Niet meer, maar juist minder soevereiniteit na een Nexit

Niet meer, maar juist minder soevereiniteit na een Nexit image
Afbeelding ‘Little England’ van diamond geezer (CC BY-NC-ND 2.0).
27 jul 2018
De kosten van een Nexit zijn hoog. Maar wat krijgen we als land er voor terug? De nationale soevereiniteit in ieder geval niet, aldus Wim Boonstra, econoom bij Rabobank. Monetaire autonomie hadden we allang opgegeven vóórdat de Europese Economische en Monetaire Unie tot stand kwam.

Nexit

De meeste mensen zijn het er over eens dat ons land per saldo beter af is als lid van de EU dan daar buiten. Toch blijft een kleine groep hardnekkig pleiten voor een uittreden van ons land uit de EU en dus ook de eurozone, de zogeheten Nexit. De vermeende voordelen van die stap zijn tot dusver door niemand serieus onderbouwd. Een mens kan natuurlijk altijd van mening zijn dat ons land zich van de boze buitenwereld moet afwenden. Dat is de trom die door politieke partijen als de PVV en het FvD wordt geroerd. Maar zodra die partijen stellen dat een Nexit geen economische kosten kent of, sterker nog, tot een hogere welvaart zou leiden, is die bewering meestal gebaseerd op non-informatie. Uit ieder serieus onderzoek ter zake komt naar voren dat ons land stevig profiteert van het lidmaatschap van de Europese Unie (LE Europe, 2017). Ook de euro is per saldo voordelig, al is dat voordeel in vergelijking tot dat van de Interne Markt wat minder groot en is het beeld na de crisis wat veranderd (Groezen et al., 2017). Zo hebben met name Griekenland en Italië na de crisis per saldo last gehad van de crisis, al is het nog maar de vraag of de problemen van deze landen aan de euro, of aan zwak binnenlands beleid moeten worden toegeschreven. Voor ons land is de vraag relevant of de Nederlandse staat in 2008 de reddingsactie voor het Nederlandse bankwezen zo rimpelloos had kunnen financieren als wij op dat moment de gulden, een veel kleinere en minder liquide munt dan de euro, nog hadden gehad. En als je als land eenmaal enkele decennia in de eurozone zit en de financiële vervlechting met de andere deelnemende landen is in die periode fors toegenomen, is ook uittreden uit de eurozone extreem duur (Boonstra, 2016). Hier wordt door de meeste voorstanders van uittreden uit de euro veelal niet echt bij stilgestaan. Een belangrijk aspect van een eventuele Nexit is natuurlijk de bijkomende vraag hoe het economische beleid van ons land er na uittreding uit zou moeten zien. Dit thema is in de hele discussie nog niet of nauwelijks aan de orde geweest. Daardoor is het feit dat een Nexit onze nationale soevereiniteit niet vergroot, maar eerder juist verkleint, tot dusver sterk onderbelicht gebleven.

Nederlands beleid in het pre-euro tijdperk

Laten we eens kijken hoe de wereld er na een Nexit voor ons land uit zou zien. Daarbij grijpen wij terug op het verleden, want in het pre-euro tijdperk kende ons land natuurlijk ook al economisch beleid. Ons land heeft van oudsher een sterke economische oriëntatie op Duitsland gehad. Dat is ook logisch als je bedenkt dat ons land niet alleen zelf veel handelt met Duitsland en zijn handelspartners, maar dat ons land ook nog eens een grote rol speelt met de handel tussen de rest van de wereld en Europa. Rotterdam is niet voor niets de grootste haven van Europa.

De oriëntatie van ons land op onze oosterburen was ook zichtbaar in ons wisselkoersbeleid. Ons land verliet in 1936 als één van de laatsten de gouden standaard, maar na de Tweede Wereldoorlog was het wisselkoersbeleid van ons land sterk gericht op stabiliteit tussen de gulden en de Duitse mark. Aanvankelijk gebeurde dat nog in het kader van het stelsel van Bretton Woods, het van 1944 tot 1971 functionerende stelsel waarin de valuta’s van de deelnemende landen via de dollar aan het goud waren gekoppeld. Nadat dit stelsel uiteenviel richtte het Nederlandse wisselkoersbeleid zich na verloop van tijd geheel op de Duitse mark. Na februari 1983, toen de gulden met twee procent ten opzichte van de mark devalueerde, is de pariteit tussen de gulden en de mark niet meer gewijzigd. Grafiek 1 illustreert het verloop van de belangrijkste Europese valuta’s ten opzichte van de Duitse mark tussen 1957 en december 1998.

Grafiek 1: wisselkoersen t.o.v. Duitse mark

(index, jan 1957 = 100)


Bron: Macrobond

Grafiek 2 geeft in detail het verloop van de gulden weer ten opzichte van de Duitse mark in het tijdvak maart 1983 – december 1998. Uit de grafiek blijk dat De Nederlandsche Bank (DNB) er steeds beter in slaagde om de koers van de gulden binnen een marge van een half procent ten opzichte van de officiële spilkoers te houden. Ook blijkt hoe de mark na 1990 in de nasleep van de Duitse eenwording geleidelijk wat aan kracht verloor tegenover de gulden.

