Toeslagensysteem
Het toeslagensysteem lijkt zijn langste tijd te hebben gehad. Eind vorig jaar heeft de Tweede Kamer ingestemd met een motie om het toeslagenstelsel af te schaffen, en begin dit jaar gaf premier Rutte aan dat de opvolger van staatssecretaris Snel een voorstel gaat uitwerken hoe de toeslagen kunnen worden afgeschaft. Dit voorstel moet klaarliggen bij de volgende formatie. Al in 2012 legde het kersverse kabinet Rutte II in het regeerakkoord
een plan op tafel om de zorgtoeslag af te schaffen. Dit plan ging
gepaard met forse inkomenseffecten en werd om die reden fel
bekritiseerd en vervolgens
snel weer ingetrokken.
Ons voorstel
Begin dit jaar hebben wij voorgesteld de zorgtoeslag af te schaffen, maar
dit keer zónder inkomenseffecten (Van de Ven en Schut, 2020). Dit door de
nominale zorgpremie met €85 per maand te
verlagen, van gemiddeld €120 naar €35. In plaats daarvan worden alle
verzekerden van 18 jaar en ouder verplicht om maandelijks €85 minus de
gederfde zorgtoeslag direct aan de fiscus te betalen. Deze betalingen worden gestort in het Zorgverzekeringsfonds, waaruit de
zorgverzekeraars de vereveningsbijdragen ontvangen (zie figuur 1).
Figuur 1: Geldstromen in de Zorgverzekeringswet met de voorgestelde aanpassingen (in rood)
Ook
worden de circa €4,7 miljard algemene middelen, waarmee nu de zorgtoeslagen
worden bekostigd, gestort in het Zorgverzekeringsfonds. De zorgverzekeraars
ontvangen €85 als een opslag op de vereveningsbijdrage per verzekerde van
18 jaar en ouder. De werkgeversbijdragen blijven ongewijzigd. In ons
voorstel bedraagt de nominale premie circa 15 procent van de gemiddelde zorgkosten
per verzekerde, net zoals vóór 2006, toen de zorgtoeslag nog niet bestond.
4,5 miljoen mensen hoeven geen zorgtoeslag meer aan te vragen en meerpersoonshuishoudens hoeven niet meer na te gaan of ze een zogenoemde ‘toeslagpartner’ hebben.
Omdat de zorgtoeslagen met €4,7 miljard ruim een derde van alle toeslagen
vormen (zie tabel 1) leidt ons voorstel tot een forse vermindering van de
toeslagenproblematiek, zoals een vermindering van fraude, controle,
terugvorderingen, administratieve lasten en het onnodig rondpompen van
miljarden euro’s collectief geld. Bovendien wordt jaarlijks ruim €70 miljoen aan uitvoeringskosten bespaard (IBO, 2019, p. 32).
Tabel 1: Het aantal toeslagen dat in 2018 is uitgekeerd, en het uitgekeerde toeslagenbedrag
bron: de Belastingdienst (2019)
Ook hoeven 4,5 miljoen
mensen geen zorgtoeslag meer aan te vragen en hoeven
meerpersoonshuishoudens niet meer na te gaan of ze een zogenoemde
‘toeslagpartner’ hebben. Vanwege de complexiteit van de regeling is dit
vooral een groot voordeel voor de grote groep van laaggeletterden, die
onder de zorgtoeslagontvangers oververtegenwoordigd zijn. Afschaffing van
de zorgtoeslag betekent ook een aanzienlijke taakverlichting voor de
overbelaste Belastingdienst.
Inkomenseffecten vermijden
Ons voorstel beoogt de zorgtoeslag af te schaffen zónder inkomenseffecten.
Cruciaal hierbij is: hoe bereken je "€85 minus de gederfde zorgtoeslag? Wij stellen
voor om niet ieder jaar opnieuw te berekenen hoeveel zorgtoeslag mensen
zouden hebben gehad als de zorgtoeslag nog had bestaan. Het gaat dus om
eenmalige operatie die vergelijkbaar is met de eenmalige operatie per 1
januari 2006, toen de zorgtoeslag werd ingevoerd; maar nu in omgekeerde
richting.
