Bankieren met 100% reserves.
In meerdere landen klinkt momenteel de oproep om het bankwezen ingrijpend te hervormen. Daarbij wil men commerciële banken hun geldscheppend vermogen
ontnemen en dat beleggen bij de overheid. Verder wil men banken dwingen over te gaan van fractional reserve banking naar full reserve banking. Ook in Nederland kan men soortgelijke pleidooien optekenen, getuige bijvoorbeeld het Burgerinitiatief Ons Geld..
Onder full reserve banking moet het uitstaande girale geld volledig worden gedekt met reserves bij de centrale bank. Hoewel de voorstellen van
land tot land een bredere insteek hebben, grijpen zij bijna allemaal terug op het Chicago Plan uit de jaren dertig van de vorige eeuw (Fisher, 1935). In
die jaren bestond een groot deel van de uitstaande kredieten in de Verenigde Staten uit zeer kortlopende (bedrijfs-)kredieten. Banken konden daardoor hun
liquiditeitspositie snel verbeteren door uitstaande kredieten in te trekken. Hierdoor werd een run op een bank in feite een run op haar klanten. Dit leidde
tot een snelle daling van de kredietverlening en de geldhoeveelheid en daarmee tot grote schade voor de reële economie. Het Chicago Plan moest daarop het
antwoord vormen.
Spelregels van Chicago Plan
Onder full reserve banking moeten banken het bij hen uitstaande girale geld volledig dekken met chartaal geld of reserves bij de centrale bank.
Zij kunnen daardoor geen extra giraal geld meer creëren. In de kern komt het voorstel neer op het uiteenrafelen van de taken van de geldvoorziening en die
van de financiële intermediatie (Goodhart & Jensen, 2015). Hierdoor loopt een bank geen liquiditeitsrisico meer. Uiteraard moeten banken wel kredieten
blijven verstrekken. Die moeten onder het Chicago Plan volledig worden gefinancierd met (reeds bestaand) spaargeld of het eigen vermogen van de bank. De
looptijd van dat spaargeld moet zo dicht mogelijk bij die van de uitstaande kredieten aansluiten. Spaargeld mag niet gaan fungeren als een near money of quasigeld. Dat zou het plan onderuit halen, omdat dan de hoeveelheid geld en quasigeld in omloop zich nog steeds onafhankelijk zou
kunnen bewegen ten opzichte van de bancaire liquiditeitsreserves. Dit betekent ook dat het aanhouden van direct opvraagbaar spaargeld onder het Chicago
Plan niet is toegestaan.
De geldschepping moet worden belegd bij de overheid. De centrale bank moet daarbij via aan- en verkopen van financiële activa van zowel de banken als het
publiek zorgen dat de geldhoeveelheid op het gewenste niveau blijft. Het idee is dat de bancaire kredietverlening dan geen procyclische werking op de
geldhoeveelheid meer kan uitoefenen.
Voor- en nadelen van het Chicago Plan
Een belangrijk voordeel van het Chicago Plan is dat bank runs zijn niet meer mogelijk zijn. Omdat de leningenportefeuille wordt gedekt met zogeheten lange
financiering (obligaties, spaardeposito’s met vaste looptijd of opzegtermijn en eigen vermogen) kunnen banken niet meer worden geconfronteerd met acute
liquiditeitsproblemen. Banken zijn daardoor minder kwetsbaar, hoewel dit vooral wordt bereikt doordat spaarders niet meer direct over hun spaargeld kunnen
beschikken.
Anders dan in de jaren dertig bestaat in veel landen een aanzienlijk deel van de kredietportefeuille tegenwoordig uit langlopende hypothecaire leningen.
Het leeuwendeel van het spaargeld is juist direct opvraagbaar. Dit maakt het vrijwel onmogelijk om de looptijd van bancaire activa en passiva nauw op
elkaar te laten aansluiten. Dit betekent dat invoering van het Chicago Plan alleen mogelijk is door spaarders forse beperkingen op te leggen. Want zolang
de looptijd van het spaargeld niet exact gelijk is aan die van de uitstaande kredieten kunnen nog steeds liquiditeitsproblemen ontstaan. Het Chicago Plan
kan direct opvraagbaar spaargeld (of iedere andere vorm van near money) niet verdragen. Die moeten dus worden verboden. En het Chicago Plan kan
niet voorkomen dat er kredietcycli optreden. Wel legt het beperkingen op aan het kredietverlenend vermogen van de banken en kan dus wellicht bovenmatige
kredietverlening voorkomen. Maar het kan niet voorkomen dat de hoeveelheid krediet afneemt als de vraag ernaar wegvalt.
