Aangepaste statistieken
Veel economen zetten vraagtekens natbij de officiële groeicijfers van het Chinese bruto binnenlands product (Erken en Blaauw, 2016). Ook onze eigen Rabobank China Activity Indicator (CAI) laat voor 2016 een veel lagere bbp-volumegroei zien (circa 4 procent) dan de officiële cijfers (6,7 procent; zie figuur 1). Maar ook andere officiële statistieken zouden niet het hele verhaal vertellen (zie bijvoorbeeld Washington Post, 2015 ). Recent nog heeft bijvoorbeeld BMI een inschatting gemaakt van het aandeel slechte leningen bij banken in verhouding tot het totale bedrag aan leningen. Dat zou met 20 procent wel eens beduidend hoger kunnen zijn dan het officiële percentage van 1,8 procent.[1] De centrale vraag is waarom Chinese statistieken een vertekend beeld laten zien. Dat proberen we in dit artikel uit de doeken te doen.
Figuur 1. Rabobank China Activity Indicator (CAI) laat groei van 4% zien in plaats van 6,7%
Bron: Macrobond en Rabobank
De uitdaging: transitie naar een nieuw groeimodel
Het dertiende Vijfjarenplan voor de Chinese economie is in maart aangenomen door 97,3 procent van de bijna drieduizend volksvertegenwoordigers van het
Nationaal Volkscongres. In dit plan staat te lezen dat de Chinese economie zal moeten transformeren van een op schuldopbouw gebaseerde investeringseconomie
naar een consumptie-gedreven diensteneconomie, waarin innovatie een prominente rol moet krijgen. Om dit te bereiken, moet China vergaande hervormingen aan
de aanbodzijde van de economie doorvoeren.
Enkele belangrijke maatregelen uit het Vijfjarenplan zijn het verhogen van de pensioengerechtigde leeftijd, het
openstellen van private investeringsmogelijkheden in sectoren zoals de luchtvaart, de telecommunicatie, de gezondheidszorg en het onderwijs en het deels
liberaliseren van de kapitaalmarkt.[2] Ook
heeft de overheid aangegeven dat er de komende jaren improductieve productiecapaciteit zal moeten worden afgebouwd bij traditionele sectoren, zoals kolen,
staal, papier en cement. Alleen al in de staalindustrie zal de komende vijf jaar 450 miljoen ton productie moeten worden teruggeschroefd, wat meer dan de
helft is van de totale Chinese staalproductie van 800 miljoen ton en een kwart van de mondiale productie.
Lastige hervormingen
Vooralsnog lukt het de overheid maar matig om deze overcapaciteit terug te dringen. In het eerste halfjaar van 2016 is slechts 30 procent van de
reductiedoelstelling voor 2016 gehaald voor de staalindustrie (een reductie van 45 miljoen ton) en de kolensector (250 miljoen ton). Dat China nog een
lange weg te gaan heeft om de traditionele onrendabele bedrijfstakken af te slanken en nieuwe winstgevende sectoren voldoende van de grond te tillen,
blijkt duidelijk uit een recente studie die aantoont dat de drie best presterende sectoren (luchtvaart, gezondheidszorg en toerisme) een aandeel van
slechts 3 procent hebben in de totale economie, terwijl de drie slechtst presterende sectoren (onroerend goed, infrastructuur/bouw en
materialen/metaal/chemie) maar liefst 43 procent bestrijken (Natixis). [3]
Sociale onrust
Voorlopig tracht de Chinese overheid om via het fuseren van grote staatsbedrijven [4] de efficiëntie te bevorderen, maar zij
is huiverig om dat gepaard te laten gaan met grootschalige ontslaggolven. Dit staat namelijk op gespannen voet met de sociale stabiliteit van China. Twee
belangrijke indicatoren voor sociale stabiliteit zijn de werkloosheid en inkomensongelijkheid. Hieronder bekijken we de ontwikkeling op beide indicatoren
los van elkaar.
Werkloosheid
De officiële werkloosheidsstatistieken laten een opmerkelijk vlak patroon zien (zie figuur 5). Velen betwisten dit echter. Op basis van data uit de
stedelijke huishoudenquête laten bijvoorbeeld Feng et al. (2015) zien dat de werkloosheid sinds 1995 sterk
is opgelopen (zie figuur 2). Dit komt vooral door de opkomst van de private sector, die ertoe heeft geleid dat veel staatsbedrijven zijn geconfronteerd met
toegenomen concurrentie, in de financiële problemen kwamen en op grote schaal mensen moesten ontslaan. [5] Het moge duidelijk zijn dat Beijing
een herhaling van deze situatie wil voorkomen, nu men aan de vooravond staat van een nieuwe hervormingsronde van staatsbedrijven.
