Afscheidsrede Lex Hoogduin: De onzekerheid van het bestaan en de wet van de potentiële verrassing

Afscheidsrede Lex Hoogduin: De onzekerheid van het bestaan en de wet van de potentiële verrassing image
Lex Hoogduin
4 jul 2024
Op donderdag 27 juni 2024 gaf emeritus hoogleraar complexiteit en onzekerheid in financiële markten en financiële instellingen Lex Hoogduin zijn afscheidsspeech aan de Rijksuniversiteit Groningen. Hij gelooft niet langer in de maakbare economie. ‘’Ik ervaar een grote discrepantie tussen wat ik meen de laatste vijftig jaar te hebben geleerd en hoe op dit moment in Nederland en de EU wordt gedacht over goed bestuur, de rol van de overheid en goed economisch beleid’’.

De studie (1974-1980)

Vijftig jaar geleden begon ik mijn studie algemene economie aan de Rijksuniversiteit Groningen. Deze studiekeuze was verrassend. Op de middelbare school in Emmeloord deed ik Gymnasium beta en had ik geen economie in mijn eindexamenpakket. Ik wilde lang wiskunde gaan studeren, maar ik vond dat toch te abstract en te weinig maatschappelijk relevant.

De keuze voor economie werd uiteindelijk gemaakt toen mijn oog in de boekwinkel viel op een boekje van Michal Stewart met de titel “Keynes en de moderne economie”. Ik verslond het, omdat het antwoord gaf op iets dat ik niet begreep. In 1969 had de eerste landing van een mens op de maan plaatsgevonden. Dat voor elkaar krijgen, leek mij erg ingewikkeld. Maar het was gelukt. Hoe kon het dan zijn dat het niet lukte om iedereen aan het werk te krijgen? Dat leek mij veel simpeler dan een mens op de maan zetten.

Keynes en de moderne economie legde uit waarom hardnekkige werkloosheid kan ontstaan en hoe de overheid het kan oplossen. Bovendien kwam er wiskunde aan te pas. De keuze was toen snel gemaakt.  

Ik ben in Groningen opgeleid tot een Keynesiaanse macro-econoom, met docenten als Simon Kuipers, Henk de Haan, Floor Hartog, Klaas Groenveld, Joan Muijsken, Ger Lanjouw, Els Wester, Hans Maks, Bote Wilpstra , Hans Weitenberg en Cees Sterks. De laatste twee gaven het vak openbare financiën op een heel praktische manier. Menig student met een acht of hoger op het tentamen vond zijn of haar weg naar het ministerie van financiën. Ik was in het laatste jaar van mijn studie student-assistent van Cees Sterks bij het afronden van zijn proefschrift over begrotingsnormen.

In 1969 had de eerste landing van een mens op de maan plaatsgevonden. Dat voor elkaar krijgen, leek mij erg ingewikkeld [...] Hoe kon het dan zijn dat het niet lukte om iedereen aan het werk te krijgen? Dat leek mij veel simpeler dan een mens op de maan zetten.

Maar ik kwam in 1980 niet terecht bij het ministerie van financiën, maar bij de Nederlandsche Bank. Daar werd ik, zoals je dat tegenwoordig zou noemen, “beleidsmedewerker” bij de Studiedienst op het terrein van de overheidsfinanciën. Mijn geloof in de maakbaarheid van de economie en samenleving was groot.

Het was het begin van de jaren tachtig. De werkloosheid liep fors op. Het Keynesiaanse recept bleek niet te werken. Bij DNB begon langzaam het besef te ontstaan dat de overheid niet de oplossing, maar het probleem was. Juist op dat moment kreeg ik een telefoontje van mijn (studie)vriend Jan Snippe, die inmiddels als wetenschappelijk assistent een proefschrift aan het afronden was; of ik geïnteresseerd was om terug te komen naar de RUG voor het schrijven van een proefschrift over het verband tussen fundamentele onzekerheid, de rol van geld en de werking van de economie. De promotor zou Jan Kregel worden, een onlangs in dienst getreden hoogleraar monetaire economie. Een Amerikaanse econoom, met verre voorouders in Drenthe. Ik had geen idee waaraan ik begon en zag al helemaal niet aankomen dat mijn Keynesiaanse wereldbeeld van een maakbare samenleving en economie aan duigen zou vallen, nota bene door het diepgaand bestuderen van het werk van Keynes zelf.