Grafiek 2: de koers van de gulden t.o.v. de Duitse mark

Bron: Macrobond

Dat betekent dat ons land al vanaf begin 1983 een feitelijke monetaire unie met Duitsland had en daarbij haar monetaire autonomie vrijwel geheel had uitbesteed aan de Deutsche Bundesbank. Dit beleid was verstandig en heeft ons land geen windeieren gelegd. De koppeling aan de mark zorgde voor een lage inflatie en rente. Ons land importeerde daarmee als het ware de lage Duitse inflatie. Naarmate de tijd voortduurde won het vertrouwen in de gulden aan kracht, wat zich vertaalde in een gestaag afnemend renteverschil met Duitsland.

Grafiek 3: inflatie en lange rente Nederland en Duitsland

(10 jaars staatsleningen, 1980 – 1998)

Noot: merk op dat beide assen een verschillende indeling hebben. Bron: Macrobond

Als prettig neveneffect profiteerde ons bedrijfsleven van de stabiele wisselkoers van de gulden ten opzichte van de munten van de belangrijkste handelspartners. Dat was goed voor de internationale handel. Met de invoering van de euro werd althans wat ons land betreft, een in de praktijk reeds decennia lang bestaande situatie, in een ander jasje gegoten.

De keerzijde van dit beleid was natuurlijk dat ons land zijn monetaire autonomie misschien niet de jure, maar wel de facto had opgegeven. Dat is een logisch gevolg van het zogeheten policy trilemma (Mundell, 1963). In de driehoek tussen een vaste wisselkoers, vrij grensoverschrijdend kapitaalverkeer en monetaire autonomie moet een van de drie wijken. In het geval van ons land was dat dus de monetaire autonomie. DNB volgde met haar rentebeleid volledig de Duitse Bundesbank.

De nieuwe gulden wordt geen grote munt, dus om te voorkomen dat deze een speelbal van de financiële markten wordt ligt een koppeling aan de valuta van een groot land voor de hand.

Het is van belang dat wij ons realiseren dat de Duitse Bundesbank haar beleid eenzijdig vaststelde. Hoewel zij naarmate meer landen hun valuta aan de Duitse mark koppelden steeds meer optrad als de feitelijke centrale bank van Europa, was haar beleid uitsluitend op de Duitse situatie gericht (Marsh, 1992). Dit betekende dat ieder land dat de munt aan de mark koppelde zijn monetaire autonomie opgaf, al had men natuurlijk wel altijd de vrijheid om de koppeling met de mark weer los te laten. Maar in een wereld van vrij kapitaalverkeer en steeds omvangrijkere financiële stromen werd die optie steeds onaantrekkelijker. Zelfs voor relatief grote landen als Frankrijk was het uiteindelijk beter om aan te haken bij de Duitse mark, qua belang de tweede valuta ter wereld.

Dit kon betekenen dat als het conjunctuurverloop in Duitsland sterk afwijkt van dat in de omringende landen, de beleidsrente werd vastgesteld op een voor die landen niet-optimaal niveau. Dit speelde bijvoorbeeld in de eerste jaren na de Duitse eenwording. Toen trok het beleid van de Bundesbank in heel Europa de rente omhoog. Het leidde ook tot enkele crises in het Europese Monetaire Stelsel, waarbij met name Black Wednesday (16 september 1992) bij velen in het geheugen staat gegrift: de dag dat het pond sterling door speculanten uit het EMS werd geduwd, gevolgd door de lire, waarna de fluctuatiemarge van het EMS tijdelijk tot 15% werd opgerekt. Maar dit alles raakte de gulden niet. DNB volgde het Duitse monetaire beleid nauwgezet en hield vast aan de strakke koppeling van de gulden aan de mark. Alleen als de wisselkoers van de gulden ten opzichte van de mark daar aanleiding voor gaf trof DNB wel eens eenzijdige rentemaatregelen. Toen bijvoorbeeld in de loop van de jaren negentig de gulden wat aantrok ten opzichte van de Duitse mark verschafte dit DNB de ruimte om haar beleidsrente geleidelijk omlaag te brengen tegenover die in Duitsland. Dit kan worden afgelezen aan grafiek 4.

Grafiek 4: beleidsrentes Deutsche Bundesbank en DNB

Bron: DNB, Bundesbank

Toen de euro werd ingevoerd kreeg ons land, net als de andere hieraan deelnemende lidstaten, weer enige monetaire autonomie terug. Iedere lidstaat van de eurozone heeft immers een stem in de governing council van de ECB. Het was juist Duitsland dat, als enige land, een groot deel van zijn monetaire autonomie inleverde bij de invoering van de euro.