Figuur 2. Werkloosheid ligt veel hoger dan officiële statistieken laten zien
Bron: Macrobond en Feng et al. (2015)
Inkomensongelijkheid lijkt trendmatig door te stijgen
Ook de inkomensongelijkheid in China is de afgelopen dertig jaar fors gestegen. Volgens de laatste officiële statistieken van het Chinese statistische
bureau NBS vertoont de inkomensongelijkheid sinds 2009 een dalende trend, maar ook deze cijfers zijn omstreden (zie bijvoorbeeld Caixin en FT). [6] Twee andere enquêtes waarin ook de
inkomensongelijkheid in China wordt gemeten, laten een ander beeld zien dan de officiële statistieken en duiden op een stijging van de inkomensongelijkheid
in China (zie figuur 3). Er zijn zelfs studies die een Gini-coëfficiënt van 0,73 vinden (zie Xu en Jin, 2015). Deze uitkomst impliceert dat de rijkste 1 procent van de bevolking een
derde van het inkomen bezit, terwijl de armste 25 procent minder dan 2 procent heeft.
Figuur 3. Inkomensongelijkheid stijgt trendmatig
Bron: Chen et al., NBS, Chinese General Social Surveys (CGSS), China Family Panel
Studies CFPSToelichting: De Gini-coëfficiënt is een maatstaf tussen de 0 en 100. Bij een waarde van 0 is het inkomen/vermogen van iedereen gelijk, terwijl in het geval
van 100 één persoon al het inkomen/vermogen bezit.
De sterke toename van de inkomensongelijkheid is vooral toe te schrijven aan de sterke verstedelijking die China de afgelopen decennia heeft doorgemaakt.
Hierdoor zijn de verschillen in productiviteit en inkomen tussen de geürbaniseerde kustprovincies en het binnenland steeds groter geworden (zie Chen et al., 2015). De overheid heeft getracht negatieve effecten
van de verstedelijking tegen te gaan door kapitaal en technologie te verhuizen naar achterstandsgebieden. Hierdoor ontstond ook hier meer hoogwaardige
werkgelegenheid. Dit heeft inderdaad geleid tot enige productiviteits- en inkomensconvergentie tussen regio’s (zie Lemoine et al., 2015;
Deutsche Bank, 2015).
Het probleem is echter dat sommige regio’s die nog steeds een relatief laag bbp per hoofd hebben, nu wel een forse doelstelling hebben afgekondigd om
overcapaciteit af te bouwen, zoals Yunnan en Hebei (zie figuur 4). [7] In deze relatief arme provincies zal de sociale spanning toenemen als werkgelegenheid in traditionele sectoren in rap tempo zal verdwijnen, zonder dat daar genoeg nieuwe hoogwaardige banen tegenover staan.
Figuur 4. Achterstandsregio’s Hebei en Yunnan hebben een stevige reductiedoelstelling
Bron: Rabobank op basis van Eurasia, Macrobond en Deutsche Bank
Toelichting: veel provincies moeten hun reductiedoelstelling voor 2016 voor staal- en kolenproductie nog afkondigen. Deze provincies zijn grijs gemarkeerd
in de figuur. Beijing heeft bij de provincies recentelijk de druk flink opgevoerd om over de brug te komen met een reductiedoelstelling.
Ook het zogenoemde huishoudenregistratiesysteem (Hukou) dat in 1959 is ingesteld onder leiding van Mao Zedong werkt de Chinese
inkomensongelijkheid in de hand (zie Chen et al., 2015).
Het Hukou-systeem verbiedt plattelandsbewoners om zich in de steden te vestigen en vice versa. Daar komt bij dat Chinezen alleen toegang hebben tot de
voorzieningen die zijn gebonden aan de plaats waar iemand staat ingeschreven. Vanwege de slechte werkgelegenheidsperspectieven zijn niettemin veel
plattelandsbewoners de afgelopen decennia verhuisd naar de steden, waar ze lange tijd illegaal verbleven. Tegenwoordig kunnen ook plattelandsbewoners met
vergunningen in steden werken, maar door het Hukou-systeem hebben ze nog steeds geen toegang tot sociale zekerheid, pensioenvoorzieningen en
gezondheidszorg en ook hun kinderen kunnen geen onderwijs volgen. Gemigreerde plattelandsbewoners vormen hierdoor een steeds grotere achterstandsgroep
binnen de steden.
