Nexit
De meeste mensen zijn het er over eens dat ons land per saldo beter af is
als lid van de EU dan daar buiten. Toch blijft een kleine groep hardnekkig
pleiten voor een uittreden van ons land uit de EU en dus ook de eurozone,
de zogeheten Nexit. De vermeende voordelen van die stap zijn tot dusver
door niemand serieus onderbouwd. Een mens kan natuurlijk altijd van mening
zijn dat ons land zich van de boze buitenwereld moet afwenden. Dat is de
trom die door politieke partijen als de PVV en het FvD wordt geroerd. Maar
zodra die partijen stellen dat een Nexit geen economische kosten kent of,
sterker nog, tot een hogere welvaart zou leiden, is die bewering meestal
gebaseerd op non-informatie. Uit ieder serieus onderzoek ter zake komt naar
voren dat ons land stevig profiteert van het lidmaatschap van de Europese
Unie (LE Europe, 2017). Ook de euro is per saldo voordelig, al is dat
voordeel in vergelijking tot dat van de Interne Markt wat minder groot en
is het beeld na de crisis wat veranderd (Groezen et al., 2017). Zo hebben
met name Griekenland en Italië na de crisis per saldo last gehad van de
crisis, al is het nog maar de vraag of de problemen van deze landen aan de
euro, of aan zwak binnenlands beleid moeten worden toegeschreven. Voor ons
land is de vraag relevant of de Nederlandse staat in 2008 de reddingsactie
voor het Nederlandse bankwezen zo rimpelloos had kunnen financieren als wij
op dat moment de gulden, een veel kleinere en minder liquide munt dan de
euro, nog hadden gehad. En als je als land eenmaal enkele decennia in de
eurozone zit en de financiële vervlechting met de andere deelnemende landen
is in die periode fors toegenomen, is ook uittreden uit de eurozone extreem
duur (Boonstra, 2016). Hier wordt door de meeste voorstanders van uittreden
uit de euro veelal niet echt bij stilgestaan. Een belangrijk aspect van een
eventuele Nexit is natuurlijk de bijkomende vraag hoe het economische
beleid van ons land er na uittreding uit zou moeten zien. Dit thema is in
de hele discussie nog niet of nauwelijks aan de orde geweest. Daardoor is
het feit dat een Nexit onze nationale soevereiniteit niet vergroot, maar
eerder juist verkleint, tot dusver sterk onderbelicht gebleven.
Nederlands beleid in het pre-euro tijdperk
Laten we eens kijken hoe de wereld er na een Nexit voor ons land uit zou
zien. Daarbij grijpen wij terug op het verleden, want in het pre-euro
tijdperk kende ons land natuurlijk ook al economisch beleid. Ons land heeft
van oudsher een sterke economische oriëntatie op Duitsland gehad. Dat is
ook logisch als je bedenkt dat ons land niet alleen zelf veel handelt met
Duitsland en zijn handelspartners, maar dat ons land ook nog eens een grote
rol speelt met de handel tussen de rest van de wereld en Europa. Rotterdam
is niet voor niets de grootste haven van Europa.
De oriëntatie van ons land op onze oosterburen was ook zichtbaar in ons
wisselkoersbeleid. Ons land verliet in 1936 als één van de laatsten de
gouden standaard, maar na de Tweede Wereldoorlog was het wisselkoersbeleid
van ons land sterk gericht op stabiliteit tussen de gulden en de Duitse
mark. Aanvankelijk gebeurde dat nog in het kader van het stelsel van
Bretton Woods, het van 1944 tot 1971 functionerende stelsel waarin de
valuta’s van de deelnemende landen via de dollar aan het goud waren
gekoppeld. Nadat dit stelsel uiteenviel richtte het Nederlandse
wisselkoersbeleid zich na verloop van tijd geheel op de Duitse mark. Na
februari 1983, toen de gulden met twee procent ten opzichte van de mark
devalueerde, is de pariteit tussen de gulden en de mark niet meer
gewijzigd. Grafiek 1 illustreert het verloop van de belangrijkste Europese
valuta’s ten opzichte van de Duitse mark tussen 1957 en december 1998.
Grafiek 1: wisselkoersen t.o.v. Duitse mark
(index, jan 1957 = 100)
Bron: Macrobond
Grafiek 2 geeft in detail het verloop van de gulden weer ten opzichte van
de Duitse mark in het tijdvak maart 1983 – december 1998. Uit de grafiek
blijk dat De Nederlandsche Bank (DNB) er steeds beter in slaagde om de
koers van de gulden binnen een marge van een half procent ten opzichte van
de officiële spilkoers te houden. Ook blijkt hoe de mark na 1990 in de
nasleep van de Duitse eenwording geleidelijk wat aan kracht verloor
tegenover de gulden.
