Niet gebrek aan diversiteit maar gebrek aan geld nekt hoger onderwijs

Niet gebrek aan diversiteit maar gebrek aan geld nekt hoger onderwijs image

Afbeelding ‘Ronald Plasterk’ van Roel Wijnants (CC BY-NC 2.0).

16 sep 2009
Minister Plasterk pleit voor meer variëteit in het hoger onderwijs, met meer aandacht voor verschillen in niveau tussen studenten. Econoom Eelke de Jong snapt niet waar deze wens vandaan komt. Differentiatie is er volgens hem genoeg; het echte probleem is dat Nederland te weinig geld uitgeeft aan onderwijs en onderzoek. Plasterks overheveling van onderzoeksgeld van de universiteiten naar NWO heeft dit probleem verergerd.

Meer smaken of meer geld?

Minister Plasterk wil meer smaken in het hoger onderwijs, zo is de boodschap van zijn toespraak bij de opening van het academisch jaar samen te vatten. Anderen, waaronder de voorzitter van de Koninklijke Akademie van Wetenschappen en het landelijke Comité Bèta-actie pleiten eerder voor meer geld dan voor allerlei veranderingen in de structuur van het hoger onderwijs. Wie heeft er gelijk?

Plasterk vindt dat het huidige systeem van hoger onderwijs uit zijn voegen barst. Naar zijn mening zijn er te veel studenten met grote verschillen in kunnen die door twee stromen moeten worden bediend; het hoger beroepsonderwijs en de universiteiten. Hij denkt dat er meer tussenvormen moeten komen, waarbij aan de onderkant leerlingen van het middelbaar beroepsonderwijs een aanbod op HBO-niveau krijgen en aan de bovenkant excellente studenten zich kunnen ontwikkelen. Daar tussen moet de variëteit toenemen. In Californië schijnen ze dat allemaal al zo georganiseerd te hebben en dat is dus nu het gidsland.

Hoezo te weinig variëteit?

Naar mijn mening geven de reacties van de verschillende partijen de zwakheden van deze opmerkingen van de minister goed weer. Allereerst, waar baseert de minister zich op als hij stelt dat het hoger onderwijs niet genoeg variëteit biedt? Ik heb niets kunnen vinden. Dat is ook niet erg zeggen de bestuurders in het hoger onderwijs, want die variëteit is er al. Er zijn University Colleges, waar studenten intensief begeleid worden. Verder heeft elke universiteit een Honours-programma dat de nodige uitdaging biedt aan de studenten die zich willen verbreden. Niet verdiepen is mijn ervaring als docent in een dergelijk programma. Kortom, wat de minister wil, hebben we al. Wellicht dat men hoopt op een dergelijke manier de Haagse bemoeizucht op een afstand te houden.

Bedrijfsleven

Opmerkelijk is echter dat we het bedrijfsleven niet hebben gehoord. Uiteindelijk zijn zij de afnemers van degenen die opgeleid worden. Hebben ze het te druk met de crisis? Denken ze, dat waait wel over? Naar mijn mening is echter cruciaal na te gaan waarom eventuele veranderingen zouden moeten. Verandering om de verandering is een vorm van extreme onzekerheid. Daar wordt niemand beter van. In tegendeel. Uit ervaringen in het buitenland weten we dat onduidelijkheid over kwalificaties van afgestudeerden juist desastreus is. Het bedrijfsleven weet dan niet meer wat ze aan een afgestudeerde heeft.

Nut van veranderingen pas na 10 jaar duidelijk

Hierbij moeten beleidsmakers ook beseffen dat het beoordelen van het nut van een studie een lange termijn proces is. Is het een vierjarig traject dan duurt het vier jaar om te zien wat het eerste resultaat is. Daarna moet nog een aantal jaren de eerste kinderziektes er uit gehaald worden. Bij gevolg heeft men minimaal 10 jaar nodig om het nut van een studietraject te beoordelen. Veel te lang voor veel bestuurders is mijn ervaring. Dit betekent ook dat geld voor experimenten vaak als weggegooid geld beschouwd kan worden. Meestal krijgt men hier maar een paar jaar de tijd voor. Bovendien gaat veel tijd en kosten zitten in het plannen, schrijven, promoten en begeleiden van het traject in plaats van het verzorgen van onderwijsactiviteiten. Mocht men uiteindelijk voor veranderingen besluiten dan zou ik er voor zijn dit geleidelijk te doen door instellingen de vrijheid te geven programma’s te ontwikkelen die ze dan via differentiatie in collegegeld moeten betalen uit de inkomsten van degenen die aan een dergelijk programma deelnemen.

