De marktverstorende overheid
In toenemende mate klinken signalen dat de rijksoverheid zich steeds vaker schuldig maakt aan verstoring van de markt (zie onder meer het FD van 4 april j.l.). De overheid gaat namelijk op tal van
gebieden oneerlijke concurrentie aan met het bedrijfsleven. Veel bedrijven zien hun omzet dalen door deze bijklussende overheid. Dat geldt bijvoorbeeld
voor private opleidingsinstituten, die meer en meer concurrentie ondervinden van rijksacademies. Dit soort academies biedt hun opleidingsaanbod niet alleen
aan de rijksambtenaar aan, maar inmiddels ook aan gemeenten, provincies en zelfstandige bestuursorganen. Tevens zien we in de sfeer van de bedrijfsvoering
dat drukkerijen, private koeriersdiensten en beveiligingsbedrijven in toenemende mate concurrentie ondervinden van soortgelijke diensten bij het rijk.
Déja vu
De geschiedenis lijkt zich met deze ontwikkeling te herhalen. In de jaren tachtig van de vorige eeuw was het overheidsbeleid gericht op de gezondmaking van
de overheidsfinanciën. Dit noodzaakte ertoe om overheidstaken te verzelfstandigen. Er werd vrij spel gegeven aan publieke organisaties om commerciële
activiteiten op poten te zetten.
In dat tijdsgewricht was er weinig aandacht voor eerlijke concurrentieverhoudingen. Steeds vaker klonk het begin jaren negentig dat dit niet wenselijk was.
Er werd door het eerste paarse kabinet een werkgroep Markt en Overheid ingesteld, die in 1997 met politiek breed gedragen aanbevelingen kwam. De
belangrijkste aanbeveling was dat de overheid terughoudend moet zijn met marktactiviteiten, tenzij een beperkt aantal bijzondere rechtvaardigingsgronden
aanwezig is. Als een rechtvaardigingsgrond niet aanwezig is, dan was afstoting van de betreffende marktactiviteiten geboden.
Gegeven de politieke steun vond vervolgens een opmerkelijk langdurige discussie plaats over dit rapport. Vakdepartementen, zoals Onderwijs, Cultuur en
Wetenschap, Sociale Zaken en Werkgelegenheid en het toenmalige Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu, voelden weinig voor een snelle invoering
van de aanbevelingen. De Sociaal Economische Raad kwam met een unaniem positief advies in 1999 en drong aan op wetgeving, maar de weerstand bleef. Met name
vanuit de Vereniging van Nederlandse Gemeenten richtte het verzet zich tegen het wettelijk vastleggen van de uitzonderingsgronden. Men vond dat de
autonomie van gemeenten hiermee werd aangetast.
Wet Markt en Overheid
Dit bracht het kabinet Balkenende IV ertoe om te volstaan met gedragsregels om de juiste kosten in rekening te brengen. Uiteindelijk sleepte de vorige
minister van Economische Zaken, Maxime Verhagen, de Wet Markt en Overheid door de kamer en sinds juli 2012 is deze wet van kracht. Volgens sommigen is deze
wet een slap aftreksel van de oorspronkelijke aanbevelingen. Zo kort na de invoering lijkt het nog wat vroeg om dit al te concluderen. Zo merkte de
Autoriteit Consument en Markt onlangs nog op dat overheidsinstanties meer rekening moeten houden met deze wet. Bovendien geldt tot 1 juli 2014 een
overgangssituatie voor bestaande situaties.
..laat overheid volledig vrij
Duidelijk is wel dat de Wet Markt en Overheid twee beperkingen kent. De eerste is dat de wet geen bijzondere rechtvaardigingsgronden geeft voor marktactiviteiten. Het is aan iedere overheidsinstantie zelf om te bepalen of
men wel of niet de markt op gaat. Daarmee is ook het principe gesneuveld dat de overheid terughoudendheid past bij marktactiviteiten. Opvallend is dat dit
principe wel deel uitmaakte van de ‘Aanwijzingen inzake verrichten marktactiviteiten door organisaties binnen de rijksdienst’. Met de invoering van de
nieuwe wet is deze regeling komen te vervallen, maar naar wij hopen niet het principe. Het zal duidelijk zijn dat onder de huidige regelgeving niet in alle
gevallen de gewenste terughoudendheid aanwezig is. Wij pleiten daarom voor een extra toets om te bepalen of marktactiviteiten door de rijksoverheid
ondernomen mogen worden. Het ligt in de reden dat die toets bij de minister voor EZ of de Rijksdienst komt te liggen.
...laat inbesteding ongemoeid
De tweede omissie is de inbesteding van activiteiten. Gezien de budgettaire druk gaan overheidsinstanties in toenemende mate over tot het inbesteden van
activiteiten, zowel in de sfeer van de bedrijfsvoering als HRM en opleidingen. Dit proces wordt versterkt door de aankondiging van minister Blok dat hij
bij de ambitie om het Rijk af te slanken alleen op geld wil sturen. Doordat over de inbestede activiteiten geen belasting, zoals btw, behoeft te worden
afgedragen, lijkt het alsof departementen goedkoper uit zijn. Maar dit geldt niet voor de samenleving als geheel! Immers, de minister van Financiën mist
belastingopbrengsten en er zijn meer mensen nodig tegen uiteindelijk hogere kosten. Ook hier past dus uiterste terughoudendheid en lijkt het principieel
onjuist dat de overheid steeds meer bedrijfsvoeringstaken en opleidingen zelf verzorgt. Dit is immers geen kerntaak van de overheid en kan heel goed door
marktpartijen geschieden. Ook bij inbesteding ligt het dus in de reden dat eerst een toets door de minister van de Rijksdienst plaatsvindt of deze
activiteiten niet door particuliere bedrijven kunnen worden uitgevoerd.
Betere toets overheidsactiviteiten
Deze terughoudendheid moet ertoe leiden dat de overheid niet onnodig groot wordt en dat er ruimte wordt gegeven aan het particuliere initiatief. Zaken die
minister Blok en Kamp en in hun kielzog het hele kabinet zouden moeten aanspreken.
Dit artikel verscheen eerder in het Financieele Dagblad van 5 juni 2013.
Te citeren als
Raymond Gradus, Agnes Mulder, “Ontwikkel betere toets voor overheid die in marktzaken gaat”,
Me Judice,
5 juni 2013.
Copyright
De titel en eerste zinnen van dit artikel mogen zonder toestemming worden overgenomen met de bronvermelding Me Judice en, indien online, een link naar het artikel. Volledige overname is slechts beperkt toegestaan. Voor meer informatie, zie onze copyright richtlijnen.
Afbeelding
Afbeelding ‘Hofvijver (HDR)’ van Frans (CC BY-NC 2.0)