Me Judice Economenpanel: waarover bestaat consensus onder economen?

Grafiek Me Judice Economenpanel
© Foto Me Judice
De economendebatsite Me Judice heeft een nieuw onderdeel toegevoegd: het Me Judice Economenpanel. De redactie zal op gezette tijden een selecte groep van Nederlandse experts peilen om te zien hoe zij denken over actuele vraagstukken in de economie. Het Me Judice Economenpanel laat zien waar economen het over eens zijn en waar onzekerheid heerst. Om volledig transparant te zijn, kan men ook individuele antwoorden en toelichtingen raadplegen.

Gebrek aan consensus

Economen worden wel eens neergezet als een groep die rollebollend over straat gaat (zie bijvoorbeeld Van Uffelen, 2012). Onenigheid onder economen is zo oud als vak zelf. De roep van Harry Truman om de eenarmige econoom wordt keer op keer ten tonele gevoerd en ook de uitspraak van Winston Churchill over Keynes en de economen komt geregeld voorbijdrijven: “ If you put two economists in a room, you get two opinions, unless one of them is Lord Keynes, in which case you get three opinions.

Door de buitenwacht wordt dit gebrek aan consensus opgevat als een brevet van onvermogen, maar echt vreemd is dit niet voor wie even de tijd neemt om te bedenken wat consensus of een gebrek eraan betekent. Een buitenstaander verwacht wellicht nog dat economie zich in het negentiende-eeuwse stadium bevindt waarin er nog het optimisme bestond dat economie een ‘harde’ wetenschap was en wetten kon produceren die op dezelfde voet zouden kunnen staan als natuurwetenschappelijke wetten. Er zijn twee belangrijke redenen waarom we vaak een gebrek aan consensus kunnen verwachten. Allereerst omdat economie een sociale wetenschap is; en ten tweede, omdat de economische wetenschap en al haar vertakkingen nog een relatief jonge en vooral ook levendige wetenschap is.

Sociale wetenschap

Economie is een door en door sociale wetenschap. Dat er in het verleden anders over gedacht werd is niet vreemd. Het verlichtingsdenken gaf de beoefenaren die zich bogen over de economie het idee dat hun wetenschap op gelijke voet kon staan met de natuurwetenschappen. Weer een stap verder kon men de gedachte niet onderdrukken dat een maatschappij perfect stuurbaar en maakbaar zou kunnen zijn. In tijden van crisis als markten hun zelfcorrigerende kracht lijken te hebben verloren is de verleiding van planning groot. De crisis van de jaren dertig was zo'n tijd die veel economen inspireerden om hun wetenschap volledig in dienst te stellen van het beleid. Het rationeel denken in doelen en middelen was hard nodig en Jan Tinbergen was wellicht nog het meest overtuigd van die noodzaak. Met het oog van de ingenieur en het gevoel voor efficiency geloofde hij sterk in de maakbare en rechtvaardige samenleving, het liefst op wereldschaal met een wereldregering. Zoals Jan Pen (1983) dat ooit treffend beschreef is dat tegelijkertijd ook zijn tragiek geweest: “hoe hoger het ideaal, hoe groter de teleurstelling”. Wie hoge verwachtingen heeft over de stuurbaarheid van de samenleving is gedoemd om teleurgesteld te worden. In zijn mechanistische wereldbeeld ontbraken de menselijke trekjes en tekortkomingen die doorsijpelen in allerlei beslissingen, van groot - zoals de makers van het Verdrag van Maastricht nadachten over de EMU – tot klein – zoals sparen voor pensioen of het lenen van geld voor een caravan. Niet voor niets heeft behavioral economics zo’n sterke opkomst binnen de economische wetenschap meegemaakt. Het geloof in de maakbaarheid op macroniveau is al lang en breed verdwenen. Op microniveau maakt de econoom echter als ingenieur wel een comeback en misschien is dat ook wel het niveau waar het moet beginnen. Het werk van de Nobelprijswinnaar van dit jaar – Roth en Shapley (zie overzicht Klijn, 2012) – is daar een uitstekend bewijs van, maar ook het werk van Richard Thaler en Cass Sunstein (2008) is daar een goed voorbeeld van: door middel van ‘nudges’ sturen zij keuzes een welvaartsverhogende kant op. Een gevaar dat bij dit soort ingenieurschap nog altijd op de loer ligt is dat de paternalistische liberaal verandert in een echte paternalist die weet wat goed voor ons is.

