De Nobel Memorial Award
De prijs van de Zweedse Rijksbank voor Economische Wetenschappen ter
nagedachtenis aan Alfred Nobel wordt veelal ten onrechte afgekort als de
Nobelprijs voor de Economie. Echter, waar de eerste Nobelprijzen in 1901
werden uitgereikt, dateert deze prijs van 1969, toen de Nederlander Jan
Tinbergen en de Noor Ragnar Frisch de prijs deelden
Er wordt gegrapt dat economie het enige veld is waarin twee mensen een
“Nobelprijs” kunnen verkrijgen voor precies tegenovergestelde inzichten.
Sterker, dat kan zelfs in één jaar. Denk aan de prijs voor Gunnar Myrdal en
Friedrich Hayek in 1974. En dat terwijl de Nobel Memorial Award is
opgericht op een moment dat er relatief weinig meningsverschillen waren
onder economen.
Zoals het goede economen betaamt, houden zij zich elk jaar bezig met
voorspellingen van de winnaar. Ook partners van economen mengen zich in de
strijd. Toen Robert Lucas, bekend voor zijn bijdrage aan rationele
verwachtingeneconomie, en zijn vrouw Rita in 1989 gingen scheiden, bedong
zij dat ze de helft van het prijzengeld zou ontvangen, mocht hij de prijs
voor 31 oktober 1995 winnen. Enkele weken voor het voorlopen van de
clausule werd de prijs toegekend aan Robert Lucas. Voor zulk indrukwekkend
bewijs van rationele verwachtingen verdiende ze zeker de helft van de prijs
van $1,3 miljoen.
Weinigen hadden voorspeld dat Richard Thaler dit jaar de prijs zou winnen
"for his contributions to behavioural economics". Immers, gedragseconomie
was al vele malen in de prijzen gevallen. Dat begon in 1978 met Herbert
Simon, gevolgd in 2002 door Daniel Kahneman en in 2013 door Robert
Schiller. De geruchten doen de ronde dat een aantal gedragseconomen zich
wilden richten op de neuro-economie aangezien dat hun kans op een Nobel
Memorial Award zou vergroten. Hoe heeft Thaler dan toch de felbegeerde
prijs kunnen bemachtigen?
Neoklassieke economie als norm en beschrijving
Thaler (1945) behaalde zijn MA en PhD (de laatste begeleid door Sherwin
Rosen) aan de business school van de University of Rochester. Daarmee is
hij het product van de business school-benadering van de jaren zeventig van
de vorige eeuw. Waar de Amerikaanse graduate schools voor economie werden
gedomineerd door het sterk wiskundige, naar binnen gerichte algemene
evenwichtsdenken (zie Morgan and Rutherford, 1998), waren de business
schools meer gericht op concrete bedrijfseconomische problemen (Giocoli,
2013). Het uitgangspunt van dergelijke bedrijfseconomische analyses was
steevast de neoklassieke economische theorie.
In zijn PhD thesis (1974) - The Value of Saving a Life: A Market Estimate (zie ook Thaler en
Rosen, 1975) - onderzocht Thaler op basis van verzekeringsdata wat de
waarde is die individuen aan hun leven hechten. De deels expliciete, maar
deels ook impliciete (want zo vanzelfsprekende) aanname daarbij, was dat de
rationele keuzetheorie de beste manier was om dit vraagstuk te begrijpen.
Want waarom zou een individu bijvoorbeeld het afsluiten van een verzekering
op basis van andere overwegingen doen dan een puur rationele economische
redenering?
Ook in het werk dat volgde op zijn PhD thesis, ging Thaler uit van
neoklassieke economie als norm en beschrijving. Twee andere sprekende
voorbeelden in dit verband zijn Mayers and Thaler (1979) en Thaler (1979).
In het eerste artikel zoeken de auteurs een economische verklaring voor
sticky wages: de observatie dat lonen niet zo flexibel zijn als de
neoklassieke theorie voorspelt, vooral niet in neerwaartse richting.
Wanneer zowel werkgevers als werknemers met transactiekosten te maken
hebben, kunnen sticky wages wel opgevat worden als rationeel gedrag dat
past binnen de economische theorie, aldus Mayers en Thaler. In het tweede
artikel zet Thaler met bijna voelbaar ongeloof uiteen hoe hogere managers
in het defensieapparaat regelmatig de mist ingaan wanneer ze toekomstige
kosten en opbrengsten contant moeten maken. De gebruikte discontovoeten
vliegen alle kanten op, en zelfs wanneer Thaler rustig uitlegt hoe het wel
moet verandert er regelmatig helemaal niets. En dit terwijl de economische
theorie van het netto contant maken toch zo logisch en goed te begrijpen
moet zijn, zeker voor het hogere management van een organisatie.