De periode van het schrijven van het proefschrift tot aan de promotie (1983-1991)

Jan Kregel bleek een vooraanstaande post-Keynesiaan te zijn. Het post-Keynesianisme is een stroming in de macro-economie die ontstond toen leerlingen van Keynes, zoals Joan Robinson, tot hun verbijstering zagen wat er gebeurde na de publicatie in 1936 van Keynes’ boek “The General Theory of Employment, Interest and Money”.

In dat boek claimde Keynes dat hij een algemene theorie presenteerde van de werking van de economie die brak met wat hij de klassieke economie noemde, de mainstream van die tijd. Volgens die klassieke theorie kon geen langdurige onvrijwillige werkloosheid bestaan. Daarvoor zorgde de werking van markten, als die tenminste niet werd gehinderd door bijvoorbeeld het optreden van vakbonden met te hoge lonen als gevolg. Tijdens de grote depressie van de jaren dertig was dit geen overtuigend verhaal.

De door Keynes aangesproken economen waren in grote verwarring. Wat was nou het theoretische punt dat Keynes maakte? Een jaar na de publicatie van de General Theory kwam aan de verwarring een einde toen Hicks in het artikel “Mr. Keynes and the classics. A suggested interpretation” een antwoord gaf dat erin ging als koek. Prijs- en loonrigiditeit was uiteindelijk de oorzaak van hardnekkige onvrijwillige werkloosheid.

Dit antwoord werd ook omarmd door mensen als Tinbergen, die de econometrie aan het ontwikkelen waren en mogelijkheden zagen om de vergelijkingen uit het model van Hicks te gebruiken als basis voor schattingen om de rol van de overheid als uitvoerder van stabilisatiebeleid te onderbouwen. Na de Tweede Wereldoorlog vond de verdere ontwikkeling van deze interpretatie van Keynes, al snel het Keynesianisme genoemd, plaats in de Verenigde Staten. Maar de Hicksiaanse wortels bleven ongewijzigd: de economie heeft stabilisatiebeleid nodig, de overheid kan en moet hiervoor zorgen. De economie is maakbaar.

Maar Keynes zelf had in de General Theory iets anders gezegd. Voor Keynes was het punt dat de klassieken veel meer kennis aanwezig achten bij de economische agenten dan zij kunnen hebben. De mens neemt zijn beslissingen noodgedwongen onder fundamentele onzekerheid, met heel weinig of geen kennis over de gevolgen ervan op de wat langere termijn. Het vertrouwen dat iemand heeft in de juistheid van zijn verwachtingen van de economische ontwikkeling op de wat langere termijn is fragiel. Het ontbeert een objectief fundament. Optimisme kan daarom op ieder moment omslaan in pessimisme.

Zo’n omslag in de stemming uit zich in een afname van de investeringen en een toename van de vraag naar geld/liquiditeiten. Want het aanhouden van geld is te zien als het zich weerbaar maken tegen verrassingen in de toekomst. Als je geld aanhoudt leg je je niet vast. Dat doe je wel door te investeren.

Het gevolg is wel dat de effectieve vraag in de economie afneemt en de werkloosheid oploopt. Investeringen vragen immers de inzet van arbeid, productie van geld niet of nauwelijks.  Bovendien zal de geldvoorraad niet automatisch meegroeien met de vraag. Dat drijft de rente op en ook dat zet de effectieve vraag onder druk.

Keynes stelde dat flexibiliteit van lonen en prijzen niet voldoende helpt en zelfs contraproductief kan zijn. Wat wel helpt is een tijdelijke versnelling van de overheidsinvesteringen met geleend geld en dus het laten oplopen van het begrotingstekort. Dat vergroot de effectieve vraag. Zo meende Keynes een theorie te hebben ontwikkeld die met slechts beperkte aanpassingen van het kapitalisme grote depressies zou kunnen voorkomen. Hij dacht het communisme/socialisme daarmee de wind uit de zeilen te nemen.

Keynes reageerde dan ook snel op het artikel van Hicks en legde uit dat het springende punt in zijn theorie het bestaan van fundamentele onzekerheid is. Hij had ook een uitgebreide briefwisseling met Tinbergen waarin hij de logische fundering van de in opkomst zijnde econometrie scherp kritiseerde.

De reacties van Keynes waren grotendeels aan dovenmansoren gericht. Alleen enkele van zijn leerlingen begrepen het en zo ontstond het post- Keynesianisme. In die mij in 1983 nog onbekende traditie ging ik mijn proefschrift schrijven.

U kunt zich voorstellen dat mijn verwarring op dat moment net zo groot was als die van de Klassieken in 1936. Ik begon zo veel mogelijk van Keynes en andere economen vanaf eind 19e eeuw te lezen en het duurde een paar jaar voor ik dingen op papier kon krijgen.