Grafiek 2: de koers van de gulden t.o.v. de Duitse mark
Bron: Macrobond
Dat betekent dat ons land al vanaf begin 1983 een feitelijke monetaire unie
met Duitsland had en daarbij haar monetaire autonomie vrijwel geheel had
uitbesteed aan de Deutsche Bundesbank. Dit beleid was verstandig en heeft
ons land geen windeieren gelegd. De koppeling aan de mark zorgde voor een
lage inflatie en rente. Ons land importeerde daarmee als het ware de lage
Duitse inflatie. Naarmate de tijd voortduurde won het vertrouwen in de
gulden aan kracht, wat zich vertaalde in een gestaag afnemend renteverschil
met Duitsland.
Grafiek 3: inflatie en lange rente Nederland en Duitsland
(10 jaars staatsleningen, 1980 – 1998)
Noot: merk op dat beide assen een verschillende indeling hebben. Bron:
Macrobond
Als prettig neveneffect profiteerde ons bedrijfsleven van de stabiele
wisselkoers van de gulden ten opzichte van de munten van de belangrijkste
handelspartners. Dat was goed voor de internationale handel. Met de
invoering van de euro werd althans wat ons land betreft, een in de praktijk
reeds decennia lang bestaande situatie, in een ander jasje gegoten.
De keerzijde van dit beleid was natuurlijk dat ons land zijn monetaire
autonomie misschien niet de jure, maar wel de facto had opgegeven. Dat is
een logisch gevolg van het zogeheten policy trilemma (Mundell, 1963). In de
driehoek tussen een vaste wisselkoers, vrij grensoverschrijdend
kapitaalverkeer en monetaire autonomie moet een van de drie wijken. In het
geval van ons land was dat dus de monetaire autonomie. DNB volgde met haar
rentebeleid volledig de Duitse Bundesbank.
De nieuwe gulden wordt geen grote munt, dus om te voorkomen dat deze
een speelbal van de financiële markten wordt ligt een koppeling aan de
valuta van een groot land voor de hand.
Het is van belang dat wij ons realiseren dat de Duitse Bundesbank haar
beleid eenzijdig vaststelde. Hoewel zij naarmate meer landen hun valuta aan
de Duitse mark koppelden steeds meer optrad als de feitelijke centrale bank
van Europa, was haar beleid uitsluitend op de Duitse situatie gericht
(Marsh, 1992). Dit betekende dat ieder land dat de munt aan de mark
koppelde zijn monetaire autonomie opgaf, al had men natuurlijk wel altijd
de vrijheid om de koppeling met de mark weer los te laten. Maar in een
wereld van vrij kapitaalverkeer en steeds omvangrijkere financiële stromen
werd die optie steeds onaantrekkelijker. Zelfs voor relatief grote landen
als Frankrijk was het uiteindelijk beter om aan te haken bij de Duitse
mark, qua belang de tweede valuta ter wereld.
Dit kon betekenen dat als het conjunctuurverloop in Duitsland sterk afwijkt
van dat in de omringende landen, de beleidsrente werd vastgesteld op een
voor die landen niet-optimaal niveau. Dit speelde bijvoorbeeld in de eerste
jaren na de Duitse eenwording. Toen trok het beleid van de Bundesbank in
heel Europa de rente omhoog. Het leidde ook tot enkele crises in het
Europese Monetaire Stelsel, waarbij met name Black Wednesday (16
september 1992) bij velen in het geheugen staat gegrift: de dag dat het
pond sterling door speculanten uit het EMS werd geduwd, gevolgd door de
lire, waarna de fluctuatiemarge van het EMS tijdelijk tot 15% werd
opgerekt. Maar dit alles raakte de gulden niet. DNB volgde het Duitse
monetaire beleid nauwgezet en hield vast aan de strakke koppeling van de
gulden aan de mark. Alleen als de wisselkoers van de gulden ten opzichte
van de mark daar aanleiding voor gaf trof DNB wel eens eenzijdige
rentemaatregelen. Toen bijvoorbeeld in de loop van de jaren negentig de
gulden wat aantrok ten opzichte van de Duitse mark verschafte dit DNB de
ruimte om haar beleidsrente geleidelijk omlaag te brengen tegenover die in
Duitsland. Dit kan worden afgelezen aan grafiek 4.
Grafiek 4: beleidsrentes Deutsche Bundesbank en DNB
Bron: DNB, Bundesbank
Toen de euro werd ingevoerd kreeg ons land, net als de andere hieraan
deelnemende lidstaten, weer enige monetaire autonomie terug. Iedere
lidstaat van de eurozone heeft immers een stem in de governing council van
de ECB. Het was juist Duitsland dat, als enige land, een groot deel van
zijn monetaire autonomie inleverde bij de invoering van de euro.