Het geven van advies is altijd een moeizaam terrein gebleken voor economen. Een mogelijk probleem waar velen op wijzen is dat in het advies van economen hun waarden een rol spelen. Dat valt niet te ontkennen, een econoom is van vlees en bloed met zijn eigen waarden en zijn eigen doeleinden. De waardevrije wetenschap of de waardevrije econoom is een illusie (Pen, 1983; Van Dalen en Klamer, 1996) en het heeft geen zin om waardenverschillen en daaruit resulterende meningsverschillen te verhullen om een wetenschap een air van waardenvrijheid te geven. Wederom kan Jan Tinbergen als voorbeeld dienen. Hij huldigde zijn eigen doeleinden: volledige werkgelegenheid, rechtvaardigheid in de vorm van gelijke welvaart voor iedereen en hulp voor de minst bedeelden in deze wereld. Daar lagen zijn prioriteiten en zodra hij in de rol van adviseur kroop wist iedereen dat zijn weging van doeleinden een grote rol speelden in zijn aanbevelingen. Net zo goed als men weet dat Milton Friedman keuzevrijheid een groot goed vond, iets waar Tinbergen veel minder zwaar aan tilde. Op het terrein van advies geven past bescheidenheid en helderheid over uitgangspunten en inschattingen. Klassiek geschoolde economen noemde niet voor niets dit terrein waar verklarende en normatieve analyse samenkomen een kunst.

Levendige wetenschap

Wetenschapsfilosofen en sociologen zijn vertrouwd met verschillende niveaus van consensus (Cole, 1983, Solomon, 2008). Een vak dat gekenmerkt wordt door een en al consensus is in feite een dood (of een doodsaai) vak. Om het wat vriendelijker te zeggen, de mate van consensus die er bestaat in een onderzoeksterrein of een discipline geeft de rijpheid van het vak of subspecialisatie aan. Wie zich aan de grenzen van de wetenschap begeeft kan er op rekenen dat er weinig consensus zal zijn. Alle uitkomsten zijn nieuw en vragen om interpretatie, replicatie en concurrerende theorieën. Dat is veel minder het geval voor terreinen waarover veel gepubliceerd en gediscussieerd is. Maar ook daar weer komt de econoom zichzelf tegen in het feit dat hij of zij iedere keer weer men terug moet naar de data om een gevoel te hebben voor effecten van schokken of beleidsmaatregelen. Voor normale producten of diensten weten we dat als de prijs stijgt dat de vraag ernaar daalt. Maar de 1000-dollarvraag is natuurlijk: hoeveel? Zodra we in de echte wereld duiken moeten economen een veelheid van factoren in beschouwing nemen om tot een voorspelling te komen waarbij het handelen en denken van de mens toch vaak de zwakste schakel is.

Daarnaast beseffen economen die zich wagen aan voorspellingen dat een fundamenteel onderscheid bestaat tussen risico en onzekerheid; een onderscheid waar John Maynard Keynes en Frank Knight in het verleden – weliswaar in verschillende toonzettingen – op wezen. Het gooien van een dobbelsteen heeft een keurige waarschijnlijkheidsverdeling, maar de ontwikkelingsgang van de eurozone - die afhangt van politieke en economische beslissingen - is één brok onzekerheid. Vanuit die invalshoek begrijp je dan ook goed waarom Keynes zo sterk benadrukte dat economie geen monomane bezigheid kan zijn: “[T]he master-economist must possess a rare combination of gifts. He must reach a high standard in several different directions and must combine talents not often found together. He must be mathematician, historian, statesman, philosopher—in some degree.” (Keynes, 1933, blz. 170). De breed opgeleide econoom is wellicht een romantische droom, maar de opvatting van Keynes geeft eigenlijk aan dat economie per definitie aan de vele kanten van het leven raakt en daardoor ook met vele disciplines in aanraking komt (zie ook Klamer en McCloskey, 2012). De ‘animal spirits’ die tal van keuzes bepalen op de beurs, binnen het gezin of in het parlement maken economie fundamenteel onvoorspelbaar. Dat is waarom economie zo eenvoudig lijkt, maar in feite zo moeilijk is.