Het was een fascinerende tijd op de economische faculteit, met de verschillende perspectieven en scholen die op dat moment in de belangstelling stonden. Intussen was via Jan Kregel ook de Oostenrijkse school in de economie onder onze aandacht gekomen. In dat kader werd bijvoorbeeld de bekende Oostenrijkse econoom Kirzner als gasthoogleraar verwelkomd.

Er woedden soms verhitte debatten, in seminars, maar ook bijna dagelijks tijdens de gezamenlijke koffiepauzes. En er werd ook veel gelachen. De Keynesiaanse economen aan de faculteit waren fervente macro-econometrische modellenbouwers. Grecon was de naam van het ontwikkelde model.

Het werd nog mooier toen Jan Pen na zijn emeritaat een kamer op de economische faculteit kreeg en vaak aanwezig was. Hij had een kamer schuin tegenover de mijne, die ik samen met Jan Snippe deelde. Regelmatig liep Jan Pen bij ons binnen, niet voorafgegaan door een klop op de deur, maar met de opmerking: “Ik stoor toch niet”? En voerden we lange gesprekken.

In 1987 werd ik bevorderd tot universitair docent en ging ik meer college geven. Het was het jaar van de grote beurscrash. Jan Pen zei dat hij zijn hoed zou opeten, als er geen grote recessie zou volgen. Die recessie kwam niet. Hoe het met de hoed van Pen is afgelopen, is mij onbekend. Ik hield en houd van het geven van colleges, omdat het je dwingt zaken echt te begrijpen. Met verschillende studenten waaraan ik college heb gegeven of waarvan ik scripties heb begeleid, heb ik nog steeds contact, ook met die uit de jaren tachtig.

Ik begon ook literatuur van economen van de Oostenrijkse school bij mijn onderzoek te betrekken. Vooral Hayek, maar ook Kirzner en Lachmann en Shackle, hoewel laatstgenoemde moeilijk in een vakje te passen is. Aan Von Mises kwam ik tijdens mijn promotieonderzoek niet toe. Ik begon steeds meer overtuigd te raken van de post-Keynesiaanse kritiek op het dominante Keynesianisme. Het werk van Hayek op het gebied van gespreide kennis, de werking van markten, complexiteit van de samenleving en economie en spontane orde sprak mij aan.

Ik slaagde er naar mijn eigen gevoel niet goed in, om dit in duidelijke conclusies in mijn promotieonderzoek te vertalen. Het proefschrift vorderde daardoor naar mijn idee onvoldoende. Wel was ik inmiddels tot de conclusie gekomen dat de Nederlandse economische beleidspraktijk veel te veel leunde op grote macro-econometrische modellen en veel meer maakbaarheid van economie en samenleving veronderstelde dan op grond van het bestaan van fundamentele onzekerheid het geval kon zijn. Ik schreef in die tijd een artikel over de noodzaak van een ander beleidsparadigma, maar dat rustte nog onvoldoende op een theoretisch fundament van besluitvorming en handelen onder onzekerheid.

Ik slaagde er naar mijn eigen gevoel niet goed in, om dit in duidelijke conclusies in mijn promotieonderzoek te vertalen. Wel was ik inmiddels tot de conclusie gekomen dat de Nederlandse economische beleidspraktijk veel te veel leunde op grote macro-econometrische modellen.

In 1988 werd ik door mijn voormalig leidinggevende bij DNB, Henny van der Wielen, uitgenodigd om mijn artikel over de noodzaak van een alternatief beleidsparadigma te presenteren op een door DNB, Centraal Plan Bureau en Universiteit Tilburg georganiseerde conferentie over modellen en economisch beleid. Niet lang daarna benaderde Henny mij tot mijn verrassing met de vraag of ik plaatsvervangend hoofd wilde worden van de economische beleidsafdeling van DNB. Ik ben daarop ingegaan, maar het proefschrift was nog niet af. Dat verdedigde ik ruim twee jaar later, met Simon Kuipers, die mij samen met Nout Wellink enorm heeft aangespoord om het werk te voltooien, als co-promotor. Ik ben beiden daar nog steeds erg dankbaar voor, net zoals mijn collega’s bij de Nederlandsche Bank, met Henny van der Wielen en Piet Mallekoote voorop die mij een aantal maanden hebben vervangen, toen ik in Groningen het proefschrift afmaakte. Jan Kregel was de promotor. Hij was inmiddels uit Groningen vertrokken naar Bologna.