Dit is een van de belangrijkste redenen waarom Beijing hervormingen heeft aangekondigd van het Hukou-systeem: in 2020 moeten honderd
miljoen gemigreerde werknemers een stedelijke vergunning hebben verkregen. Niettemin is dit nog slechts een fractie van het totaal aantal van 274 miljoen
gemigreerde plattelandsbewoners (zie The Diplomat). Evenals het geval is
bij het afbouwen van de productiecapaciteit zal Beijing het Hukou-systeem langzaam en gericht willen hervormen, vooral om de gevestigde orde die is
geregistreerd in de tier-1 steden gerust te stellen dat hun privileges niet in sneltreinvaart zullen verdwijnen.
Conclusie
Zowel op het gebied van economische groei als voor wat betreft sociale indicatoren zoals de werkloosheid en inkomensongelijkheid is de situatie in China
beduidend minder florissant dan de officiële statistieken doen geloven. Chinese beleidsbepalers hebben de ingewikkelde taak om de economie aan de praat te
houden en tegelijkertijd de sociale stabiliteit te bewaken. Beide doelen zijn lastig te combineren. Hard snijden in overcapaciteit zal de sociale onrust
aanwakkeren, vooral in economische achterstandsgebieden. Omgekeerd zal het niet aanpakken van overcapaciteit onrendabele zombiebedrijven in leven houden,
waardoor de noodzakelijke transitie van China stokt, de schuldenproblematiek van de overheidssector toeneemt en de groei voor de middellange termijn wordt
ondermijnd. De juiste koers uitzetten zal voor de beleidsbepalers op dit moment vooral aanvoelen als koorddansen en dat verklaart wellicht waarom
economische statistieken positief worden bijgesteld. Het aanpassen van officiële cijfers lijkt immers een relatief lage prijs om te voorkomen dat het
fragiele evenwicht wordt verstoord. Zo lang als het goed gaat, tenminste.
Voetnoten
[1]
De inschatting van BMI is gebaseerd op financiële gegevens voor een steekproef van 2.800 niet-financiële beursgenoteerde bedrijven. Hierbij is
gekeken naar de cashflow die deze bedrijven genereren om aan hun rente- en investeringsverplichtingen te voldoen.
[3]
In de studie van Natixis zijn de prestaties van drieduizend beursgenoteerde Chinese bedrijven onder de loep genomen.
[4]
Toezichthouder SASAC heeft in juli diverse fusies van staatsbedrijven goedgekeurd. China International Travel Service Group gaat samen met China
National Travel Services (HK) Group en ook graanproducent COFCO fuseert met textiel- en graanhandelaar Chinatex. De verwachting is dat SASAC binnen
afzienbare tijd ook de fusie van enkele grote publieke staalproducenten zal aankondigen.
[5]
Volgens Feng et al. (2015) stopte de werkloosheid met stijgen nadat China toegang kreeg tot de Wereldhandelsorganisatie (WTO) en bijgevolg de vraag
naar arbeid weer steeg. Ook een forse verbetering van de kwaliteit van arbeid door de groei van de onderwijsdeelname zorgde voor een neerwaartse
druk op de werkloosheid.
[6]
Met name de hogere inkomensgroepen zouden zijn ondervertegenwoordigd in de steekproef van het NBS en ook clandestiene inkomensbronnen worden
onvoldoende meegeteld.
[7]
Beijing heeft algemene reductiedoelstellingen voor specifieke sectoren afgekondigd. Het is de bedoeling dat lokale overheden zelf een
implementatieplan indienen, waarin ook een specifieke regionale reductiedoelstelling wordt afgekondigd. De verwachting is dat de optelsom van de
lokale reductiedoelstellingen de centrale doelstelling zal overtreffen, omdat veel lokale overheden wedijveren om hun loyaliteit te bewijzen aan
het centrale overheidsbeleid.
Te citeren als
Hugo Erken, “Waarom Chinese statistieken een vertekend beeld laten zien”,
Me Judice,
24 augustus 2016.
Copyright
De titel en eerste zinnen van dit artikel mogen zonder toestemming worden overgenomen met de bronvermelding Me Judice en, indien online, een link naar het artikel. Volledige overname is slechts beperkt toegestaan. Voor meer informatie, zie onze copyright richtlijnen.
Afbeelding
Afbeelding ‘
Chinese worker at air-conditioner factory’ van ILO in Asia and the Pacific (
CC BY-NC-ND 2.0)