Student meer aan het stuur
De (werkende) student moet baas worden over zijn of haar eigen ontwikkeling. Dat is de toon die doorklinkt in de “ groeibrief” van het Kabinet.
“Het kabinet vergroot de mogelijkheid voor leven lang leren door de flexibilisering van de aanbodzijde van het middelbaar beroepsonderwijs en hoger
onderwijs… Bovendien komen er experimenten met vraagfinanciering in het hoger onderwijs bij bekostigde en niet-bekostigde instellingen.”
(Minister-President, “ Werken aan groei”, 8 september 2014.)
Voorstellen tot vormen van vraagfinanciering en een grotere stem voor de student stuitten in het verleden altijd op weerstand van het onderwijsveld. Een
voorbeeld is het gestrande systeem van leerrechten van toenmalig staatssecretaris van onderwijs Mark Rutte in 2004. Waarom komt de discussie over
vraagfinanciering steeds weer boven drijven en wat is nodig om het plan ditmaal wel tot actie te laten leiden?
Vier doelen
De discussie over vraagfinanciering draait in rondjes, omdat nooit duidelijk is wat wie wil bereiken en hoe dat kan.
In de eerste plaats is vraagfinanciering recentelijk naar voren gekomen als een middel om studenten meer controle over de indeling van hun tijd en hun
studie te geven. Wanneer een student zijn beschikbare onderwijstijd mag uitsmeren over een jaar of acht of twaalf, blijft er ruimte over voor zaken als
bestuurswerk en sport. Studiefinanciering en bekostiging kunnen naar rato worden verlaagd, zodat de kosten voor de overheid over de gehele studieperiode
gezien gelijk blijven.
Een tweede doel is dat studenten via vraagfinanciering meer invloed kunnen uitoefenen op het aanbod. De financiering van instellingen is in de loop der
jaren weliswaar steeds afhankelijker geworden van aantallen, maar leidt nog niet tot een echt onderscheidend aanbod. Wanneer de student zich bewust is van
zijn positie en met “ eigen” geld vanuit de vraagfinanciering het gesprek met de instelling aangaat, wordt dit een volwassener dialoog.
Een derde doel is dat vraagfinanciering “een leven lang leren” kan stimuleren wanneer het ook beschikbaar komt voor mensen op latere leeftijd. Al in 2012
betoogden wij in onderzoek dat het financieren van het deeltijd hoger onderwijs via vouchers voor studenten een stijging van 6 tot 12 % van het aantal
studenten mogelijk zou maken (Tieben et al 2012). Dat vraagfinanciering flexibel hoger onderwijs aan werkenden bevordert, betoogde ook de commissie Rinnooy
Kan afgelopen winter (Cie. Rinnooy Kan, 2014).
En een vierde doel is dat vraagfinanciering het eenvoudiger maakt om experimenten te organiseren waarbij studenten hun geld ook kunnen besteden bij private
onderwijsinstellingen met goede, innovatieve ideeën. De publieke bekostiging vormt nu een veilige haven. Er is geen concurrentie van nieuwe toetreders,
want toetreding is formeel niet geregeld. Over de periode 2007 tot nu deden wij onderzoek naar (vrij kleine) experimenten met een Open Bestel. De
tussenresultaten lieten zien dat studenten de mogelijkheid om bekostigd te kunnen kiezen voor modulair opgezet (afstands)onderwijs van nieuwe instellingen
positief waarderen. Negatieve effecten voor hun studiesucces of de kwaliteit van de opleidingen lijken bovendien niet op te treden (Cie. Experimenten Open
Bestel Hoger Onderwijs, 2010).
Tijd voor goed doordachte experimenten
Maar tussen droom en daad staan wetten in de weg en praktische bezwaren, dichtte Elsschot al. Regelgeving en het stelsel van bekostiging van
onderwijsinstellingen (met vaste voeten en historisch gegroeide verschillen), het administratiesysteem en de prestatieafspraken met de
onderwijsinstellingen zijn zo onderling verweven, dat je goed moet nadenken hoe je dit ombouwt.
En alhoewel er dus al ondersteunende onderzoeksresultaten zijn, kun je niet voldoende zeker voorspellen welke gevolgen vraagfinanciering zal hebben voor de
studieresultaten en begroting. Daarvoor is het onderzoek tot nu toe te beperkt. Zeker wanneer je vraagfinanciering zou willen combineren met toetreding van
nu nog niet-bekostigde instellingen.
Vandaar dat het Kabinet terecht tegemoet komt aan het pleidooi van de commissie Rinnooy Kan voor experimenten met vraagfinanciering. Om die experimenten
zinvol te maken en uit de vicieuze cirkel van debatten te komen, moet er dan wel echt tijd en aandacht worden gegeven aan hoe die experimenten eruit moeten
zien. De experimenten zouden bijvoorbeeld voldoende lang moeten lopen, voldoende groot moeten zijn, met genoeg ruimte voor innovaties vanuit toetreders en
er moet een duidelijke controlegroep zijn om de resultaten mee te vergelijken. Niet eenvoudig, maar wel noodzakelijk en, afgaande op de theorie, de
onderzoeksresultaten tot zover en de wensen van (volwassen) studenten, hoogst gewenst.
Referenties
Adviescommissie ‘Flexibel hoger onderwijs voor werkenden’ (cie. Rinnooy Kan), 12 maart 2014.
B. Tieben, B. Baarsma en C. Berden (2012), Vraagimpuls voor de scholingsdeelname, SEO rapport 2012-20, Amsterdam.
Eindverslag van de Commissie Experimenten Open Bestel Hoger Onderwijs (2010), Een tussenevaluatie van de experimenten.
Te citeren als
Bert Tieben, Mark Imandt, “Onderwijsfinanciering via student: leren door experimenteren”,
Me Judice,
31 oktober 2014.
Copyright
De titel en eerste zinnen van dit artikel mogen zonder toestemming worden overgenomen met de bronvermelding Me Judice en, indien online, een link naar het artikel. Volledige overname is slechts beperkt toegestaan. Voor meer informatie, zie onze copyright richtlijnen.
Afbeelding
Afbeelding ‘
student_in_tilburg_centrum_mei_2008_cc’ van Universiteitskrant Univers (
CC BY 2.0)