Deeltijdhoogleraar aan de RUG: de eerste keer (1995-2005)

In 1995 volgde ik vanuit DNB Onno de Beaufort Wijnholds op als deeltijdhoogleraar geld- en bankwezen. Tot 2005 gaf ik colleges over dit onderwerp, waarbij ik mijn ervaring bij DNB en ECB probeerde te verbinden met de monetaire theorie. In 1996 hield ik mijn oratie met de titel “konijn, olifant of konifant”. Daarin schetste ik hoe ik het alternatieve paradigma gestoeld op het gegeven van het moeten beslissen en handelen onder fundamentele onzekerheid verder wilde uitwerken en bestuderen of er een synthese mogelijk was tussen het moderne Keynesianisme en het alternatieve, vooral post-Keynesiaans en een beetje Oostenrijks geïnspireerde, paradigma.

In 2005 verliet ik de RUG, om eveneens deeltijdhoogleraar monetaire theorie aan de UvA te worden. Ik wilde weleens een andere universiteit vanbinnen zien en het was dichterbij mijn toenmalige woonplaats Bussum. Deze zonde heb ik in 2013 uitgewist door terug te keren bij de RUG. Na deze oratie tot aan 2009-2010 heb ik weinig voortgang geboekt bij het beantwoorden van deze vraag.

De nasleep van de financiële crisis (2009/2010-2014)

Dat begon te veranderen tijdens mijn periode bij DNB als directielid vanaf 2009. Tijdens die periode begonnen centrale banken lessen te trekken uit de Grote Financiële Crisis. Een belangrijke les was dat door beleidsmakers onterecht was verondersteld dat het voor het handhaven van financiële stabiliteit voldoende was de gezondheid van individuele banken te handhaven. Dat was immers onjuist gebleken. Besmetting en sneeuwbaleffecten bleken van grote betekenis. De conclusie was dat macro-prudentieel toezicht moest worden ontwikkeld, dat wil zeggen toezicht op het financiële systeem als geheel.

Maar dat was gemakkelijker gezegd dan gedaan. Wat is het doel van dergelijk beleid? Welke instrumenten zijn beschikbaar? En natuurlijk ook: hoe beschrijf en analyseer je het financiële systeem als geheel? Als verantwoordelijke voor de onderzoeksafdeling van DNB, besloot ik mensen vrij te maken voor de bestudering van deze laatste vraag vanuit het inzicht van Hayek dat de economie en samenleving complexe adaptieve systemen zijn. Ik nam contact op met Cars Hommes, een collega op de UvA, die zich met niet-lineaire dynamica en complexe systemen bezighield. Van hem begreep ik dat sinds de jaren tachtig met de oprichting van het Santa Fé instituut in nieuw Mexico in de Verenigde Staten de zogenoemde complexiteitswetenschap was ontstaan. Deze beoogde tot één methode en modellering van complexe systemen te komen over alle wetenschappen heen.

Bij mij lokte het nadenken uit over een paradigma waarin de inzichten van Keynes over fundamentele onzekerheid, die van Hayek over complexiteit, spontane orde en beperkte en gespreide kennis en inzichten uit de complexiteitswetenschap werden gecombineerd.

In 2013 keerde ik terug naar de RUG om mij als deeltijdhoogleraar bezig te gaan houden met complexiteit en onzekerheid. Met collega’s van de Faculteit Economie en Bedrijfskunde en collega’s van andere faculteiten ontwikkelden we de eerste zogenoemde MOOC (Massive Open Online Course) van de RUG met als titel “decision making in a complex and uncertain world”. De opnames werden gemaakt door mijn goede vriend Erik Huizinga en zijn team in de studio van Erik in Hilversum. De cursus heeft meerdere jaren gelopen en zo’n 65.000 deelnemers gehad van over de gehele wereld. Ik heb er ontzettend veel plezier aan beleefd en veel van geleerd.

In 2014 hield ik mijn tweede Groningse oratie, met de titel “omgaan met complexiteit en onzekerheid”. Ik beschreef het alternatieve paradigma zoals zonet aangeduid en gaf aan het zoeken naar een synthese met het dominante paradigma op te geven. Ik geloofde niet langer in het bestaan van de Konifant, hoewel ik na afloop van mijn eerste oratie een verbeelding van dit wezen van mijn collega’s bij DNB had gekregen.

De periode tussen 2014 en het heden

Met name twee zaken gaven in de jaren na 2014 een enorme impuls aan mijn denken over het omgaan met complexiteit en onzekerheid.

