruikt hij of zij de voorwaarde dat de invloed van de oneindig verre toekomst op de huidige doelstellingsfunctie nul is. En dan moet het publiek net als bij een goochelaar goed opletten. Tussen het formuleren van het probleem en het uitwerken van de oplossing geschiedt er ogenschijnlijk een wonder. De eindpuntconditie dat de oneindig verre toekomst niet van invloed is op de vermogensprijzen van vandaag wordt gewoon opgelegd om alles netjes te laten verlopen in een gedecentraliseerde markteconomie. De ironie is echter dat er in een gedecentraliseerde markteconomie er helemaal geen wiskundig programmeur is die de zaak in het gareel houdt door randvoorwaarden te bepalen zodat alles goed gaat. De gebruikelijke methode om een dynamisch algemeen evenwichtsmodel van een markteconomie op te lossen door een daarmee verbonden programmeerprobleem, vormt het bewijs voor de fatale verwarring die velen binnen het economengilde in de greep gekregen heeft. De EMH gaat uit van een verlichte veilingmeester, een goddelijke vaderfiguur, die er aan het einde der tijden voor zorgt dat er met de langetermijnverwachtingen voor de prijsontwikkeling niets onbetamelijks gebeurt.

Dit toont aan, en niet voor het eerst, dat economische modellen op basis van de EMH geen modellen van gedecentraliseerde markteconomieën zijn, maar modellen van een centrale planeconomie. De verlichte veilingmeester aan het einde der tijden, die zorgt voor de juiste eindcondities om bijvoorbeeld speculatieve luchtbellen te voorkomen, is niemand anders dan de alwetende, almachtige en weldadige centrale planner. Geen wonder dat de moderne macro-economie in zo’n deplorabele staat verkeert. De EMH is zonder meer het opvallendste slachtoffer van de kredietcrisis. En als deze hypothese faalt dan faalt tevens de moderne macro-economie van economen als Lucas, Woodford en anderen.

Het economisch denken van de toekomst is ongetwijfeld voorbehouden aan benaderingen die steunen op empirisch onderzoek naar de wijze waarop marktpartijen leren, verwachtingen vormen en deze verwachtingen vervolgens veranderen onder invloed van hun sociale omgeving, etc. Het verwarren van een evenwicht van een gedecentraliseerde markteconomie met de uitkomst van een wiskundige programmeerexercitie zou niet langer acceptabel mogen zijn.

Lineariseren en trivialiseren

Als iemand zijn neus zou dichtknijpen en in weerwil van de welriekende luchten uit de nieuw-klassieke of nieuw-keynesiaanse keuken toch aan de slag gaat met de bestaande modellen dan wordt al snel duidelijk dat ieder beleidsrelevant model doordrenkt is van non-lineaire relaties. De interactie van deze non-lineariteiten met bestaande onzekerheden hebben verstrekkende conceptuele en technische problemen. Macro-economen zijn onverschrokken, maar zo ver reikt hun onverschrokkenheid nu ook weer niet. Dus namen de economen deze non-lineaire dynamische stochastische algemene evenwichtsmodellen mee naar de kelder en martelden en sloegen er net zo lang op totdat ze meewerkten. Tijdens dit proces werden de modellen van al hun non-lineariteiten en andere technische moeilijkheden ontdaan. Door de meeste interessante aspecten van onzekerheid uit de modellen te verwijderen en deze modellen vervolgens te gebruiken voor beleidsanalyses, werd een grote stap teruggedaan. Ik vertrouw erop dat dit soort modellen binnen de belangrijkste centrale banken inmiddels bij het groot vuil zijn gezet.

Conclusie

Charles Goodhart, die het geluk had pas met de moderne macro-economische theorie kennis te maken nadat zijn ontvankelijke vormingsjaren achter hem lagen en hij enige intellectuele immuniteit had opgebouwd, maakte over de dynamische stochastische algemene evenwichtsbenadering die een poosje de hoofdmoot van de interne modellen van centrale banken vormde ooit de volgende opmerking: ‘Deze aanpak sluit alles uit waarin ik geïnteresseerd ben.’ Hij sloeg de spijker op zijn kop. De benadering sluit alles uit dat van belang is voor het bewerkstelligen van financiële stabiliteit.

De Bank of England trad het begin van de kredietcrisis in 2007 tegemoet met te veel Robert Lucas, Michael Woodford en Robert Merton in haar intellectuele arsenaal. Sindsdien heeft zich een drastische maar chaotische heropvoeding voltrokken die nog altijd gaande is. Niettemin heeft de Bank of England zich naar mijn indruk inmiddels bevrijd van de gangbare wijsheid die de laatste decennia aan de generaties economen is doorgegeven. Die lacune wordt nu opgevuld door een intellectuele potpourri van wankele feiten, deeltheorieën, empirische regelmatigheden zonder gedegen theoretische onderbouwing, vermoedens, intuïtie en half ontwikkelde inzichten. Het stelt nog niet ontzettend veel voor, maar weten dat je niets weet is het begin van wijsheid.

* Deze column is een vertaling en bewerking van een column die op 3 maart 2009 voor het eerst verschenen op Maverecon, de blog van Willem Buiter.

Te citeren als

Willem Buiter, “Moderne macro-economen moeten eens goed in de spiegel kijken”, Me Judice, 30 maart 2009.

Copyright

De titel en eerste zinnen van dit artikel mogen zonder toestemming worden overgenomen met de bronvermelding Me Judice en, indien online, een link naar het artikel. Volledige overname is slechts beperkt toegestaan. Voor meer informatie, zie onze copyright richtlijnen.

Afbeelding

Afbeelding ‘Prof. Roger Myerson at University of Chicago Press…’ van Lenka Reznicek (CC BY-NC 2.0).

Ontvang updates via e-mail