Erosie belastinggrondslag
Tegen de achtergrond van de wereldwijde financiële crisis is de riante fiscale positie van internationaal opererende ondernemingen een schop tegen het zere
been van velen. Het is moeilijk te verkroppen dat thuis de broekriem moet worden aangehaald, terwijl sommige internationale ondernemingen als Starbucks en
Google de dans lijken te ontspringen. De maatschappelijke en institutionele onvrede is dan ook begrijpelijkerwijs groot. Nog groter lijkt de
vastberadenheid waarmee wordt getracht deze (en andere) mondiale spelers op de knieën te krijgen en te bewegen tot betaling van hun ‘fair share’ aan
belastingen. Multinationals zouden namelijk ook een evenredige en eerlijke bijdrage moeten leveren aan de overheidsfinanciën. Hoe groot een dergelijke
bijdrage dan precies zou moeten zijn, is en blijft overigens onduidelijk.
Waar de Occupy-beweging nog kon worden gezien als een relatief ongecoördineerde
oproer tegen de zogenoemde ‘one percent’, ziet het streven naar rechtvaardige belastingheffing van multinationals zich thans onder andere
belichaamd in het historisch ongeëvenaarde OESO-actieplan tegen grondslagerosie en winstverschuiving. Dit project staat ook wel bekend onder het acroniem
BEPS, dat staat voor 'base erosion and profit shifting'. Volgens de OESO zijn fundamentele wijzigingen in de fiscale regelgeving noodzakelijk om
grondslagerosie en winstverschuiving tegen te gaan. Opvallend genoeg spitst de discussie onder aanvoering van de OESO en in de politieke arena zich toe op
de grote multinationals, zonder oog voor de vraag wie uiteindelijk de rekening zal betalen.
Wie een kuil graaft…
Een oude volkswijsheid leert ons dat hij die een ander in het ongeluk wil storten, dikwijls zelf daardoor wordt getroffen. Men zou verwachten dat de
gemêleerde meute die probeert zand te strooien in de raderen van het grondslag-eroderende grootbedrijf hiervan doordrongen was. Niets lijkt minder waar. De
vraag blijft namelijk buiten beschouwing wie daadwerkelijk de vennootschapsbelasting draagt. Het debat zou een interessante wending kunnen nemen wanneer
hier wat langer bij werd stilgestaan. Het zou uiteindelijk wel eens zo kunnen zijn dat ‘de mensen’ zelf de rekening voor hun heksenjacht gaan betalen.
Het is immers een misvatting te denken dat ondernemingen überhaupt belasting kunnen betalen. Een rechtspersoon is niets anders dan een juridische huls met
antropomorfe trekjes. Hij kan weliswaar betalingen aan de fiscus verrichten, maar uiteindelijk is het een persoon van vlees en bloed die de belasting in
zijn portemonnee voelt. Met andere woorden, alleen natuurlijke personen kunnen belastingen dragen. Belastingen worden weliswaar geheven over de winsten van
bijvoorbeeld de Starbucks’ en de Googles van deze wereld, de daadwerkelijke rekening zal hoe dan ook door iemand anders moeten worden voldaan. Een
verhoging van belasting impliceert immers een verlaging van rendementen voor de aandeelhouders. En het ligt in de aard van mensen en dus ook in die van de aandeelhouder om te proberen de belasting af te wentelen en aldus de rekening bij een ander neer te
leggen. Dat dit – ook buiten de fiscaliteit – gebeurt, is zeker. Denk bijvoorbeeld aan het Amerikaanse detailhandelsconcern Walmart, niet onomstreden
vanwege de druk die het op zijn werknemers en toeleveranciers uitoefent. Dichter bij huis kan worden gewezen op diverse binnen- en buitenlandse brouwerijen
die kartelboetes doorberekenen aan de consument.
Afwentelen
De mate waarin dit proces van afwenteling slaagt, is afhankelijk van de marktomstandigheden. Marktfetisjisten zullen dan al gauw geneigd zijn toverwoorden
als concurrentie, efficiëntie en volledig vrije marktwerking in de mond te nemen. Als er maar voldoende concurrentie is, kan de belasting niet of slechts
ten dele worden afgewenteld: de verkoopprijzen van producten zouden anders te hoog kunnen worden en de onderneming zou zichzelf uit de markt prijzen.