De eerste was een tweedaagse conferentie bij de OESO over complexiteit en economisch beleid die ik mede mocht organiseren. Er zat een groot aantal kopstukken uit de complexiteitswetenschap aan tafel en er waren veel presentaties. Aan het einde van de conferentie werd aan de ook aanwezige economen van de OESO gevraagd wat ze vonden van de complexiteitswetenschap en wat ze er in de OESO-beleidspraktijk aan hadden. Eén van hen zei de complexe modellen zeer interessant te vinden, maar zag geen handelingsperspectief voor beleidsmakers. Het was voor mij de belangrijkste opmerking van de conferentie.

De tweede zaak is dat ik mij na 2011 steeds meer en breder ben gaan verdiepen in de Oostenrijkse school en in het imposante werk van Von Mises in het bijzonder. Zijn werk inspireerde mij zeer. Het leidde ertoe dat ik na de OESO-conferentie tot de conclusie kwam dat ik als het ware afscheid moest nemen van de moderne complexiteitswetenschap. De complexiteitswetenschap bedient zich van de methode van de natuurwetenschappen. Von Mises heeft mij ervan overtuigd dat er een eigen, andere methode dan die van de natuurwetenschappen nodig is om het menselijk handelen vruchtbaar te bestuderen.

Ik sla de gehele spijsvertering van de afgelopen jaren over en vat samen waar ik nu sta, na ruim 40 jaar denken over fundamentele onzekerheid en complexiteit. Mijn benadering is vooral geworteld in en een verdere uitwerking van de Oostenrijkse theorie en methode van von Mises. Economische theorie is een vorm van logica, door Von Mises praxeologie genoemd, die start vanuit een beperkt aantal voor de mens evidente of a priori ware axioma’s.

Het centrale axioma bij Von Mises is het beginsel van menselijk handelen als constante in de menselijke conditie. Mensen hebben een wil, intenties, zijn doelgericht. Ze streven voortdurend naar het verbeteren van hun situatie en zetten daarbij schaarse goederen in. Ieder economisch handelen is gebaseerd op kennis van of geloof in een verband tussen het gebruiken van een economisch goed en een daaruit volgende verbetering van de situatie. Kennis is de verzameling veronderstelde causale relaties van een individu.

De methode is die van het methodologisch individualisme. Alleen individuen handelen. De mens is imperfect en mensen zijn verschillend in hun voorkeuren, kennis en de informatie die ze hebben. Door correct te redeneren kunnen uit de axioma’s economische wetten worden afgeleid. Een voorbeeld daarvan is de “wet van de vereniging”. Deze houdt in dat mensen hun situatie kunnen verbeteren door wederzijds vrijwillige ruil. Hayek heeft uitgewerkt hoe een markteconomie en beschaving zijn ontstaan als gevolg van menselijk handelen en niet als gevolg van centrale planning. Een spontane orde. Het orde-concept is een alternatief voor het evenwichtsbegrip uit de mainstream theorie. De economie is een dynamisch complex adaptief systeem. In de loop van de tijd ontwikkelen zich instituties die verder evolueren, zoals geld, het rechtssysteem en taal.

Fundamentele onzekerheid is onderdeel van de menselijke conditie conform de Oostenrijkse theorie. Dat is in overeenstemming met de opvatting van Keynes en de post-Keynesianen. Het is een logisch uitvloeisel van het beginsel van menselijk handelen. Eveneens logisch af te leiden, is dat toekomstige handelingen, die gebaseerd zijn op toekomstige kennis, niet voorspelbaar zijn. Centrale planning op basis van een gewenste gezamenlijke verre toekomst is onmogelijk. Gezamenlijke maakbaarheid dus ook. Dat toch proberen leidt niet tot de gewenste uitkomst, maar wel tot verspilling, mogelijke ondermijning van de democratie en rechtsstaat, en bij te veel vasthoudendheid tot chaos en geweld.

Toekomstige handelingen [zijn] niet voorspelbaar. Centrale planning op basis van een gewenste gezamenlijke verre toekomst is onmogelijk. Gezamenlijke maakbaarheid dus ook.

Mijn bijdrage aan de verdere concretisering van de theorie over handelen onder onzekerheid, bestaat uit het oppakken van een oud idee van Shackle. Hij stelde voor om het kwantitatieve concept waarschijnlijkheid, dat geen logische fundering heeft onder fundamentele onzekerheid, te vervangen door het begrip “potentiële verrassing”. Hij trachtte dat meetbaar te maken, hetgeen zoals te verwachten was faalde.

