Ongelijkheid in debat
Tal van commentatoren wijzen erop dat technologische vooruitgang en de vervlechting van economieën een voedingsbodem vormen voor sociale ongelijkheid op de
arbeidsmarkt. In verschillende wetenschappelijke studies uit de jaren zeventig en tachtig van de vorige eeuw is in eerste instantie veelvuldig aangehaald
dat lager opgeleide werknemers in toenemende mate risico’s lopen op de arbeidsmarkt, zoals de kans op baanverlies of een relatief lager inkomen.
Technologische ontwikkeling en de hiermee gepaard gaande verschuiving van de industriële naar de dienstensector ligt hier in belangrijke mate aan ten
grondslag (Krueger 1993). Onder academici wordt in dit verband ook wel gesproken over ‘skill-biased technological change’, waarmee wordt bedoeld dat de
vraag naar laagopgeleiden onder invloed van automatisering afneemt. Handmatige arbeid wordt in dit perspectief vervangen door kapitaal en de vraag naar
hooggekwalificeerd kenniswerk, bijvoorbeeld om machines aan te sturen en complexe data te verwerken, neemt toe (Violante 2008).
In meer recent onderzoek is de minder goede arbeidsmarktpositie van laagopgeleiden ook toegeschreven aan processen van globalisering, die het mogelijk
maken om laaggekwalificeerde arbeid op snellere wijze te verplaatsen naar lagelonenlanden (Gallie 2002). Met betrekking tot de arbeidsmarktpositie van
laagopgeleiden bestaan echter tegenstrijdige onderzoeksbevindingen. Zo stellen Cörvers et al. (2012) vast dat de relatieve vraag naar laaggeschoolden in
ons land ten opzichte van hooggeschoolden is afgenomen, maar wijst De Beer (2006) erop dat de arbeidsmarktperspectieven van laagopgeleiden niet wezenlijk
zijn veranderd. Als belangrijkste verklaring wordt aangedragen dat niet alleen de vraag naar laagopgeleiden is afgenomen maar ook het aantal laagopgeleiden
in de beroepsbevolking.
Middenklasse onder druk
Vergelijkbare tegenstrijdigheden in de onderzoeksliteratuur doen zich voor als het gaat om de positie van de middenklasse. In zowel het academische als
maatschappelijke debat groeit de opvatting dat niet de vraag naar laaggeschoold werk afneemt maar juist de behoefte aan middelbaargeschoolde arbeid.
Voorbeelden van dit type werk zijn economisch-administratieve werkzaamheden, bepaalde ICT-taken maar ook (delen van) productiewerk zoals de scheepsbouw.
Met name de economen Autor en Dorn (2013) hebben op basis van de theoretische argumentatie van ‘routinization-biased technical change’ aannemelijk gemaakt
dat middelbaargeschoolde en routinematige werkgelegenheid onder invloed van nieuwe technologische toepassingen in toenemende mate onder druk staat. Vanuit
dit perspectief kiezen werkgevers ervoor om routinematige taken door technologie te vervangen. Als resultaat daalt de werkgelegenheid voor
middelbaaropgeleiden en neemt het inkomen onder middelbaaropgeleiden ten opzicht van andere groepen af (Goos et al. 2009). Het weekblad ‘The Economist’
schreef eerder dit jaar in haar editorial al dreigend over dit automatiseringsgevaar (‘Coming to an office near you’) en ook onder politici en
beleidsmakers is de relatie tussen automatisering en het (vermeende) verdwijnen van werkgelegenheid in het middensegment van de arbeidsmarkt de laatste
tijd veelvuldig onderwerp van discussie. Er wordt in dit kader al gerefereerd aan het terughalen van werk (‘re-shoring’) en het goedkoper maken van arbeid
om baanverlies tegen te gaan.
…ook in Nederland?
Met betrekking tot de vraag of technologische ontwikkeling daadwerkelijk leidt tot het onder druk komen te staan van de middenklasse in ons land bestaat
echter (wederom) de nodige empirische onduidelijkheid (zie Ter Weel 2012; De Beer, 2008). Desondanks suggereren verschillende onderzoekers dat we zijn
aanbeland in een nieuw technologisch tijdperk waarin met name werkenden in het middensegment blootstaan aan een grotere onzekerheid op de arbeidsmarkt
(Brynjolfsson & McAfee 2014). Maar hoe staat het met de positie van opleidingsgroepen op de Nederlandse arbeidsmarkt? Is die de laatste jaren wezenlijk
veranderd?