Voor de berekening van ”€85 minus de gederfde zorgtoeslag” gaan we uit
van de grootste groep zorgtoeslagontvangers (ongeveer 80%), te weten mensen
zonder toeslagpartner (IBO 2019, p. 110). Tot een inkomen van circa €21.000
per jaar ontvangen zij de maximale zorgtoeslag (€104 per maand). Bij
toenemend inkomen neemt de zorgtoeslag af met circa 14% van de
inkomenstoename. Vanaf een inkomen van 30.500 euro
ontvangen alleenstaanden geen zorgtoeslag meer. Het bedrag ”€85 minus de
gederfde zorgtoeslag” dat alleenstaanden in ons voorstel aan de fiscus
moeten betalen neemt bij een inkomen tussen €21.000 en €30.500 geleidelijk toe van minus €19 tot maximaal €85 per maand, terwijl boven dit
inkomensniveau iedereen €85 betaalt (wat overeenkomt met de voorgestelde
verlaging van de nominale premie). We stellen voor niet meer uit te gaan
van het geschatte inkomen zoals bij de zorgtoeslagen (hetgeen tot veel
correcties achteraf leidt), maar van het belastbaar inkomen. Op deze wijze
kunnen inkomenseffecten voor alleenstaanden grotendeels worden vermeden.
Vanwege de complexiteit van het toeslagensysteem en vanwege het specifieke
gehanteerde inkomensbegrip zullen er groepen mensen zijn voor wie de
bovengeschetste eenmalige operatie toch nog onbedoelde koopkrachteffecten
heeft. Te denken valt bijvoorbeeld aan zorgtoeslagontvangers mét
toeslagpartner met een gezamenlijk inkomen boven €21.000, en mensen die nu
geen zorgtoeslag ontvangen, zoals militairen, gedetineerden, onverzekerden,
gemoedsbezwaarden, mensen met een vermogen groter dan €116.613
(alleenstaande) respectievelijk €147.459 (samen met toeslagpartner), en mensen met
een laag inkomen maar met een zorgtoeslagpartner met een hoog inkomen. Deze
koopkrachteffecten kunnen worden gladgestreken door gebruik te maken van
een scala aan bestaande knoppen in de fiscaliteit en sociale zekerheid. In
het Advies van de Studiegroep Duurzame Groei (2016, p. 139) worden hiervoor genoemd: het tarief in de eerste schijf, de algemene
heffingskorting, de bijstand, en de arbeidskorting. In een recent voorstel
om alle toeslagen af te schaffen noemt Fransman (2020) de volgende
compensatiemaatregelen: een uitkeerbare heffingskorting, aanpassing van de
hoogte van de uitkeringen (zowel volksverzekeringen als
werknemersverzekeringen), aanpassing van de ouderenkorting, en aanpassing
van de inkomensafhankelijke premies voor werknemersverzekeringen.
Geen verlaging van het kostenbewustzijn van de burger
Als kritiekpunt op het toenmalige kabinetsvoorstel en ons huidige voorstel
is naar voren gebracht dat een lagere nominale premie zal leiden tot een
verlaging van het kostenbewustzijn bij de burger (CPB 2012; De Groot,
2020). Van de lagere nominale premie zou het signaal uitgaan dat de zorg
vrijwel niets kost. De suggestie wordt gewekt dat burgers als gevolg
hiervan minder terughoudend zouden zijn bij het gebruik van zorg en eerder
geneigd zouden zijn om aan te dringen op een verruiming van het
basispakket, ook als dit behandelingen betreft die nauwelijks effect
sorteren.