Beleid na een Nexit
Stel nu eens, bij wijze van gedachtenexperiment, dat ons land besluit om de
eurozone en de EU eenzijdig te verlaten, een nieuwe valuta (aan te duiden
als de nieuwe gulden) in te voeren en dat dit na een overgangsperiode ook
daadwerkelijk is gelukt. Dan moeten er natuurlijk besluiten worden genomen
over het in de toekomst te volgen beleid. Een belangrijke vraag betreft dan
wederom die omtrent de optimale inrichting van het wisselkoersbeleid. De
nieuwe gulden wordt geen grote munt, dus om te voorkomen dat deze een
speelbal van de financiële markten wordt ligt een koppeling aan de valuta
van een groot land voor de hand. De kans is daarbij groot dat daarmee
opnieuw voor de munt van de belangrijkste handelspartner wordt gekozen,
zeker als de centrale bank een succesvol anti-inflatiebeleid voert. Dat
betekent dat de nieuwe gulden hoogstwaarschijnlijk op dezelfde manier aan
de euro wordt gekoppeld als de oude gulden indertijd aan de Duitse mark was
gekoppeld. Daarmee wordt Nederland een soort Denemarken. Juridisch heeft
het wel een eigen munt, maar in de praktijk is het een euro-satelliet
zonder inspraak in het monetaire beleid. Net zoals in de jaren voor de
euro.
Bij de buitenlandse handel speelt hetzelfde probleem. Ook na een Nexit
blijven Duitsland en het Europese achterland uiteindelijk de belangrijkste
afzetmarkt voor ons land, en voor onze rol als distributieland is het
essentieel dat onze havens en vliegvelden niet achter tariefmuren met de
belangrijkste handelspartners terecht komen. Dus ligt een
vrijhandelsakkoord tussen Nederland en EU voor de hand. In dit geval lijkt
de Noorse variant voor onze handel het beste. Het betekent wel dat we
blijven meebetalen aan het EU-budget, dat de regels van de Interne Markt
ook voor ons land blijven gelden en dat eventuele conflicten onder de
jurisdictie van het Europese Hof van Justitie blijven vallen. Zonder dat we
daar enige invloed van betekenis op kunnen uitoefenen.
Forward to the past
Dus als ons land met een Nexit weer terug wil naar ‘vroeger’, komen wij
materieel in vergelijkbare omstandigheden terecht als waarin wij nu zitten,
maar onze politieke invloed geven we op. Ons land heeft geen stem meer in
het monetaire beleid en de afspraken met onze belangrijkste handelspartners
worden overwegend door de EU, het grootste handelsblok ter wereld,
vastgesteld. Is dit wat de voorstanders van Nexit onder nationale
soevereiniteit verstaan? En rechtvaardigt dit de forse kosten die ons land
moet maken om de EU te verlaten? Natuurlijk niet. Die kosten zijn hoger
naarmate ons land zich sterker van Europa zou afkeren. De scherpe
groeivertraging van het Verenigd Koninkrijk na het Brexit-referendum en de
magere Britse groeiperspectieven zijn in het zicht van onzekere
onderhandelingen klein bier in vergelijking met wat ons land, nu nog een
belangrijke spil in de handel van de EU met de rest van de wereld, te
wachten zou staan.
Ons land ligt in Europa en is diep vervlochten met de Europese economie. In
de toekomst zal dit niet anders zijn. Zo lang onze belangrijkste
handelspartners lid zijn van de EU en de eurozone, is er geen enkele
economische ratio voor ons land om daar eenzijdig uit te stappen. In het
onverhoopte geval dat de euro uiteen zal vallen zou de beste economische
strategie voor ons land, net als in het verleden, neerkomen op het zo strak
mogelijk aanschurken tegen de Duitse economie. Zover is het gelukkig nog
lang niet.
Daarom is het nu beter om op te houden met de kolderdiscussie over Nexit en
ons beraden op de vraag: hoe zorgen we ervoor dat de EU beter functioneert
en dat de belangen van ons land daarin het beste worden gediend? Daarmee
komen we tenminste vooruit.
Referenties
Groezen, B. van , L. Meijdam & L. Verstegen (2017), Het profijt van deelname aan de euro, Economisch Statistische Berichten, 7 oktober
LE Europe (2017), The Single Market. Impact on Member States, Londen,
december
Marsh, D. (1992), The Bundesbank: The Bank that Rules Europe,
Mandalin, London
Mundell, R.A. (1963), Capital mobility and stabilization policy under fixed and flexible exchange rates, Canadian Journal of Economic and
Political Science, 29 (4): 475–485.
Te citeren als
Wim Boonstra, “Niet meer, maar juist minder soevereiniteit na een Nexit”,
Me Judice,
27 juli 2018.
Copyright
De titel en eerste zinnen van dit artikel mogen zonder toestemming worden overgenomen met de bronvermelding Me Judice en, indien online, een link naar het artikel. Volledige overname is slechts beperkt toegestaan. Voor meer informatie, zie onze copyright richtlijnen.
Afbeelding
Afbeelding ‘
Little England’ van diamond geezer (
CC BY-NC-ND 2.0).