Ongelijkheid in werkgelegenheid
Om de arbeidsmarktpositie van verschillende groepen op de arbeidsmarkt is het goed om de CBS-cijfers er eens bij te nemen. De werkgelegenheidsontwikkeling
naar beroepsniveau over de periode 1996-2011 laat zien dat de werkgelegenheid sinds halverwege de jaren negentig is afgenomen voor zowel de lagere als
middelbare beroepsgroepen. Op grond van de CBS-indeling naar beroepsniveau is de werkgelegenheid onder lagere beroepsgroepen met 9,1% afgenomen en voor
middelbare beroepen met 6,7%. Opvallend is dat de beroepsgroepen waarvoor een hoger opleidingsniveau vereist is, juist is toegenomen met ruim 2%. In totaal
bedraagt het aandeel van de hogere beroepsgroepen in de totale werkzame beroepsbevolking 33% in 2011 tegen 27% in 1996. De arbeidsmarktposities van laag-
als middelbaargeschoolden staat onder druk.
Ongelijkheid in werkloosheid
In figuur 1 richten we de blik op de werkloosheidsontwikkeling van laag-, middelbaar- en hooggeschoolden in de periode 1996-2013. Wat opvalt is dat het
werkloosheidspercentage in deze periode vooral onder middelbaaropgeleiden is toegenomen (+36,5%), tegen een stijging van 13,7% voor lageropgeleiden en een
daling van het werkloosheidspercentage voor hoogopgeleiden (-3,7%). Hierbij dient wel te worden aangetekend dat de stijging onder middelbaar- en
laagopgeleiden zich grotendeels voordoet in de crisisjaren 2008-2013. Dit neemt niet weg dat de relatieve positie van hogeropgeleiden op de arbeidsmarkt
wel degelijk verbetert ten opzichte van middelbaar- en laagopgeleiden, zowel voor als na de crisis. Het lijkt er dan ook op dat een hogere opleiding in
toenemende mate wordt gewaardeerd op de arbeidsmarkt, in het bijzonder in de huidige economische crisis.
Figuur 1 Werkloosheidsontwikkeling naar opleidingsniveau, 1996-2013 (in % beroepsbevolking)
Bron: CBS Statline
De dominante opvatting onder economen dat de arbeidsmarktposities van laag- en hoogopgeleiden in toenemende mate onder druk staan lijkt vooralsnog uit te
komen.
Ongelijkheid in dienstverband
Een volgende indicator om de arbeidsmarktpositie in beeld te krijgen is het type dienstverband. Hoe verhouden de verschillende groepen zich tot het type
arbeidscontract? Zijn het ook nu vooral de middelbaar- en laaggeschoolde arbeidskrachten die in toenemende mate werken op basis van minder zekere
aanstellingen, zoals tijdelijk werk, uitzendwerk, oproepwerk of het niet werken volgens vaste uren. Figuur 2 werpt hier meer licht op.
Figuur 2
Personen met een flexibel dienstverband naar opleidingsniveau, 1996-2013 (in % werkende beroepsbevolking)
Bron: CBS Statline
Personen met een laag en middelbaar opleidingsniveau hebben in de afgelopen 17 jaar een grotere kans gekregen om te werken in minder baanzekere
arbeidsrelaties. Hoewel flexwerk een opstap kan betekenen naar een vaste baan, bieden ze gemiddeld genomen minder perspectief door het gemiddeld lagere
loon, lagere autonomie en geringere opleidingsmogelijkheden op de werkplek. In 1996 werkte 16,4% van de laagopgeleide werkenden flexibel, tegen 23,3% in
2013. Voor middelbaaropgeleiden bedragen de percentages respectievelijk 13,9% in 1996 tegen 20,3% in 2013. Wederom lijken hogeropgeleiden de dans te
ontspringen. Deze groep is slechts zeer geleidelijk aan flexibeler gaan werken (van 14,4% in 1996 naar 16,4% in 2013). Deze ontwikkeling is zichtbaar voor
en na de crisis. Wederom concluderen we dat een hoger opleidingsniveau in toenemende mate lijkt te renderen op de arbeidsmarkt.
