Belastingherzieningen
In de kabinetsbrief ‘Keuzes voor een beter belastingstelsel’ van september 2014 heeft staatssecretaris Wiebes van Financiële Zaken een brede herziening van
het belastingstelsel aangekondigd. Een van de belangrijkste onderdelen van het plan is het aanpassen van de bestaande btw-tarieven om zo de verlaging van
de lasten op arbeid en ondernemen te financieren.
Voor de Federatie Nederlandse Levensmiddelen Industrie (FNLI) waren deze stelselwijziging, maar ook ideeën over specifieke belastingen op bijvoorbeeld frisdranken mineraalwater en vleeswaren, aanleiding om ons te vragen dit te onderzoeken.
Wij hebben onderzocht wat er in de literatuur en vanuit (inter)nationale casestudies bekend is over: 1) de economische effecten van een verhoging van de
btw, inclusief wijzigingen in administratieve lasten, daling loonkosten, grenseffecten etc. en 2) de gevolgen van gedifferentieerde belastingen voor bepaalde ingrediënten,
voedingsmiddelen en non-alcoholische drunken (noot 1).
De studie is in twee fasen uitgevoerd: Een algemene inventariserende fase op basis van een uitgebreide literatuurstudie en een verdiepende fase met
aanvullende analyses en verdiepende casestudies. De scope van het onderzoek beperkt zich tot de voedings- en genotmiddelenindustrie. De retail en de
agrosector vielen dus niet binnen de scope van dit onderzoek.
De beoogde herziening van het Nederlandse belastingstelsel is het resultaat van verschillende aanbevelingen door meerdere commissies. Met het verminderen
van de lasten op arbeid en ondernemen wil het kabinet meer werkgelegenheid en economische groei realiseren. Het laten toenemen van de btw in de
belastingmix is één van de genoemde maatregelen om dit plan te bekostigen.
Het verhogen van de btw-opbrengsten verstoort de economie minder dan de huidige mix aan belastingheffingen. Daar komt bij dat btw-heffing voor de overheid
een meer stabiele inkomstenbron vormt dan loon- en inkomstenbelasting. Tegen de achtergrond van de recente economische crisis en toenemende vergrijzing is
dat voor de overheid een groot voordeel.
Internationale experts zijn het er over eens dat een toename van de btw-opbrengsten het beste door middel van een uniformering van de btw-tarieven kan
worden bereikt. Het gebruik van verschillende btw-tarieven (inclusief btw-vrijstellingen) beïnvloedt de relatieve prijzen van producten en daarmee de
consumptie- en productiebeslissingen. Met een uniform btw-tarief is elk goed en dienst tegen hetzelfde tarief belast en laat de consument zich meer leiden
door de eigen voorkeuren in plaats van door de kunstmatige prijsverschillen. Dit leidt tot welvaartswinst. Btw-vrijstellingen verstoren bovendien het
inkoop- en uitbestedingsbeleid van vrijgestelde sectoren (banken, etc.) en de overheid. Een uniform btw-tarief draagt tot slot ook bij aan een eenvoudiger
belastingstelsel met lagere administratieve en bestuurlijke lasten voor het bedrijfsleven (met name het mkb) en de overheid.
Er valt echter ook het nodige in te brengen tegen de herziening: In de eerste plaats zijn er steekhoudende argumenten om met verlaagde btw-tarieven te
werken. Dit geldt met name voor sectoren waar de markt niet optimaal functioneert (concurrentie met de grijze/zwarte markt) en in samenlevingen met grote
verschillen in inkomens omdat een verhoging van het lage btw-tarief vooral ten koste gaat van de lagere inkomensklassen. In de tweede plaats maakt het in
termen van werkgelegenheid en economische groei per saldo weinig uit of mensen worden belast over hun inkomen of hun consumptie. De uniformering van de
btw-tarieven leidt op zich dus niet tot economische of werkgelegenheidsgroei, ook niet als deze wordt gecompenseerd door een daling van de loon- en
inkomstenbelasting.
Een derde tegenargument is dat zonder Europese afstemming de beoogde welvaartseffecten van een btw-uniformering slechts gedeeltelijk kunnen worden bereikt.
EU-lidstaten mogen namelijk niet op individuele basis sectoren belasten die van btw zijn vrijgesteld. Daar komt bij dat in de praktijk grenseffecten zullen
optreden bij een btw-uniformering. Uit een analyse van verschillende internationale en nationale empirische studies naar grenseffecten komt naar voren dat
in bijvoorbeeld Denemarken de overheid zich meer en meer bewust is geworden van de negatieve gevolgen van grenseffecten. Door de bieraccijnzen en de
belastingen op frisdranken, chocolade en snoepgoed te verlagen, heeft de Deense overheid de grenseffecten (met name voor bier en frisdranken) aanzienlijk
terug gebracht. Ook landen als Canada, Mexico en Ierland zijn zich duidelijk bewust van de negatieve effecten van verschillen in belastingniveaus.