De stelling dat een hogere nominale premie zou leiden tot een groter kostenbewustzijn en daarmee tot kostenbewuster zorggebruik is aanvechtbaar
Deze kritiek is echter niet onderbouwd. Er is bijvoorbeeld geen enkele
aanwijzing dat voormalig ziekenfondsverzekerden kostenbewuster gebruik zijn
gaan maken van zorg als gevolg van de verdrievoudiging van hun nominale
premie na invoering van de Zorgverzekeringswet in 2006. De stelling dat een
hogere nominale premie zou leiden tot een groter kostenbewustzijn en
daarmee tot kostenbewuster zorggebruik is aanvechtbaar omdat de betaling
van de zorgpremie per definitie losstaat van de individuele zorgconsumptie,
zowel qua hoogte als qua moment van betaling. Het zou zelfs kunnen dat
verzekerden die een hoge premie betalen een ‘voor-wat-hoort-wat’-gedrag
vertonen (‘ik heb er toch voor betaald’).
Het voorstel van het kabinet in 2012 om de inkomensafhankelijkheid van de
zorgpremie te vergroten, zou volgens critici kunnen stuiten op
Europees-rechtelijke complicaties vanwege ongeoorloofde staatssteun (Adelaar
en Gradus, 2012; zie ook Advies van de Studiegroep Duurzame Groei, 2016,
pagina 141). In de jaren vóór de invoering van de Zorgverzekeringswet (2006) speelde ook
de vraag of de betalingen uit het Zorgverzekeringsfonds aan de
zorgverzekeraars mogelijk als ongeoorloofde staatssteun moesten worden
beschouwd. Op advies van de Raad van State heeft de regering het
vereveningsstelsel toen ter toetsing aan de Europese Commissie voorgelegd.
De Commissie heeft geoordeeld dat de staatssteun die zorgverzekeraars wordt
toegekend in de vorm van de betalingen uit het Zorgverzekeringsfonds
(vereveningsbijdragen plus ex-post kostenvergoedingen) verenigbaar is met het EU-verdrag (Europese
Commissie, 2005).
Ons voorstel om het zinloos rondpompen van geld te voorkomen
brengt daar geen verandering in. Een belangrijk verschil met het
kabinetsvoorstel in 2012 is dat ons voorstel de inkomensafhankelijkheid van
de betalingen door de burgers en de collectieve bekostiging van de
zorgverzekeraars niet vergroot. Wij stellen voor de ‘directe betalingen van
de verzekerden aan de zorgverzekeraars’, die voor zorgtoeslagontvangers
voor een belangrijk deel worden bekostigd door de inkomensafhankelijke
zorgtoeslag, te vervangen door ‘indirecte betalingen van de verzekerden via
het Zorgverzekeringsfonds aan de zorgverzekeraars’, die in gelijke mate
inkomensafhankelijk zijn als de directe betalingen (zie figuur 1).
De verschuiving van geldstromen doet niets af aan de mededinging tussen zorgverzekeraars [..] en tast de prijsconcurrentie tussen zorgverzekeraars niet aan. Integendeel, het vergroot juist de prijsconcurrentie!
Hierbij
blijven zowel het totale bedrag dat elke verzekerde betaalt als het totale
bedrag dat zorgverzekeraars voor elke verzekerde ontvangen gelijk. Ook de
vereveningsbijdragen blijven ongewijzigd. Van belang is dat de fiscus
slechts als ‘doorgeefluik’ fungeert en er geen sprake is van verdere
fiscalisering in de zin van vergroting van de collectieve bekostiging van
de zorgverzekeraars ten laste van de algemene middelen. Het valt niet in te
zien hoe deze voorgestelde verschuiving van geldstromen zou kunnen leiden
tot ongeoorloofde staatssteun. De verschuiving van geldstromen doet niets
af aan de mededinging tussen zorgverzekeraars en het private,
risicodragende karakter van de zorgverzekeraars, werpt geen enkele extra
belemmering op voor het grensoverschrijdend verkeer van
verzekeringsdiensten, en tast de prijsconcurrentie tussen zorgverzekeraars
niet aan. Integendeel, het vergroot juist de prijsconcurrentie!
Meer prijsconcurrentie zorgverzekeraars
Een belangrijk misverstand over het toenmalige kabinetsvoorstel, dat
ook relevant is voor ons huidige voorstel, is dat een lagere nominale
premie ertoe zal leiden dat verzekeraars nog nauwelijks op premie
kunnen concurreren, waardoor ook de noodzaak afneemt om scherp zorg in
te kopen bij de zorgaanbieders (Adelaar en Gradus, 2012; CPB, 2012).