Ongelijkheid in inkomen
Ten slotte bestuderen we het gemiddeld persoonlijke inkomen van individuen (het bruto-inkomen minus premies inkomensverzekeringen). Uit figuur 3 blijkt dat de ontwikkeling van het gemiddeld persoonlijk inkomen in de crisisjaren meer naar elkaar is toegegroeid. Er zijn hierbij bijna geen verschillen meer zichtbaar tussen opleidingsniveaus. Niettemin zijn de verschillen in het persoonlijke inkomen tussen laag- (€27.400) en middelbaaropgeleiden (€32.300) aanzienlijk minder groot dan tussen middelbaar- en hoogopgeleiden (€49.600) in 2012. Dit duidt erop dat er weliswaar geen onderscheidende inkomensontwikkeling zichtbaar is in de onderzochte periode, maar wél dat de inkomens van de middengroepen en de onderkant van de arbeidsmarkt aanzienlijk achterblijven bij het gemiddeld persoonlijke inkomen van hogeropgeleiden.
Figuur 3
Gemiddeld persoonlijke inkomen, 2005-2012 (2005=100)
Bron: CBS statline
Conclusie
Welke conclusies kunnen we uit de voorgaande analyses trekken? Aan de hand van CBS-gegevens concluderen we dat de Nederlandse arbeidsmarkt bestaat uit
‘winnaars’ (personen met een hoger opleidingsniveau) en ‘verliezers’ (personen met een middelbaar en lager opleidingsniveau). Gemiddeld genomen is de
werkgelegenheid voor de laatstgenoemde groep in de afgelopen jaren afgenomen, nemen de werkloosheidsrisico’s toe, werken de middelbaar en laag opgeleide
werknemers vaker in flexibele banen met een grotere mate van baanonzekerheid en is er een duidelijke inkomenskloof waarneembaar tussen werkenden met een
hoog opleidingsniveau en andere groepen op de arbeidsmarkt, hoewel in het laatstgenoemde geval geen sprake is van een trendmatige ontwikkeling. Ondanks dat
de middelbaar- en laagopgeleiden nog altijd een bijzonder groot segment vormen op de hedendaagse arbeidsmarkt staat hun positie onder druk. Anders
geformuleerd, het opleidingsniveau is bepalend voor arbeidsmarktsucces en deze link lijkt - met uitzondering van de inkomensontwikkeling - in de tijd
sterker te worden.
Referenties:
Autor, D. & Dorn, D. (2013). The growth of low-skilled service jobs and the prolarization of the US labor market, American Economic Review, 103(5): 1553-1597.
Beer, P. de, (2006). Perspectieven voor de laagopgeleiden, Tijdschrift voor Arbeidsvraagstukken , 22(3): 218-233.
Beer, P. de (2008). De middenklasse onder druk? In: Debattenreeks Hollands Spoor. De Kwetsbare middenklasse. Den Haag: WRR.
Brynjolfsson, E. & McAfee, A. (2014). The second machine age. Norton: New York.
Cörvers, F. Dupuy, A. & Sauermann, J. (2012). Kwalificatievereisten stijgen niet overal, ESB
, 97(4636): 337.
Gallie, D. (2002). The quality of working life ans welfare strategy, in: Esping-Andersen, G., Gallie, D., Hemerijck, A. & Myles, J. (eds.) (2002). Why we need a new welfare state. Oxford: Oxford University Press.
Goos, M., Manning, A. & Salomons, A. (2009). Job polarization in Europe, American Economic Review
, 99(2): 58-63.
Krueger, A. (1993). How computers have changed the wage structure: evidence from microdata 1984-1989, Quarterly Journal of Economics, 108: 33-60.
Mims, C. (2013). How robots are eating the last of America’s- an the world’s- traditional manufacturing jobs, Quartz, 15 february 2013.
Sennett, R. (2006). The culture of the new capitalism. New Haven/London: Yale University Press.
Violante, G. (2008). Skill-biased technical change, in: Durlauf, S. & Blume, L. (2008). The new Palgrave dictionary of economics
. UK: Basingstoke.
Weel, B. ter (2012). Banen in het midden onder druk. Den Haag: CPB.
Te citeren als
Fabian Dekker, “Hoogopgeleiden zijn de winnaars op de arbeidsmarkt”,
Me Judice,
23 mei 2014.
Copyright
De titel en eerste zinnen van dit artikel mogen zonder toestemming worden overgenomen met de bronvermelding Me Judice en, indien online, een link naar het artikel. Volledige overname is slechts beperkt toegestaan. Voor meer informatie, zie onze copyright richtlijnen.
Afbeelding
bron: Andrew Schwegler, Flickr