Nederland kan niet op kosten concurreren

Dit brengt me bij degenen die stellen dat in Nederland te weinig uitgegeven wordt aan het hoger onderwijs en onderzoek. Al jaren wordt door de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) berekend dat Nederland veel minder aan het hoger onderwijs uitgeeft dan andere rijke landen. De voorzitter van de KNAW illustreert dat nogmaals door er op te wijzen dat in Nederland minder dan zes onderzoekers op duizend werknemers werkzaam zijn, terwijl dit aantal in Finland op vijftien ligt. Verder is het bedrag dat per student beschikbaar is steeds lager geworden. Omdat dit al een jaren durende trend is, begint het steeds meer te knijpen. Te meer daar Nederland als rijk land het moet hebben van goed en hoog opgeleide werknemers. We kunnen niet op kosten concurreren met landen als China. Maar zegt Plasterk, onder mijn bewind is er in ieder geval niet bezuinigd. Dus zegt hij impliciet, is er niet minder geld beschikbaar voor onderwijs en onderzoek. Dat is niet waar, althans niet voor de alpha en gamma wetenschappen. Voor de Bèta wellicht ook niet, maar daar heb ik geen zicht op.

De greep uit de kas door Plasterk

Wat is namelijk het geval? Een eerste beleidsdaad van Plasterk was om 100 miljoen euro bij de universiteiten weg te halen en naar het Nederlands Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) over te hevelen. Zijn gedachte was dat hierdoor de concurrentie om onderzoeksgelden zou toenemen, waardoor ook de kwaliteit van het uitgevoerde onderzoek zou verbeteren. Feitelijk betekende het echter dat op letteren en de maatschappijwetenschappen zo veel geld afgeroomd werd dat de basis onderzoekstijd in gevaar kwam. Medewerkers werd daarom aangeraden een onderzoeksvoorstel bij NWO in te dienen. De laatste kon de stroom aanvragen niet aan en heeft ook veel te weinig middelen om voldoende aanvragen te honoreren. Bij maatschappijwetenschappen bijvoorbeeld kon maar 8 procent van de aanvragen gehonoreerd worden. Omdat er vaak geen andere subsidiërende instanties zijn, betekent het dat ruim 90 procent van de aanvragen voor niets is opgeschreven. Allemaal tijd en moeite die niet aan onderzoek zelf is besteed. Bovendien is het onmogelijk objectief tussen twee goede voorstellen te kiezen. Hierdoor krijgt het beoordelingsproces het karakter van een gokspel. Wat blijkt uit het feit dat een voorstel de ene keer als heel goed en subsidiabel wordt beoordeeld en het jaar daarna niet eens in de beschouwing wordt betrokken.

Conclusie

Kortom, mijn ervaring is dat een gebrek aan geld momenteel veel meer een probleem is dan een gebrek aan aansluiting bij het bedrijfsleven en diversiteit. Wil men het hoger onderwijs toch veranderen dan moet men eerst weten waarom en waartoe. Wordt tot verandering besloten, maak dan geen grote werkgroepen maar geef de instellingen de ruimte een gevarieerd aanbod aan te bieden. Dat kan dan tegen wisselende tarieven. Maar bovenal geldt dat het hogere onderwijs inderdaad uit zijn voegen barst, omdat het te klein behuisd is. Het zal echt over financiën moeten gaan. Dat hoeft geen overheidsgeld te zijn. Het kan ook van bedrijven en vermogende particulieren komen. Maar hoe dan ook, financiën spelen een cruciale rol, en dat is niet altijd feest.

*Dit artikel is eerder verschenen in het Friesch Dagblad op 9 september 2009.

Te citeren als

Eelke de Jong, “Niet gebrek aan diversiteit maar gebrek aan geld nekt hoger onderwijs”, Me Judice, 16 september 2009.

Copyright

De titel en eerste zinnen van dit artikel mogen zonder toestemming worden overgenomen met de bronvermelding Me Judice en, indien online, een link naar het artikel. Volledige overname is slechts beperkt toegestaan. Voor meer informatie, zie onze copyright richtlijnen.

Afbeelding

Afbeelding ‘Ronald Plasterk’ van Roel Wijnants (CC BY-NC 2.0).

Ontvang updates via e-mail