Er zijn kort samengevat goede argumenten voor uniformering van de btw-systemen, maar het gaat dan vooral om welvaartseffecten (in termen van nut) en niet
zozeer om extra banen. Afschaffing van de lage btw-tarieven heeft bovendien nadelige effecten voor de lage inkomensgroepen en kan tot grenseffecten leiden,
waardoor dit soort maatregelen bij voorkeur in EU-verband moeten worden doorgevoerd.
Een uniformering van het btw-tarief heeft primair gevolgen voor de vraag naar en het aanbod van goederen en diensten die onder het lage btw-tarief vallen.
Zo zullen consumenten hun reëel inkomen zien dalen wanneer de relatieve prijs van voeding stijgt (het inkomenseffect) en zullen zij de aankoop van
voedingsmiddelen vervangen door de aankoop van vergelijkbare (goedkopere) producten en/of hele andere producten zoals kleding en elektronica (het
substitutie-effect). Producenten zullen het aanbod van hun kant aanpassen aan gewijzigde marktomstandigheden. De effecten van de beoogde btw-maatregel voor
voedingsmiddelen zijn schematisch weergegeven in figuur 1.
Figuur 1. Doorwerking btw-maatregel op de markt voor voedingsmiddelen
Als gevolg van de relatief beperkte prijselasticiteit voor voeding en non-alcoholische dranken zullen de effecten voor de voedings- en
genotmiddelenindustrie gemiddeld genomen beperkt zijn. Economische modellen voorspellen echter ook dat het uniformeren van de btw-tarieven een relatief
grote impact kan hebben voor de huishoudens met lagere inkomens. Om dit te voorkomen zijn corrigerende maatregelen van groot belang. Deze maatregelen zijn
echter complex en leiden tot allerlei toeslagen en andere regelingen waar de belastingdienst juist van af probeert te komen. Bovendien gaan deze
maatregelen gepaard met transactiekosten en kan er mogelijk misbruik van worden gemaakt. Belangrijk is bovendien dat de overheid er op let dat deze
maatregelen de stimulans om te werken niet verminderen, omdat het anders ten koste gaat van de arbeidsparticipatie en het BBP.
Het substitutie-effect (de mate waarin, als gevolg van de btw-verhoging, consumenten andere substituerende producten kopen waarvan de prijs niet
is verhoogd) is grotendeels afhankelijk van de prijselasticiteit van levensmiddelen en andere producten. Er is weinig harde informatie over de
prijselasticiteit van voedingsmiddelen in Nederland. Wel is duidelijk dat de prijselasticiteit van de meeste levensmiddelen relatief laag is (ten opzichte
van andere goederensoorten). Als gevolg hiervan zullen de effecten voor de voedings- en genotmiddelenindustrie gemiddeld genomen relatief beperkt zijn,
behoudens de grenseffecten die kunnen optreden. Wel kunnen op individueel productniveau de elasticiteiten op een hoger niveau liggen. Individuele producten
zijn namelijk gemakkelijker te vervangen door andere producten dan een hele groep producten.
Overigens zal de verhoging van de btw leiden tot een hogere inflatie, waar gepensioneerden, pensioenfondsen, spaarders en andere vermogenden geen
voorstander van zullen zijn.
Een andere mogelijkheid voor de overheid om extra belastinginkomsten te generen is door middel van het heffen van gedifferentieerde belastingen op bepaalde
ingrediënten, voedingsmiddelen en non-alcoholische dranken. Sinds begin jaren negentig is er bij overheden wereldwijd een groeiende interesse in het
belasten van artikelen die negatieve gezondheidseffecten hebben. Uit een wereldwijde inventarisatie van gedifferentieerde belastingen komt naar voren dat
deze vooral betrekking hebben op gezoete dranken, op afstand gevolgd door gedifferentieerde heffingen op suikergoed en ijs. De meeste gedifferentieerde
belastingen worden geheven in de vorm van accijnzen of heffingen, maar in landen als Ierland en het Verenigd Koninkrijk vallen bepaalde type
voedingsmiddelen en non-alcoholische dranken onder het algemene (hoge) btw-tarief en niet onder het verlaagde btw-tarief.
Uit de literatuurstudie en verdiepende internationale casestudies (Denemarken, Finland, Hongarije, Frankrijk, Ierland en België) komt naar voren dat
gedifferentieerde belastingen effectief zijn in termen van belastingopbrengsten, maar door de hoge bestuurlijke en administratieve lasten is het zeker geen
efficiënte manier van belastingheffing. Wat betreft de beoogde gezondheidseffecten worden er in de empirische literatuur veel twijfels geuit over de
effectiviteit van gedifferentieerde belastingen. Op de korte termijn vanwege allerlei substitutie effecten waardoor consumenten andere producten (of
kwaliteitsniveaus) kiezen die voor de gezondheid niet beter zijn. Op de lange termijn omdat veel consumenten uiteindelijk weer op hun oude consumptiegedrag
terugvallen. Daarnaast worden overheden gewaarschuwd voor de mogelijke grenseffecten, maar ook voor onvoorziene effecten als gevolg van wederzijdse
vraagbeïnvloeding (bijvoorbeeld in het geval van brood en boter).
