Handelsoorlogen toen en nu: een vergelijking met de Smoot-Hawley Act uit de jaren dertig

trumptax
Afbeelding ‘Trump's auto tariffs: Can EU avoid new taxes?’ van Marco Verch (CC BY 2.0).
De vergelijking tussen de huidige handelstarieven van Trump en de handelsoorlog in de jaren dertig is snel gemaakt. Na de Amerikaanse beurskrach in 1929 en de daaropvolgende wereldwijde economische malaise besloten de Amerikanen om hun landbouw en industrie af te schermen met tariefmuren via de zogenoemde Smoot-Hawley Act. Deze wet vormde het startschot voor een wereldwijde handelsoorlog. In deze bijdrage kijken Rabobank economen Erken, Marey en Verbruggen naar de overeenkomsten en verschillen tussen toen en nu. Welke economische lessen kunnen we trekken uit het verleden?

Verschil 1: mate en vorm van protectionisme

De Smoot-Hawley Act van 1930 betekende het startpunt van een wereldwijde opleving van protectionisme. De wet verhoogde de Amerikaanse tarieven op meer dan 20.000 importgoederen met gemiddeld ongeveer 20 procent. De tarieven waren destijds al fors hoger dan nu het geval is (zie figuur 1).

Figuur 1: Gemiddelde Amerikaanse importtarieven

Figuur 1

Bron: US International Trade Commission, Rabobank

De mate van protectionisme wordt echter niet alleen bepaald door tarieven, maar ook door non-tarifaire barrières (NTB’s), zoals importvergunningen, quota’s, productstandaarden of sanitaire en fytosanitaire maatregelen. In 1932 steeg het aantal NTB’s in Europa sterk. Frankrijk begon in 1931 met het implementeren van importquota’s op 50 belangrijke producten. Dit werd vervolgens uitgebreid naar 1.100 items in 1932 en het gevolg was dat ook in andere delen van Europa importquota’s op grote schaal werden ingevoerd.

De sterke stijging van de invoering van importquota’s was een reactie van landen op handelspartners die de Gouden Standaard loslieten om hun munt te laten depreciëren (zie figuur 2). Vooral landen die na de Eerste Wereldoorlog te maken kregen met hoge inflatie wilden vasthouden aan de Gouden Standaard en hun wisselkoers niet laten depreciëren. Om hun concurrentiepositie te beschermen, zochten deze landen als alternatief hun toevlucht tot het invoeren van non-tarifaire maatregelen (Eichengreen en Irwin, 2010).

Figuur 2: Trade-off tussen depreciatie en stijging van non-tarifaire barrières

Figuur 2

Bron: Eichengreen en Irwin (2010)

Hoewel de handelstarieven de afgelopen jaren vrij stabiel zijn gebleven of zelfs zijn gedaald, geldt dat niet voor het aantal NTB’s. Data van de Wereldhandelsorganisatie laten zien dat de VS met afstand de meeste NTB’s heeft geïnstalleerd: 2.250 maatregelen in totaal (zie figuur 3). Ter vergelijking: China heeft slechts 540 maatregelen geïmplementeerd. Ook is er een duidelijke trend in de VS zichtbaar naar een hogere mate van protectionisme met behulp van NTB’s: het aantal was in 2000 nog 1.135 maatregelen.

Figuur 3: Non-tarifaire handelsbarrières in de VS sterk gestegen

  Figuur 3

Bron: WTO, Rabobank. Toelichting: het overzicht geeft alleen het aantal handelsbarrières weer die van kracht zijn en niet de maatregelen die zijn geïnitieerd, maar nog niet geïmplementeerd.

Een belangrijke conclusie is dat protectionisme dus van alle tijden is. Hoewel handelstarieven in de jaren dertig weliswaar een stuk hoger lagen dan nu het geval is, wordt protectionisme in het huidige tijdsgewricht vooral toegepast door het optrekken van non-tarifaire barrières. De VS is daarbij koploper.

Verschil 2: Door internationale ketenintegratie hebben bedrijven meer last van handelsbelemmeringen dan vroeger

Een ander verschil met de jaren dertig is dat de wereldhandel tegenwoordig voor een groot deel bestaat uit geïntegreerde productieketens. Bedrijven uit de Verenigde Staten en Europa maken veel gebruik van internationale comparatieve voordelen, wat ervoor heeft gezorgd dat ze zo efficiënt mogelijk kunnen produceren en een sterke concurrentiepositie hebben verworven (zie Boonstra, 2018). Zo profiteren zij van relatief lage loonkosten in Azië voor de assemblage van goederen, terwijl het onderzoek nog wordt gedaan in het thuisland.