Neoklassieke economie als norm, maar NIET als beschrijving
Het is tegen deze achtergrond dat het bekende en opmerkelijk consistente
werk van Thaler moet worden gezien zoals dat werd gepubliceerd na zijn
kennismaking met Daniel Kahneman en Amos Tversky in 1979, en vanaf zijn
veel geciteerde artikel “Towards a Positive Theory of Consumer Choice”
(Thaler, 1980). Wat er verandert in zijn nieuwe lijn is dat hij
neoklassieke economie niet langer als beschrijving ziet.
Net als in zijn eerdere artikelen gaat Thaler (1980) er zonder discussie
vanuit dat de economische theorie vanzelfsprekend dé manier is om keuzes te
maken in het economisch verkeer. Maar wat hij hier - geïnspireerd door het
werk van onder andere Tversky en Kahneman (1974) en Kahneman en Tversky
(1979) - aan toevoegt, is het idee dat individuen, om wat voor redenen dan
ook, systematisch en voorspelbaar afwijken van die economisch rationele
keuze. Een ander mooi voorbeeld is De Bondt en Thaler (1985) dat het
“januari-effect” introduceert - het fenomeen dat aandelen in januari
systematisch beter presteren dan in andere maanden
Dat is de kern van de boodschap zoals Thaler die blijft verkondigen tot op
de dag van vandaag: de economische neoklassieke theorie laat volstrekt
helder en logisch zien hoe je economische keuzes moet maken, maar
individuen wijken daar voorspelbaar en systematisch vanaf. De vraag waaróm
individuen ervan afwijken vindt Thaler daarbij minder interessant gedurende
de volgende vier decennia. Dat wil zeggen, het is de natuurlijke
vervolgvraag, maar vooral één die door psychologen als Kahneman en Tversky,
en later door economen als George Loewenstein, Colin Camerer en Matthew
Rabin werd en wordt onderzocht (cf. Camerer, Loewenstein en Rabin, 2011).
Thaler, daarentegen, concentreerde zich allereerst op het overbrengen van
deze - begin jaren tachtig - nieuwe en controversiële boodschap aan de
economische gemeenschap. Dat deed hij op een vaak retorisch begaafde wijze
- ook op dat vlak is er een duidelijke verwantschap tussen Kahneman en
Thaler. Het bekendste voorbeeld zijn Thalers anomalieën columns voor de Journal of Economic Perspectives (14 tussen 1987 en 1991, en nog
eens 4 tussen 1995 en 2001). In Loewenstein en Thaler (1989) bijvoorbeeld
lieten de twee gedragseconomen zien dat individuen liever te veel belasting
vooruitbetalen en dan wat terugkrijgen, ook wanneer dat uiteindelijk minder
oplevert door renteverlies. En schoolleraren die mochten kiezen tussen twee
opties: hun loon in twaalf maanden (september-augustus) of in negen maanden
(september-mei) ontvangen, kozen voor de laatste optie, ook al is de eerste
economisch rationeler. Ook veel van de aansprekende voorbeelden en termen
uit de gedragseconomie – “libertarian paternalism” (Thaler and Sunstein,
2003, 2008), “nudging” - zijn van de hand van Thaler.
De econoom als beleidsadviseur
Vanaf de jaren negentig van de vorige eeuw, concentreerde Thaler zich
steeds meer op de vraag op welke wijze je individuen en organisaties kunt
uitleggen dan wel kunt verleiden om te handelen in overeenstemming met de
economische theorie. In “How to Get Real People to Save” betoogt Thaler
(1992) dat om meer spaargedrag te bevorderen je niet het advies van
mainstream economen moet volgen – dat wil zeggen lumpsum bonussen op een
willekeurig moment - maar het advies van je moeder en gedragseconomen: elke
maand een deel, en bij voorkeur automatisch gestort op een spaarrekening
waar je niet te gemakkelijk bij kunt. In “Psychology and Saving Policies”
zocht Thaler (1994) de oplossing in meer en betere informatie en in mensen
zich te laten binden aan een belofte om bijvoorbeeld te sparen voor hun
pensioen. Dat laatste idee werd verder uitgewerkt in het programma Saving
More Tomorrow (SMarT) (Bernartzi en Thaler, 2001).