Behoefte aan consensus

In deze tijd van verregaande specialisatie is er behoefte aan consensus. Niet iedereen kan zich dagen, weken of maanden opbergen in boeken, dossiers of zich suf rekenen over een mogelijke toekomst. Economen leggen zich geheel in de geest van David Ricardo toe op zaken waar zij relatief goed in zijn. De een bestudeert arbeidsmarkten, een ander weer milieuvervuiling, weer een ander monetaire economie en dan is er nog de arbeidsdeling onder beleidseconomen die richting overheid een advies moeten uitbrengen en zich moeten verlaten op wat anderen hebben bestudeerd. Daarom heeft bijvoorbeeld Ernst van Koesveld (2012) onlangs nog een lans gebroken voor het zoeken naar consensus onder economen omdat er in deze tijden van crisis grootse beslissingen moeten worden genomen waar beleidseconomen in hun rol van adviseur mee worstelen. Onzekerheid over beleidseffecten maakt dat economen in de wetenschap hun waarde kunnen bewijzen als ze in staat zijn om tot een consensus te komen, aldus Ernst van Koesveld.

Het Me Judice Economenpanel kan, naar een voorbeeld van de University of Chicago, voor een deel in de behoefte van de buitenwereld naar consensus (althans informatie over de mate van consensus) voorzien. Bij voorbaat geven wij echter de waarschuwing af aan overenthousiaste lezers dat je nooit een beslissing alleen op basis van een peiling moet nemen en altijd een keuze in de kern zelf moet kunnen begrijpen, welke afwegingen men uiteindelijk maakt. Een peiling kan wel helpen om inzichtelijk te maken waarover consensus bestaat.

Eerste proeve

De eerste peiling die we vandaag op Me Judice tonen is in het licht van wat hier boven is gezegd ook meteen een interessante omdat de ene stelling een zeer hoge mate van consensus vertoont, terwijl de andere juist weer het tegendeel van consensus laat zien. Het aardige van deze peilingen is dat men niet de minderheid als fout kan neerzetten en de meerderheid als goed. In de stellingen worden immers niet definities of rekensommetjes gepresenteerd waarop het antwoord eenduidig is. Beide kanten van het spectrum (‘zeer mee eens’ tot ‘zeer mee oneens’) zijn even interessant vooral ook als de individuele economen hun keuzes toelichten. En wij hopen dat het lezers ook nieuwsgierig maakt naar het werk van de individuele economen.

Stelling 1

Herverdeling van inkomen dient niet via (deels) publiek gefinancierde voorzieningen (zoals zorg, sociale woningbouw en kinderopvang) plaats te vinden maar via het belastingstelsel.

Stelling 2

De voorgenomen reductie van overheidsuitgaven en lastenverzwaringen van het kabinet-Rutte II zullen leiden tot een langdurige stagnatie van economische groei waardoor de gewenste reductie van het begrotingstekort niet wordt gehaald.

Resultaat (gewogen voor kennis expert)
Resultaat (gewogen voor kennis expert)
Resultaat (gewogen voor kennis expert)
Resultaat (gewogen voor kennis expert)

> volledige uitslag Me Judice Economenpanel

De herverdeling van inkomens waarin het huidige kabinet-Rutte II is verzeild is meteen een interessante test case. De overgrote meerderheid van de ondervraagde economen is het eens dat inkomenspolitiek niet via (deels) publiek gefinancierde diensten moet geschieden maar via het belastingstelsel waarin een en ander op neutralere wijze kan geschieden. Hoewel het kabinet tot inkeer is gekomen en de inkomensafhankelijke zorgpremies uit het regeerakkoord heeft geschrapt, blijft deze stelling onverminderd actueel omdat de verleiding voor regeringen altijd groot is om inkomenspolitiek te bedrijven via de band van publiek gefinancierde voorzieningen (onderwijs, sociale huurwoning, kinderopvang, zorg, etc.) of verzekeringen en niet via belastingmaatregelen. En misschien zijn daar ook goede redenen voor, maar het vergt diepgaande kennis van de werking van zo’n sector om tot zo’n keuze over te gaan.