Deze verandering van handelspatronen zorgt ervoor dat tarieven een forsere impact kunnen hebben dan op de relatief afgesloten markt in de jaren dertig (zie Johnson en Noguera, 2012). De importtarieven raken bedrijven nu namelijk ook via de halffabricaten en grondstoffen die uit het buitenland worden geïmporteerd. Onderzoek heeft laten zien dat de recente Amerikaanse tarieven op Chinese import ter waarde van in totaal 50 miljard dollar vooral betrekking hebben op halffabricaten en kapitaalgoederen (zie figuur 4). Het gevolg is dat de tarieven van het Amerikaanse protectionistische pakket voor ruwweg 40 procent neerslaan bij Chinese bedrijven en de resterende 60 procent bij buitenlandse bedrijven die actief zijn in China (Lovely en Liang, 2018).

Dit bevestigt het beeld dat het vandaag de dag veel lastiger is om protectionistisch beleid te voeren zonder dat een land zich in zijn eigen voet schiet.

Figuur 4: Amerikaanse tarieven op Chinese import hebben betrekking op halffabricaten en kapitaalgoederen

Figuur 4

Bron: Bown, Jung en Lu, 2018

Overeenkomst 1: de motivatie is dezelfde gebleven

De Smoot-Hawley Act is in juni 1930 ingevoerd door president Hoover. De basis voor deze protectionistische wet was al ruim daarvoor gelegd vanuit politiek-electoraal oogpunt. Het beschermen van de agrarische gemeenschap tegen buitenlandse importconcurrentie was namelijk een van de belangrijkste onderwerpen geweest tijdens de verkiezingscampagne in 1928.Door een sterke stijging van de buitenlandse vraag naar Amerikaanse producten tijdens de Eerste Wereldoorlog en grondprijsspeculatie hadden veel boeren zich in het begin van de jaren twintig in de schulden gestoken. Een onverwachte daling van de grondstofprijzen en monetaire verkrapping door de Federal Reserve zorgden ervoor dat veel agrariërs gedurende de roaring twenties in de problemen kwamen. Herbert Hoover had daarom tijdens zijn campagne beloofd om goedkope buitenlandse landbouwproducten van Amerikaanse markten te weren en daarmee binnenlandse banen en productie te beschermen. Later werden de tarieven ook van toepassing op producten uit de maakindustrie door een machtige industriële lobby.

De overeenkomst tussen de verkiezingscampagne van Herbert Hoover in 1928 en die van Donald Trump in 2016 is gemakkelijk gelegd. In beide campagnes stond het behoud van banen voor Amerikaanse werknemers centraal en werd met een de beschuldigende vinger gewezen naar het buitenland. Ook waren beide presidenten van mening dat het heffen van importtarieven de geëigende oplossing was om deze electoraal interessante groepen aan zich te binden. Maar waar Hoover zich vooral richtte op de agrarische gemeenschap die in de jaren dertig nog bijna een kwart bedroeg van de totale beroepsbevolking, richt Trump zijn aandacht vooral op het beschermen van werknemers in de maakindustrie.

Box 1: Snijdt het pleidooi voor protectionisme hout?

Het pleidooi van zowel Hoover als Trump om de Amerikaanse werknemers te beschermen blijkt al bijna een eeuw electoraal appèl te hebben, want beide mannen hebben uiteindelijk de presidentsverkiezing gewonnen. De onvrede onder bepaalde lagen van de Amerikaanse bevolking op zichzelf is overigens begrijpelijk. Figuur 5 laat zien dat het reële loon onder Amerikaanse mannen in loondienst in brede zin is afgenomen ten opzichte van het begin van deze eeuw. Vooral de Amerikaanse middelbaar opgeleide mannen hebben door de jaren heen hun reële jaarlijkse loon zien dalen van ruwweg 42.000 naar 37.000 dollar. Het is opvallend dat de daling van het loon onder de Amerikaanse lager en middelbaar opgeleiden samenvalt met de toetreding van China tot de Wereldhandelsorganisatie (WTO) in december 2001, met als gevolg explosieve exportgroei van China naar de VS. Ook is rond deze periode een sterke daling van de werkgelegenheid in de Amerikaanse maakindustrie te zien die hand-in-hand lijkt te gaan met een sterke stijging van de importconcurrentie uit China (figuur 6).