Daarnaast zouden ondernemingen door een heuse consumentenboycot en transparantiedruk op het rechte pad kunnen worden gehouden. ’Naming and shaming ’ is het devies. In situaties waarin daadwerkelijk sprake is van concurrentie, zou dat zonder meer juist zijn. Maar juist op het mondiale toneel
gaat – achter een ogenschijnlijk breed scala aan consumentenproducten en -diensten – een zeer beperkt aantal zeer grote spelers schuil. Kenmerkend voor
deze mondiale molochen is een sterke mate van concentratie, consolidatie en integratie. Illustratief is de voedselmarkt. Onderzoek van de Amerikaanse Food
& Water Watch (2013) laat zien dat de markt voor ontbijtgranen wordt beheerst door vier spelers, die een gezamenlijk marktaandeel van 80% hebben. Op de
markt voor sportdrankjes lijkt sprake van een duopolie, met twee concerns die samen 99% van de markt in handen hebben. Ouders op zoek naar babyvoeding kunnen
kiezen tussen welgeteld drie spelers, die samen 96% van de markt beheersen. Daar komt nog bij dat het vaak lastig te achterhalen is, welk concern precies
achter welke merken schuilgaat. In Nederland is dat niet veel anders.
Men moet dan serieuze vraagtekens plaatsen bij de effectiviteit en haalbaarheid van een consumentenboycot. De belastingdruk kan voor de bühne simpelweg
worden verschoven naar die merken, activiteiten en entiteiten die het voorwerp van publieke verontwaardiging vormen. Een hogere belastingdruk bij de
entiteit verantwoordelijk voor de productie en verkoop van product A kan dan worden gecompenseerd met een corresponderende verlaging van de effectieve
belastingdruk bij de entiteit verantwoordelijk voor merk B. Per saldo hoeft dat voor de overall belastingdruk geen verschil te maken.
Een hang naar transparantie ligt dan in de rede: ondernemingen moeten aan alle belanghebbenden meer openheid over hun belastingaangelegenheden geven. De
recente geschiedenis laat evenwel zien dat initiatieven ter bevordering van transparantie soms onbedoelde neveneffecten kunnen hebben. Uit onderzoek van het Stanford Center for the Study of Poverty and Inequality (Berger et al., 2010) blijkt bijvoorbeeld dat de roep om een meer transparante
beloningsstructuur voor CEO’s juist een opwaartse druk op de lonen van bestuurders en statuscompetitie tot gevolg heeft gehad. Een hang naar meer fiscale
transparantie en een hogere effectieve belastingdruk zou zeer wel onbedoeld kunnen uitmonden in hogere prijzen van goederen en diensten, die (letterlijk)
op het bord van de consument terechtkomen. Een goedbedoeld initiatief kan aldus averechts werken.
Wat moeten we dan doen?
Gezien de maatschappelijke ophef is stilzitten duidelijk geen optie. Dat er iets moet gebeuren – al was het maar om de gemoederen tot bedaren te brengen –
is evident. Het zou zonder meer wenselijk zijn wanneer het welslagen van het OESO-actieplan bijdraagt aan de maatschappelijke overtuiging dat ook multinationale ondernemingen een evenredige
bijdrage aan de schatkist leveren. Maatschappelijke rust, een gevoel van rechtvaardigheid en gelijke behandeling
vormen immers een groot goed. Tegelijkertijd moet niet uit het oog worden verloren dat de rekening voor het streven naar zo’n rechtvaardige verdeling van
lasten uiteindelijk door iemand betaald zal moeten worden. Bent u als consument bereid een extra euro neer te tellen voor uw latte macchiato?
Referenties:
Food & Water Watch, 2013, Grocery Goliaths – how food monopolies impact consumers, Washington: Food & Water Watch.
Berger, R., et al., 2010, The Inequality Puzzle: European and US Leaders Discuss Rising Income Inequality, Berlin: Springer- Verlag.
Te citeren als
Laurens Wijtvliet, “Actieplannen tegen belastingerosie zijn vaak goed bedoeld maar niet doordacht”,
Me Judice,
10 februari 2014.
Copyright
De titel en eerste zinnen van dit artikel mogen zonder toestemming worden overgenomen met de bronvermelding Me Judice en, indien online, een link naar het artikel. Volledige overname is slechts beperkt toegestaan. Voor meer informatie, zie onze copyright richtlijnen.
Afbeelding
Afbeelding ‘Tax haven walk in Jersey’ van Ryan Morrison (CC BY-NC-SA 2.0)