Uit het bestaan van onzekerheid volgt de wet van de potentiële verrassing. Deze stelt dat zich altijd een verrassing kan voordoen. Een verrassing is daarbij gedefinieerd als iets dat een individu noopt tot het heroverwegen van zijn handelwijze. Dat “iets” kan van alles zijn: een onbedoeld gevolg van een handelwijze, nieuwe kennis of informatie, een nieuwe kans of mogelijkheid die zich voordoet, een mee- of tegenvaller, een gedachte, enzovoort. In tegenstelling tot risico, kan een verrassing zowel positief als negatief zijn. Het “kan” zit hem erin dat onbekend is of en wanneer zich een verrassing voordoet, tot zij zich voordoet.

Omgaan met de onvermijdelijke onzekerheid van het menselijke bestaan is in hoge mate omgaan met de wetmatigheid van potentiële verrassingen. Ik heb dat uitgewerkt in een logica van het handelen onder onzekerheid als onderdeel van de alomvattende praxeologie. Daarin spelen alertheid, veerkracht, aanpassingsvermogen, creativiteit, antifragiliteit en leervermogen een onderling samenhangende rol.

Hierbij verbind ik verschillende Oostenrijkse auteurs met elkaar, zoals Von Mises, Hayek, Kirzner, Shackle en Hoppe. Ook maak ik zo de Oostenrijkse theorie meer dynamisch en geef ik een interpretatie aan het begrip antifragiliteit van Taleb in het licht van de wet van de potentiële verrassing. Het vermogen te leren is essentieel gelet op het zich altijd kunnen voordoen van verrassingen. Dit maakt het bestaan en ontwikkelen van een leercultuur zo belangrijk, evenals het volgen van bepaalde ethische beginselen, waaronder het hebben van “skin in the game”.

Deze logica van het handelen onder onzekerheid kan onder andere worden toegepast bij de persoonlijke ontwikkeling, het omgaan met complexe vraagstukken (ook wel “wicked problems” genoemd), het ontwikkelen van (operationele) veerkracht, het beoordelen van de fitheid van bedrijven, overheden en organisaties om om te gaan met onzekerheid en complexiteit en bij het ondernemen en innoveren.

De wet van de potentiële verrassing sluit succesvolle centrale planning uit en daarmee ook het denken in en vaststellen van uitvoerbare blauwdrukken en mijlpalen. De maakbaarheid van economie en samenleving is beperkt. Anders dan ik vijftig jaar geleden dacht, is het reizen naar de maan een veel simpeler project dan het kneden van de gewenste economie en samenleving.

Anders dan ik vijftig jaar geleden dacht, is het reizen naar de maan een veel simpeler project dan het kneden van de gewenste economie en samenleving.

Overheidsinterventionisme is vaak gedoemd te falen. Markten goed laten werken is bijna altijd effectiever dan directe interventies door de overheid. De voordelen van het inschakelen van de markt zijn dat i) er geen gedeeld toekomstbeeld voor de samenleving nodig is, ii) er gebruik kan worden gemaakt van alle aanwezige kennis en informatie, iii) er op grond van (verwachte) prijzen economische calculatie en rationele besluitvorming mogelijk is en iv) aangesloten wordt bij de menselijke natuur om zo veel mogelijk zijn situatie te willen verbeteren.

Overheidsbeleid moet voorwaardenscheppend zijn in plaats van concrete uitkomsten na te streven. Het moet ook bescheiden zijn en het “first do no harm”-principe dat uit de geneeskunde bekend is, respecteren.

Confrontatie met ontwikkelingen vandaag de dag

Ik ervaar een grote discrepantie tussen wat ik meen de laatste vijftig jaar te hebben geleerd en hoe op dit moment in Nederland en de EU wordt gedacht over goed bestuur, de rol van de overheid en goed economisch beleid. Ik vind het fascinerend. Ga maar na. Alom wordt er gepleit voor een sterke overheid, die op allerlei terreinen de regie zou moeten nemen. Het pakt verkeerd uit. Een in het oog springend voorbeeld is het desastreuze woningmarktbeleid van Rutte 4.

Beleidsmakers voelen zich gesteund door het werk van Mazzucato die vindt dat de overheid missie-gedreven beleid moet voeren. Inderdaad, zoals het project van het zetten van een mens op de maan. Mazzucato lijkt in haar denken te zijn waar ik vijftig jaar geleden was. Ze onderschat de complexiteit van economische vraagstukken en overschat de maakbaarheid van de economie grotelijks. Ze negeert volkomen het bestaan van fundamentele onzekerheid en de wet van de potentiële verrassing. Het scheppen van de toekomst kan veel beter aan ondernemers dan ambtenaren worden overgelaten. Ondernemers worden door de markt gecorrigeerd. Wat niet werkt, valt af. Bij de overheid is het maar al te vaak zo dat wat niet werkt extra geld krijgt toegeschoven.