Uiteraard zegt deze stelling niets over de wenselijkheid van inkomenspolitiek en de consequenties daarvan. De tweede stelling biedt daartoe enig licht omdat daarin de panelleden om een oordeel over een van de gevolgen van het bezuinigingsbeleid van Rutte II wordt gevraagd, waarin de herverdeling een rol van enige importantie speelt. En dan blijkt dat er veel meer verdeeldheid is over welke gevolgen het beleid heeft. En wellicht valt dat ook te verwachten. Hoe je een inkomenspolitiek vormt geeft is op dit algemene niveau vooral een principekwestie, terwijl voor het inschatten van de gevolgen een veelheid van factoren relevant zijn. Het uitvlakken van die complexiteit had uiteraard kunnen worden bewerkstelligd door de stelling preciezer en gedetailleerder te maken, maar dat ontneemt wellicht ook meteen de aantrekkelijkheid van de algemene(re) stelling. Hoe het ook zij, als eerste proeve is deze peiling geslaagd omdat praktisch iedereen zijn mening heeft gegeven en het – ook al zeggen wij het zelf – naar meer smaakt. Zoals dat in een gemeenschap past - en zoals ook aangegeven op de Me Judice Economenpanel site is aangegeven - kan iedereen die een goed idee heeft voor een stelling (via het formulier) zijn idee indienen zodat wij als redactie ook een gevoel kunnen krijgen wat eenieder, het Me Judice Economenpanel voorop, van belang acht. Zoals we bij de start van Me Judice site (Van Dalen en Koedijk, 2008) Chicago-econoom Robert Lucas aanhaalden die ooit in een interview stelde: “Economic policy is not a matter for a few economists to settle.” Die houding geldt nog steeds.

Referenties

Cole, S., 1983. The hierarchy of the sciences? American Journal of Sociology, 89(1): 111-139.

Dalen, H.P. van, en A. Klamer, 1996, De waarden van Nederlandse economen, ESB, ESB, 81e jaargang, nr. 4058: 444-447.

Dalen, H.P. van, en K. Koedijk, 2008, Economen in het publieke debat, Me Judice, 27 mei 2008.

Klamer, A., en D.N. McCloskey, 2012, De toekomst is aan de brede econoom, in H. van Dalen en K. Koedijk, Nieuwe kijk op economie gevraagd, Ebook Me Judice.

Klijn, F., 2012, Nobelprijs 2012 voor marktontwerpers, Me Judice, 15 november 2012.

Koesveld, E. van, 2012, Beleidsonzekerheid vraagt om consensusvorming, Me Judice, 28 september 2012.

Koesveld, E. van, 2012, Naar een Nederlandse beleidseconomen consensus, ESB, blz. 576-579.

Pen, J., 1983, Tussen elitisme en egalitarisme, ESB, blz. 318-320.

Solomon, M., 2008. Norms of dissent. [working paper]. London: London School of Economics.

Thaler, R.H., en C.R. Sunstein, 2008, Nudge – Improving Decisions about Health, Wealth and Happiness, Penguin, London.

Uffelen, X. van, 2012, Economen spelen politicusje, de Volkskrant, 8 november 2012.

Te citeren als

Harry van Dalen, Kees Koedijk, “Me Judice Economenpanel: waarover bestaat consensus onder economen?”, Me Judice, 19 november 2012.

Copyright

De titel en eerste zinnen van dit artikel mogen zonder toestemming worden overgenomen met de bronvermelding Me Judice en, indien online, een link naar het artikel. Volledige overname is slechts beperkt toegestaan. Voor meer informatie, zie onze copyright richtlijnen.

Afbeelding
© Foto Me Judice

Downloads

Links

Ontvang updates via e-mail