Gedurende het eerste decennium van deze eeuw, bracht Thaler deze
oplossingen voor beperkt rationeel gedrag met andere auteurs samen onder,
eerst, “libertarian paternalism” (Thaler en Sunstein, 2003), en later
“nudging” (Thaler en Sunstein, 2008). Met name de laatste term was een
schot in de roos, die het gedragseconomische beleidsinstrumentarium van
verleiden, duwen, activeren en informeren ook buiten de economische
wetenschap breed op de kaart zette. Maar het is vooral de term “libertarian
paternalism” die laat zien hoezeer Thaler zich bewust was de politieke
lading die zijn benadering voor economisch beleid had. Zeker in de
Verenigde Staten is men daar gespitst op. En met die term laat hij ook zien
hoezeer hij probeerde daarin een a-politieke, neutrale middenweg te
bewandelen. Tegelijkertijd kan ook deze gedragseconomische benadering van
economisch beleid op meerdere manieren bekritiseerd worden, hetgeen met de
groeiende impact van de gedragseconomie in toenemende mate gebeurde (zie Heukelom, 2014a, 2014b). Mede daarom was het feit dat zowel de Britse
conservatieve premier David Cameron als de Amerikaanse president Barack
Obama, een democraat, zijn en Sunsteins Nudge (2008) omarmden, een dankbaar
geschenk dat Thaler en andere gedragseconomen sindsdien niet nalaten te
benoemen.
Retorisch talent
Een vaak onderbelicht aspect in de hedendaagse wetenschapsbeoefening is het
belang van retoriek – in de klassieke betekenis van die term. De Nobel
Memorial Award voor Richard Thaler is niet alleen een onderkenning van zijn
inhoudelijke bijdragen aan de economische wetenschap, maar vooral ook een
prijs voor zijn retorische gaven in het overbrengen van de boodschap van de
gedragseconomie. Zijn goed gekozen voorbeelden van beperkt-rationeel
economisch gedrag, het vier decennia consequent herhalen van die boodschap
in een breed scala aan tijdschriften en andere gremia, en de vinding van
goed gekozen termen als libertarian paternalism en nudging, maken Thaler
tot één van de grootste retorische talenten van de economische wetenschap
de afgelopen vijftig jaar. Ook dat is een Nobelprijs waard, zelfs als het
geen echte is.
Referenties:
Benartzi, S. en Thaler, R.H., 2001. Naive diversification strategies in
defined contribution saving plans. American economic review,
pp.79-98.
Bondt, W.F. en Thaler, R., 1985. Does the stock market overreact?. The Journal of finance, 40(3), pp.793-805.
Camerer, C.F., Loewenstein, G. and Rabin, M. eds., 2011. Advances in behavioral economics. Princeton: Princeton University
Press.
Giocoli, N., 2013. From Wald to Savage: Homo economicus becomes a Bayesian
statistician. Journal of The History of The Behavioural Sciences,
49(1), pp. 63-95.
Heukelom, F. 2014a. Behavioral Economics: A History. Cambridge:
Cambridge University Press
Heukelom, F. 2014b. Begrijpen we het nog? Gedragseconomie voor Nederland. Amsterdam:
Boom.
Kahneman, D. en Tversky, A. 1979. Prospect theory: An analysis of decision
under risk. Econometrica: Journal of the Econometric Society,
pp.263-291.
Loewenstein, G. en Thaler, R.H. 1989. Anomalies: Intertemporal choice. Journal of Economic Perspectives, 3, pp. 181-193.
Morgan, M.S. en Rutherford, M. eds., 1998. From interwar pluralism to postwar neoclassicism (Vol. 30).
Durham, NC: Duke University Press.
Mayers, D. en Thaler, R.H., 1979. Sticky wages and implicit contracts: A
transactional approach. Economic Inquiry, 17(4),
pp.559-574.
Thaler, R.H., 1979. Discounting with fiscal constraints: Why discounting is
always right. Defense Management Journal, 1
Thaler, R.H., 1980. Toward a positive theory of consumer choice. Journal of Economic Behavior & Organization, 1(1),
pp.39-60.
Thaler, R.H., 1992. How to get real people to save. Personal Saving, Consumption, and Tax Policy, pp.143-150.
Thaler, R.H., 1994. Psychology and savings policies. The American Economic Review, 84(2), pp.186-192.
Thaler, R.H., en Rosen, S. 1975. The value of saving a life: Evidence from
the labor market, in Nestor E. Terleckyj (ed.), Household Production and
Consumption (New York: National Bureau of Economic Research, pp.265-298.
Thaler, R.H. en Sunstein, C.R., 2003. Libertarian paternalism. The American Economic Review, 93(2), pp.175-179.
Thaler R.H. en Sunstein C.R., 2008. Nudge: Improving decisions about health, wealth, and happiness.
New Haven, CT: Yale University Press.
Tversky, A. en Kahneman, D. 1974. Judgment under uncertainty: Heuristics
and biases. Science, 185, pp.1124–1131.