Beleid na een Nexit

Stel nu eens, bij wijze van gedachtenexperiment, dat ons land besluit om de eurozone en de EU eenzijdig te verlaten, een nieuwe valuta (aan te duiden als de nieuwe gulden) in te voeren en dat dit na een overgangsperiode ook daadwerkelijk is gelukt. Dan moeten er natuurlijk besluiten worden genomen over het in de toekomst te volgen beleid. Een belangrijke vraag betreft dan wederom die omtrent de optimale inrichting van het wisselkoersbeleid. De nieuwe gulden wordt geen grote munt, dus om te voorkomen dat deze een speelbal van de financiële markten wordt ligt een koppeling aan de valuta van een groot land voor de hand. De kans is daarbij groot dat daarmee opnieuw voor de munt van de belangrijkste handelspartner wordt gekozen, zeker als de centrale bank een succesvol anti-inflatiebeleid voert. Dat betekent dat de nieuwe gulden hoogstwaarschijnlijk op dezelfde manier aan de euro wordt gekoppeld als de oude gulden indertijd aan de Duitse mark was gekoppeld. Daarmee wordt Nederland een soort Denemarken. Juridisch heeft het wel een eigen munt, maar in de praktijk is het een euro-satelliet zonder inspraak in het monetaire beleid. Net zoals in de jaren voor de euro.

Bij de buitenlandse handel speelt hetzelfde probleem. Ook na een Nexit blijven Duitsland en het Europese achterland uiteindelijk de belangrijkste afzetmarkt voor ons land, en voor onze rol als distributieland is het essentieel dat onze havens en vliegvelden niet achter tariefmuren met de belangrijkste handelspartners terecht komen. Dus ligt een vrijhandelsakkoord tussen Nederland en EU voor de hand. In dit geval lijkt de Noorse variant voor onze handel het beste. Het betekent wel dat we blijven meebetalen aan het EU-budget, dat de regels van de Interne Markt ook voor ons land blijven gelden en dat eventuele conflicten onder de jurisdictie van het Europese Hof van Justitie blijven vallen. Zonder dat we daar enige invloed van betekenis op kunnen uitoefenen.

Forward to the past

Dus als ons land met een Nexit weer terug wil naar ‘vroeger’, komen wij materieel in vergelijkbare omstandigheden terecht als waarin wij nu zitten, maar onze politieke invloed geven we op. Ons land heeft geen stem meer in het monetaire beleid en de afspraken met onze belangrijkste handelspartners worden overwegend door de EU, het grootste handelsblok ter wereld, vastgesteld. Is dit wat de voorstanders van Nexit onder nationale soevereiniteit verstaan? En rechtvaardigt dit de forse kosten die ons land moet maken om de EU te verlaten? Natuurlijk niet. Die kosten zijn hoger naarmate ons land zich sterker van Europa zou afkeren. De scherpe groeivertraging van het Verenigd Koninkrijk na het Brexit-referendum en de magere Britse groeiperspectieven zijn in het zicht van onzekere onderhandelingen klein bier in vergelijking met wat ons land, nu nog een belangrijke spil in de handel van de EU met de rest van de wereld, te wachten zou staan.

Ons land ligt in Europa en is diep vervlochten met de Europese economie. In de toekomst zal dit niet anders zijn. Zo lang onze belangrijkste handelspartners lid zijn van de EU en de eurozone, is er geen enkele economische ratio voor ons land om daar eenzijdig uit te stappen. In het onverhoopte geval dat de euro uiteen zal vallen zou de beste economische strategie voor ons land, net als in het verleden, neerkomen op het zo strak mogelijk aanschurken tegen de Duitse economie. Zover is het gelukkig nog lang niet.

Daarom is het nu beter om op te houden met de kolderdiscussie over Nexit en ons beraden op de vraag: hoe zorgen we ervoor dat de EU beter functioneert en dat de belangen van ons land daarin het beste worden gediend? Daarmee komen we tenminste vooruit.

Referenties


Groezen, B. van , L. Meijdam & L. Verstegen (2017), Het profijt van deelname aan de euro, Economisch Statistische Berichten, 7 oktober

LE Europe (2017), The Single Market. Impact on Member States, Londen, december

Marsh, D. (1992), The Bundesbank: The Bank that Rules Europe, Mandalin, London

Mundell, R.A. (1963), Capital mobility and stabilization policy under fixed and flexible exchange rates, Canadian Journal of Economic and Political Science, 29 (4): 475–485.

Te citeren als

Wim Boonstra, “Niet meer, maar juist minder soevereiniteit na een Nexit”, Me Judice, 27 juli 2018.

Copyright

De titel en eerste zinnen van dit artikel mogen zonder toestemming worden overgenomen met de bronvermelding Me Judice en, indien online, een link naar het artikel. Volledige overname is slechts beperkt toegestaan. Voor meer informatie, zie onze copyright richtlijnen.

Afbeelding
Afbeelding ‘Little England’ van diamond geezer (CC BY-NC-ND 2.0).

Ontvang updates via e-mail