De overheid krijgt onder het Chicago Plan het geldscheppingsmonopolie. Zoals bekend heeft de overheid (inclusief de centrale bank), anders dan commerciële
banken, geen rem op haar geldscheppend vermogen (Boonstra, 2015a). In het verleden is regelmatig gebleken dat het gevaarlijk kan zijn als de overheid een
monopolie op de geldschepping heeft (Reinhart & Rogoff, 2009). Juist daarom is in de Europese wetgeving vastgelegd dat de overheid haar tekorten niet
meer monetair mag financieren. Los daarvan is het vrijwel onmogelijk om te bepalen wat de ‘optimale’ ontwikkeling van de geldhoeveelheid is. Deze is zelfs
in een relatief klein land als Nederland de uitkomst van ettelijke miljoenen interacties tussen banken en hun binnenlandse en buitenlandse klanten
(Boonstra, 2015b). Dit kan achteraf worden waargenomen en waar nodig door de centrale bank via monetair beleid worden bijgestuurd, maar niet worden
´voorspeld´.
Als banken geen giraal geld meer mogen creëren, verliezen zij een bron van inkomsten. De hoeveelheid giraal geld die zij in omloop kunnen brengen en die
voor hen (zo lang het op een betaalrekening blijft staan) gratis financiering betekent neemt dan immers af. Nu dienen die baten nog om de kosten van het
betalingsverkeer (deels) te dekken. Zonder deze baten zullen banken worden genoodzaakt om hun klanten beduidend hogere, kostendekkende tarieven voor de
afwikkeling van het betalingsverkeer in rekening gaan brengen.
Een laatste zwakte van het Chicago Plan is dat dit de invloed van het buitenland volledig buiten beschouwing laat. Goodhart & Jensen (2015) wijzen er
op dat banken in een wereld met vrij kapitaalverkeer en elektronisch bankieren vanuit het buitenland alle diensten kunnen aanbieden die zij willen. Daarmee
dreigen de banken die onder full reserve banking moeten opereren te worden gemarginaliseerd, waarmee alle voordelen van het Chicago Plan direct
zijn verdwenen. Het Chicago Plan kan alleen werken als het simultaan wereldwijd wordt ingevoerd.
De rol van innovatie
Een vaak verwaarloosd element in de discussie is dat het Chicago Plan een verlegging van activiteiten naar het niet-gereguleerde deel van het financiële
stelsel in de hand werkt. Overschothuishoudens hebben onder het Chicago Plan bij een bank de keuze tussen het aanhouden van hun geld op een betaalrekening,
of om het te stallen in een vaststaand spaardeposito. Dit opent perspectieven voor beleggingsfondsen om kortlopend geldmarktpapier te emitteren ten einde
een kredietportefeuille te financieren. Dan zou de situatie ontstaan dat onder toezicht staande banken geen looptijdtransformatie meer mogen verrichten,
terwijl dat in het ongereguleerde schaduwsysteem wel zou kunnen. Dergelijk geldmarktpapier kan zich ontwikkelen tot een near money, waarmee mensen
onderling buiten het bankwezen om betalingen gaan verrichten. Dit soort innovaties vormen de grootste kwetsbaarheid van alle plannen om over te gaan op full reserve banking.