De overheid zou de regie weer naar zich toe moeten trekken, omdat de laatste decennia sprake zou zijn geweest van doorgeschoten marktwerking en marktdenken. Die diagnose is onjuist en niet te rijmen met bijvoorbeeld het feit dat het aandeel van de overheid in de economie deze eeuw met horten en stoten is gegroeid.

Dat er tegelijkertijd ook verschraling optrad, lijkt te kloppen. Wat er aan de hand is dat er steeds meer wordt gevraagd van de verzorgingsstaat, die de burger moet beschermen tegen ieder risico en iedere tegenslag. De overheid moet zorgen voor bestaanszekerheid. Dat staat in de Grondwet en is verankerd in de mensenrechten. Maar dat kan de overheid niet, want het bestaan is fundamenteel onzeker. De overheid raakt overbelast, wil te veel tegelijk en kan niet leveren. Bijna als vanzelf treedt verschraling op van wat wel wordt geleverd. En kwaliteitsverlies. De economie loopt tegen capaciteitsgrenzen op. We kampen met arbeidstekorten over een breed front.

Het scheppen van de toekomst kan veel beter aan ondernemers dan ambtenaren worden overgelaten. Ondernemers worden door de markt gecorrigeerd. Wat niet werkt, valt af. Bij de overheid is het maar al te vaak zo dat wat niet werkt extra geld krijgt toegeschoven.

De ontwikkeling van het concept “brede welvaart” is een uitdrukking van de pretenties van de overheid en de overspannen verwachtingen van de burgers. Het is een begrip dat vreemd is aan de Oostenrijkse economische theorie. Daarin is welvaart subjectief en onmeetbaar. Alleen als twee individuen vrijwillig met elkaar ruilen of interacteren, staat onomstotelijk vast dat ze daarvan beiden een toename van hun welvaart verwachten. Anders zouden ze het niet doen. Brede welvaart is bovendien een pleonasme. Welvaart heeft betrekking op alles dat aan behoeftebevrediging met inzet van schaarse middelen bijdraagt. Arnold Heertje heeft dat voortdurend uitgelegd en benadrukt. De ambitie is om allerlei aspecten van de collectieve brede welvaart te definiëren, meetbaar te maken en er kwantitatieve doelen voor te gaan stellen. Geloof in maakbaarheid ten top.

Dit geloof komt ook heel duidelijk naar voren in het klimaat-, biodiversiteits- en natuurbeleid. Er heerst bij velen de stellige overtuiging dat de mens het klimaat kan sturen, de natuur kan herstellen naar hoe ze op een bepaald tijdstip in het verleden was en de biodiversiteit kan beheersen. En het geloof is dat de mens dat allemaal niet alleen kan, maar ook moreel verplicht is om te doen.

Het recht speelt hierbij een belangrijke - en gevaarlijke - rol. De gedachte lijkt te hebben postgevat dat het voor een succesvol klimaatbeleid noodzakelijk en voldoende is om kwantitatieve doelen te stellen en in de wet vast te leggen. Denk bijvoorbeeld aan het doel van netto klimaatneutraliteit in 2050. Voor alle actoren in de samenleving zou dat voldoende informatie zijn om te weten wat ze moeten doen tussen nu en 2050 om het gestelde doel te behalen. Het beschermen van de burgers tegen zogenaamde “gevaarlijke” klimaatverandering wordt zelfs door rechters als een mensenrecht gezien. Deze juridisering van de toekomst negeert de wet van de potentiële verrassing. In het natuur- en diversiteitsbeleid gaat het op soortgelijke wijze fout.

De reactie op deze kritiek is vaak dat het inderdaad nodig is om een gedetailleerd tijdpad vast te stellen dat leidt naar het beoogde doel in 2050. Maar dit veronderstelt de mogelijkheid van centrale planning en afwezigheid van fundamentele onzekerheid met altijd mogelijke verrassingen.

Ook wil ik het hernieuwde enthousiasme voor industriepolitiek noemen. Om die in te vullen worden zinsneden gebruikt als: “Eerst moeten we beslissen wat voor economie we in 2050 willen zijn”.  De hoogmoed druipt ervan af. Overigens blijft onbenoemd wie de “we” zijn die dit beslissen en hoe dat dan precies moet in een democratische rechtsstaat. Ten slotte voldoet ook het beleid van de ECB niet aan de eisen die door de wet van de potentiële verrassing worden opgelegd. Het gaat uit van de mogelijkheid om de inflatie precies te sturen en schendt het “first do no harm” principe.