Los van bovenstaande overwegingen is er de Europese Commissie die scherp let op oneigenlijke staatssteun en oneigenlijke benadeling van buitenlandse
producenten als gevolg van gedifferentieerde belastingen. Experts zien daarom meer in het combineren van maatregelen die de eetpatronen van burgers op
lange termijn aanpassen. Belastingen en subsidies kunnen hierin een rol spelen, maar alleen als investering in ‘gezonde’ eetpatronen.
Conclusies
Uit de literatuur blijkt dat een toename van de btw-opbrengsten door middel van een uniformering van de btw-tarieven gekoppeld aan een even grote afname
van de loon- en inkomstenbelasting voordelen heeft. Maar omdat de benodigde maatregelen om lage inkomens te compenseren complex zijn (ze leiden tot
allerlei toeslagen en andere regelingen waar de beoogde belastingherziening juist van af probeert te komen), vanwege de te verwachten grenseffecten en
omdat een volledige uniformering strijdig is met Europese afspraken, kunnen deze voordelen maar ten dele en alleen tegen hoge transactiekosten worden
bereikt. Omdat een dergelijke herziening in termen van werkgelegenheid bovendien weinig oplevert, is een halfbakken uniformering vermoedelijk geen goed
idee.
Afschaffing van het lage btw-tarief leidt tot het relatief duurder worden van alle goederen en diensten die onder het lage btw-tarief vallen (zoals
voedingsmiddelen), terwijl de goederen en diensten die reeds onder het standaard btw-tarief vallen relatief goedkoper worden. Een stijging van de relatieve
prijs heeft negatieve gevolgen voor de vraag naar deze producten en diensten. Voeding is echter een primaire levensbehoefte met een (gemiddeld genomen)
lage prijselasticiteit. De effecten van een btw-uniformering voor de voedings- en genotmiddelenindustrie (als sector) blijven naar verwachting dan ook
beperkt ten opzichte van sectoren als de bloemenbranche en de vrijetijdssector. Dat neemt niet weg dat consumenten hun consumptiepatroon tot op bepaalde
hoogte zullen wijzigen door bijvoorbeeld minder vaak uit eten te gaan, vaker discountmerken aan te schaffen en relatief meer te besteden aan bijvoorbeeld
elektronica en persoonlijke dienstverlening. Op bedrijfsniveau kunnen er daarom wel degelijk grote effecten optreden, afhankelijk van de mate van
substitueerbaarheid van het product en de marktpositie en de markt- en productstrategie van de producent. Daar komt bij dat er relatief weinig bekend is
over prijselasticiteiten bij grote prijsschokken zoals een btw-verhoging van 6 naar 21 procent. Op dit laatste punt is meer onderzoek gewenst.
Uit de literatuurstudie en verdiepende casestudies komt naar voren dat gedifferentieerde belastingen weliswaar effectief zijn in termen van
belastingopbrengsten, maar door de hoge bestuurlijke en administratieve lasten geen efficiënte manier van belastingheffing vormen. Ook wat betreft de
beoogde gezondheidseffecten worden er in de empirische literatuur veel twijfels geuit over de effectiviteit van gedifferentieerde belastingen. Op de korte
termijn vanwege allerlei substitutie effecten waardoor consumenten andere producten (of kwaliteitsniveaus) kiezen die voor de gezondheid niet beter zijn.
Op de lange termijn omdat veel consumenten uiteindelijk weer op hun oude consumptiegedrag terugvallen.
Voor zowel btw-verhogingen als gedifferentieerde belastingen geldt dat overheden zich steeds meer bewust worden van de potentiële grenseffecten. Ook een
land als Nederland kent lange, open grenzen en de grenseffecten van de belastingherziening kunnen dan ook niet buiten beschouwing blijven. Juist op dit
vlak is meer empirisch onderzoek nodig, specifiek voor de Nederlandse situatie. Dit soort onderzoek is echter kostbaar en lastig uit te voeren omdat mensen
niet openhartig zijn over in het buitenland aangekochte producten en data uit verschillende landen moet worden verzameld.
Voetnoten
(1) Een hoger btw-tarief of belastingheffing op bepaalde voedingsmiddelen en non-alcoholische dranken met een hoog percentage vet, suiker en/of zout. Bekende voorbeelden zijn de Deense vettaks en de Franse belasting op gezoete dranken.
Te citeren als
Kees van Ommeren, John Pertijs, “Met een hogere BTW op ongezonde producten is Nederland niet beter af”,
Me Judice,
15 oktober 2015.
Copyright
De titel en eerste zinnen van dit artikel mogen zonder toestemming worden overgenomen met de bronvermelding Me Judice en, indien online, een link naar het artikel. Volledige overname is slechts beperkt toegestaan. Voor meer informatie, zie onze copyright richtlijnen.
Afbeelding
Afbeelding ‘Colourful Sodas’ van Michael Whyte (CC BY-NC 2.0).