Figuur 5: Ontwikkeling werknemersloon per opleidingscategorie in de VS

  Figuur 5

Bron: BLS, Rabobank

Figuur 6: Daling van de werkgelegenheid in de maakindustrie valt samen met sterke stijging van importconcurrentie uit China

Figuur 6

Bron: Rabobank, Macrobond, EUKLEMS, UNCTAD

Weliswaar was de opkomst van China enorm positief voor de welvaart in de wereld, maar het creëerde ook verliezende partijen in industrieën die kwetsbaar waren voor deze nieuwe concurrentie. De meest kwetsbare sectoren waren vaak regionaal geconcentreerd waardoor de verliezen vooral werden gevoeld in specifieke gebieden.

Acemoglu et al. (2016) laten zien dat Chinese importpenetratie tussen 1999 en 2011 een half miljoen Amerikaanse banen in de maakindustrie heeft gekost. Dit klinkt veel, maar het totale banenverlies in de maakindustrie in diezelfde periode bedroeg 5,5 miljoen banen. Chinese importconcurrentie is dus verantwoordelijk voor ‘slechts’ 10 procent van het totale banenverlies in de Amerikaanse maakindustrie. De belangrijkste andere reden waarom er relatief veel werk verloren is gegaan is namelijk technologische ontwikkeling en automatisering van bedrijfsactiviteiten. Deze ontwikkeling is ook te zien in Figuur 7.

Figuur 7: De maakindustrie in de Verenigde Staten produceert meer met minder mensen

Figuur 7

Bron: Macrobond, Rabobank

Overeenkomst 2: toenemend protectionisme tijdens hoogconjunctuur

Een tweede overeenkomst tussen de opkomst van wereldwijd protectionisme in de jaren dertig en protectionisme vandaag de dag is dat tarieven zijn ingevoerd tijdens een periode van hoogconjunctuur en niet als directe reactie op economische neergang. De tarieven in de Smoot-Hawley Act werden namelijk door het Huis van Afgevaardigden op 28 mei 1929 als wetsvoorstel geaccepteerd (zie Irwin, 2009). Dit was dus ruimschoots voor de beruchte beurskrach op 24 oktober 1929 (Zwarte Donderdag).

Ook momenteel is er sprake van gunstige economische omstandigheden. De regering Trump heeft het recente pakket van protectionistische maatregelen ingevoerd tegen de achtergrond van mondiale hoogconjunctuur (zie figuur 8).

Figuur 8: Protectionisme van kracht voor de economische neergang

Figuur 8

Bron: Macrobond, S&P, Rabobank

Overeenkomst 3: actie leidt tot reactie

De tarievenverhoging via de Smoot-Hawley Act zorgde voor boze reacties vanuit het buitenland (Irwin, 2009). Verschillende landen, zoals Canada, Cuba, Spanje en Mexico, verhoogden daarom direct hun eigen importtarieven als reactie op de Smoot-Hawley Act. Frankrijk volgde één jaar later. Duitsland voerde handelsbeperkende maatregelen in tijdens de bankencrisis in 1931, terwijl de Britten hun vrijhandelsbeleid opgaven nadat de financiële crisis in hetzelfde jaar ook het VK had bereikt. Ook op de handelsmaatregelen van de regering Trump is door de meeste landen gereageerd met tegenmaatregelen, zelfs vaak nog sneller dan in de jaren dertig.

Conclusie: welke lessen kunnen we trekken?

Zoals eerder in deze bijdrage betoogd, heeft zowel president Hoover als Donald Trump wel degelijk een punt dat globalisering niet louter heeft geleid tot winnaars. Vooral onder toch al kwetsbare groepen werknemers zijn er ook verliezers. Het grootste probleem in hun redenatie is alleen dat protectionisme niet het antwoord is om deze kwetsbare groepen te helpen. De poging in de jaren dertig om de banen te beschermen in de landbouwsector heeft niet het gewenste effect gehad: het aandeel van de Amerikaanse bevolking dat in de landbouw werkte is verder gedaald van 26 procent in 1920 tot 8,1 procent in 1960 (Lebergott, 1966). Tegenwoordig is dit aandeel zelfs nog maar 1,6 procent (zie figuur 9).