Eliminatie procyclisch karakter
Een belangrijk kritiekpunt op fractional reserve banking is dat het procyclisch kan werken (Jakab & Kumhof (2015)). Dit heeft meerdere
oorzaken, waarbij de banken, hun klanten en het bankentoezicht allemaal een rol spelen (Boonstra, 2015c). De meeste van deze zaken kunnen ook spelen onder
een stelsel van full reserve banking (Dow et al., 2015). De afgelopen jaren zijn al de nodige maatregelen ingevoerd om het bestaande stelsel
minder procyclisch te maken. Zo is bijvoorbeeld in ons land aan de vraagzijde de fiscale ondersteuning van schuldfinanciering wat teruggedrongen bij de
recente (2013) hervorming van de hypotheekrenteaftrek. De vraag naar hypothecair krediet kan desgewenst verder worden ingeperkt door inkomensnormen aan te
scherpen. Aan de aanbodzijde verplicht het nieuwe toezichtregime Bazel-III banken om in een opgaande conjunctuur extra vermogensbuffers op te bouwen. Het
kan worden overwogen om hetzelfde te doen ten aanzien van verplichte liquiditeitsbuffers. Banken moeten onder Bazel III nu al meer liquiditeiten aanhouden
dan voorheen, getuige de nieuwe normen ten aan zien van de zogeheten ‘liquidity coverage ratio’ (LCR). Verder is de looptijdstransformatie al ingeperkt
door invoering van de Net Stable Funding Ratio.
Tot besluit
Full reserve banking
brengt niet alleen voordelen, maar ook nadelen met zich mee. Procycliciteit wordt niet volledig uitgebannen, klantvrijheid wordt sterk ingeperkt en
verlegging van activiteiten naar het niet-gereguleerde deel van het financiële stelsel wordt in de hand gewerkt. De voorgestelde grotere rol voor de
overheid in het geldscheppingsproces is omstreden en het Chicago Plan gaat volledig voorbij aan de invloeden vanuit het buitenland.
De kans dat de voorstellen van het Burgerinitiatief en hun buitenlandse collega’s in praktijk worden gebracht is nihil. Hun voorstellen kunnen alleen
werken als zij op zijn minst EMU-breed worden ingevoerd. Het verbod op monetaire financiering is stevig in de Europese verdragen verankerd en zal zo goed
als zeker daar niet uit verdwijnen. Dit neemt niet weg dat het Burgerinitiatief met zijn acties terecht aandacht vraagt voor de ondoorzichtigheid en
potentiële instabiliteit van het huidige stelsel.
Zoals hiervoor uiteengezet brengt bankieren met 100% reserves ook nadelen met zich mee. Verder zijn de afgelopen jaren al tal van toezichtmaatregelen
getroffen om het stelsel stabieler te maken. Daarom lijkt het toch verstandig om de uitwerking hiervan af te wachten, alvorens drastische verdere ingrepen
te doen.
* Dit stuk bouwt voort op eerdere publicaties van mijn hand over dit onderwerp in Boonstra (2015a, b, c) waarbij ik het voortschrijdende inzicht over dit
onderwerp heb getracht te incorporeren.
Referenties:
Benes, J. & M. Kumhof (2012) The Chicago Plan revisited. IMF Working Paper, 12(202), Washington DC.
Boonstra, W.W. (2015a), Hoe werkt geldschepping?, Rabobank Special, mei 2015, Utrecht.
Boonstra, W.W. (2015b), De geldfabriek nader beschouwd, ESB, 5 november 2015.
Boonstra, W.W. (2015c), De voor- en nadelen van full reserve banking, Rabobank Special, december 2015, Utrecht.
Dow, S, G. Johnson & A. Montagnoli (2015), A critique of full reserve banking, Sheffield Economic Research Paper No. 2015008, Sheffield.
Fisher, I. (1935) 100% Money. In: Barber, W.J. (red.) The works of Irving Fisher. Londen: Pickering & Chatto, 1997(11).
Friedman, M. & A.J. Schwartz (1963) A monetary history of the United States 1867–1960. Princeton: Princeton University Press.
Goodhart, C.A.E. & M.A. & Jensen (2015), A commentary on Lainà (2015), Economic Thought 4.2, pp. 20 – 31.
Jakab, Z. & M. Kumhof (2015), Banks are not intermediairies of loanable funds – and why this matters, Bank of England Working Paper No. 529, May, London.
Lainà, P. 2015, Proposals for full-reserve banking: A historical survey from David Ricardo to Martin Wolf, Economic Thought 4.2, pp. 1 - 19.
Reinhart, C.M. & K.S. Rogoff (2009), This Time is Different. Eight Centuries of Financial Folly, Princeton, NJ, Princeton University Press.