Het tegendeel is echter waar. Door ons voorstel zal de premiegevoeligheid
van verzekerden en daarmee de premieconcurrentie tussen zorgverzekeraars
juist toenemen. Nu variëren de zorgpremies voor een zorgverzekering zonder
vrijwillig verhoogd eigen risico een paar honderd euro rond de gemiddelde zorgpremie van €1440 per jaar.
In ons voorstel daalt de gemiddelde zorgpremie naar €420 per jaar.
Doelmatigheidsverschillen tussen verzekeraars blijven echter volledig ten
bate of laste van de nominale premie komen. Hoewel de absolute
premieverschillen tussen verzekeraars hierdoor in principe gelijk blijven,
nemen de relatieve premieverschillen sterk toe. Uit onderzoek en in de
praktijk blijkt dat mensen bij gelijke absolute premieverschillen sterker
reageren op een grote procentuele premiekorting dan op een kleine
procentuele premiekorting (Douven et al. 2019).
Minder wanbetalersproblemen
Ons voorstel heeft ook als bijkomend voordeel dat het hardnekkige probleem
van de wanbetalers in de zorg sterk wordt verminderd. Al jaren ligt het
aantal verzekerden dat minimaal zes maanden geen premie aan hun
zorgverzekeraar betaalt tussen zo’n 250.000 en 300.000 (VWS, 2019). De
totale premiederving bedraagt vele honderden miljoenen euro per jaar. Ons
voorstel om de nominale premie met gemiddeld 70 procent te verlagen leidt
tot een sterke vermindering van de prikkel tot wanbetaling en daarmee in
totaal tot meer dan 70 procent minder premiederving. Vanwege de wanbetalers
hebben de andere burgers sinds 2006 miljarden euro’s extra zorgpremie
moeten betalen.
Conclusie
Ons voorstel om de zorgtoeslag af te schaffen vermindert de
toeslagencrisis, vergroot de prijsconcurrentie tussen zorgverzekeraars,
vermindert het wanbetalersprobleem in de zorg, en kan worden gerealiseerd
zónder noemenswaardige inkomenseffecten. Ons zijn geen nadelen bekend,
anders dan de eenmalige invoeringskosten.
Referenties:
Adelaar, G. en R. Gradus, Regeerakkoord: inkomensafhankelijke zorgpremiefrustreert zorg- en arbeidsmarkt, Me Judice, 31 oktober 2012.
Advies van de Studiegroep Duurzame Groei (2016), Bijlage bij dit advies
Rapport werkgroep Fiscaliteit ten behoeve van de Studiegroep Duurzame Groei. Den Haag.
CPB (2012) Analyse economische effecten financieel kader Regeerakkoord. Uitgevoerd op verzoek van de informateurs. Den Haag: CPB.
Douven, R. van der Heijden, T. McGuire en F. Schut (2019), Premium levels and demand response in health insurance: relative thinking and zero-price effects, Journal of Economic Behavior and Organization,
Europese Commissie, (2005), Steunmaatregelen nr. N 541/2004 en N 542/2004, Nederland, Behoud financiële reserves door ziekenfondsen en het Risicovereveningssysteem, Brussel, 3 mei 2005, C(2005)1329 fin.
Groot, E., Inkoppertje, Het Financieele Dagblad, 31 januari 2020.
Fransman, R. (2020), Zo kunnen we de toeslagen afschaffen, Blog 30 januari
2020 op ESB-website
IBO (2019) Toeslagen Deelonderzoek 1. Eenvoud of maatwerk: uitruilen binnen het bestaande toeslagenstelsel, 28 oktober 2019.
VWS (2019), VWS-verzekerdenmonitor 2019, een uitgave van het Ministerie van
Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Den Haag.
Ven, W.P.M.M. van de en F.T. Schut, Schaf de zorgtoeslag af, maar dit keer zonder
inkomenseffecten, Het Financieele Dagblad, 29 januari 2020.