Figuur 9: Protectionisme in de jaren dertig heeft de afname van het aantal werkenden in de landbouw niet gestopt

Figuur 9

Bron: Ilostat, Lebergott (1966)

Het is onwaarschijnlijk dat protectionisme de verloren arbeidsintensieve banen in de maakindustrie wel terugbrengt naar de VS. De productiekosten in Azië blijven aanzienlijk lager en de VS heeft simpelweg geen comparatief voordeel meer in de arbeidsintensieve laaggeschoolde productie. Ook de OECD (2016) stelt dat ‘reshoring’[1] de werkgelegenheid in de maakindustrie nooit meer terug zal brengen naar het niveau van de gloriedagen in de jaren zeventig en tachtig. Daarnaast zijn, zoals gezegd, veel banen in de VS verloren gegaan door automatisering. Indien door de tarieven de vraag naar binnenlands geproduceerde goederen toeneemt, zou de werkgelegenheid toe kunnen nemen, maar zullen de effecten waarschijnlijk wel beperkt zijn.

Daarnaast is het beschermen van banen via protectionisme vanuit kosten-batenafweging zeer inefficiënt. Casestudies op basis van eerdere protectionistische maatregelen wijzen uit dat het behoud van een baan een half tot één miljoen dollar kost (zie Hufbauer, Berliner en Elliot, 1986 en Hufbauer en Lowry, 2012). Consumenten krijgen te maken met hogere prijzen voor hetzelfde product. Dit leidt tot een afname van de vraag naar goederen en kost juist banen in de detailhandel. Tegenmaatregelen van getroffen landen versterken het negatieve effect op de werkgelegenheid uiteraard door banenverlies bij exporterende bedrijven.

Tot slot is het feit dat handelspartners tegenmaatregelen treffen iets waar de Amerikaanse beleidsmakers bij het opstellen van protectionistische maatregelen al negentig jaar lang onvoldoende rekening mee lijken te houden.[2] Het gevolg is dat handelsoorlogen vanuit macro-economisch oogpunt alleen maar leiden tot economische verliezers.

* Dit artikel is onderdeel van een tweeluik over handelsoorlogen. Voor deel 2, zie hier

Voetnoten


[1] Reshoring betekent het terughalen van bedrijfsactiviteiten uit het buitenland.

[2] Waarschuwingen van de Democratische oppositie voor mogelijke vergeldingsmaatregelen van handelspartners in reactie op Smoot-Hawley werden door de Republikeinse meerderheid in het Congres in de wind geslagen.

Literatuur

Acemoglu, D., Autor, D., Dorn, D., Hanson, G. H., en Price, B. (2016). Import competition and the great US employment sag of the 2000s. Journal of Labor Economics, 34(S1), S141-S198.

Boonstra (2018). De inzichten van Ricardo staan nog recht overeind. Rabobank.

Bown, E. Jung en Z. Lu (2018). China, and tariffs: From soybeans to semiconductors. VoxEU.

Eichengreen, B., en D.A. Irwin (2010). The slide to protectionism in the Great Depression: Who succumbed and why? The Journal of Economic History, 70(4), 871-897.

Hufbauer, G. C., Berliner, D. T., en Elliott, K. A. (1986). Trade protection in the United States: 31 case studies. The International Executive, 28(2), 26-27.

Hufbauer, G. C., en Lowry, S. (2012). US Tire Tariffs: Saving Few Jobs at High Cost. Policy Brief, (12-9).

Irwin, D. A. (2009). Avoiding 1930s-style protectionism: Lessons for today. Centre for Economic Policy Research, 15.

Johnson, R.C., en G. Noguera, G. (2012). Fragmentation and trade in value added over four decades. National Bureau of Economic Research, NBER Paper no. w18186.

Lebergott, S. (1966). Labor force and employment, 1800–1960. In Output, employment, and productivity in the United States after 1800 (pp. 117-204). NBER.

Lovely, M.E. en Y. Liang (2018). Revised tariffs against China hit non-Chinese supply chains even harder. PIIE.

OECD (2016). Reshoring: Myth or reality? Parijs.

Te citeren als

Hugo Erken, Philip Marey, Koen Verbruggen, “Handelsoorlogen toen en nu: een vergelijking met de Smoot-Hawley Act uit de jaren dertig ”, Me Judice, 6 september 2018.

Copyright

De titel en eerste zinnen van dit artikel mogen zonder toestemming worden overgenomen met de bronvermelding Me Judice en, indien online, een link naar het artikel. Volledige overname is slechts beperkt toegestaan. Voor meer informatie, zie onze copyright richtlijnen.

Afbeelding
Afbeelding ‘Trump's auto tariffs: Can EU avoid new taxes?’ van Marco Verch (CC BY 2.0).

Ontvang updates via e-mail