Referenties

Dit artikel is gebaseerd op onder andere:

Borstlap, H. (2024), weg van de “snoep-trommeldemocratie”, Christen democratische verkenningen, nr. 1

Breda, J. van en Hoogduin, L.H. (2022), Overheidsbeleid is te veel gebaseerd op modellen, Economisch Statistische Bericht, 107 (4809), blz.224-225

Bylund, P. (2024), Hoe te denken over economie, Nederlandse vertaling van How to think about the economy. A primer, www.mises.nl

Curry, J.A. (2023), Climate uncertainty and risk. Rethinking our response,  Anthem press, London

Davidson, P. (2002), Financial markets, money and the real world, Edward Elgar, Cheltenham

Eijffinger, S.C.W. and Hoogduin, L.H. (2018), ECB: Quo vadis?, Intereconomics, vol. 53, nr. 3, blz. 170-173

Hayek, F.A. (1937), Economics and knowledge, in Individualism and economic order, London, 1949, blz. 33-56

Hayek, F.A. (1944), The road to serfdom, The definitive edition, the collected works of F.A. Hayek, vol.II, edited by Bruce Caldwell, 2007

Hayek, F.A. (1945), The use of knowledge in society, in Individualism and economic order, London, 1949, blz. 77-91

Hayek, F.A. (1949), The meaning of competition, in Individualism and economic order, London, 1949, blz. 92-106

Hayek, F.A. (1960), The constitution of liberty, London and New York

Hayek, F.A. (1967), The theory of complex phenomena, in Studies in philosophy, politics and economics, London, 1967, blz. 22-42

Hayek, F.A. (1973), Law, legislation and liberty, Vol. 1, Rules and order, London

Hayek, F.A. (1976), Law, legislation and liberty, Vol. 2, The mirage of social justice, London

Hayek, F.A. (1978a), Competititon as a discovery procedure, in New studies in philosophy, politics and the history of ideas, London, blz. 179-190

Hayek, F.A. (1978b), The pretence of knowledge, in New studies in philosophy, politics and the history of ideas, London, blz.23-34

Hayek, F.A. (1979), Law, legislation and liberty, Vol. 3, The political order of a free people, London

Heertje, A. (2014), Economie, Prometheus-Bert Bakker, Amsterdam

Hicks, J.R. (1937), Mr. Keynes and the classics, in Hicks, J.R. (1982), Money, interest and wages, collected essays on economic theory, vol. II, Oxford, blz. 100-115

Hoogduin, L.H. (1988), On the character of macroeconomics, macroeconomic policy and econometrics: the need for another macroeconomic policy conception, Banca Nazionale del Lavoro quarterly Review, 164, blz.105-125

Hoogduin, L.H. (1991), Some aspects of uncertainty and the theory of a monetary economy, proefschrift, Rijksuniversiteit Groningen

Hoogduin, L.H. (1996), Konijn, olifant of konifant? Op zoek naar een vruchtbare beschouwingswijze van geld en financiële verschijnselen, rede uitgesproken op 14 mei 1996 bij de aanvaarding van het ambt van hoogleraar geld- en bankwezen in de faculteit der Economische Wetenschappen aan de Rijksuniversiteit Groningen

Hoogduin, L.H. (2014), Omgaan met complexiteit en onzekerheid, rede uitgesproken op 22 april 1994 bij de aanvaarding van het ambt van hoogleraar complexiteit en onzekerheid in financiële markten en financiële instellingen in de faculteit Economie en Bedrijfskunde aan de Rijksuniversiteit Groningen

Hoogduin, L.H. (2016), Complexity, modesty and economic policy, in OECD New approaches to economic challenges, blz. 11-13

Hoogduin, L.H. (2023a), Lex Hoogduin over de maakbaarheid van de economie, Me Judice, 19 juni

Hoogduin, L.H. (2023b), Een liberaal pleidooi tegen de uitdijende rol van de Nederlandse overheid, Liberale reflecties, december, blz. 22-30

Hoppe, H.  (1995), Economic science and the austrian method, Ludwig von Mises Institute, Auburn

Huerta de Soto, J. (2023), De Oostenrijkse school, vertaling in het Nederlands van La Escuela Austriaca Mercado y creatividad empresarial, 2000, Succesboeken.nl

Keijzer, M. (2023), De weg naar de hel is geplaveid met goede bedoelingen

Keynes, J.M. (1921), A treatise on probability, The collected writings of John Maynard Keynes, vol. VIII, London

Keynes, J.M. (1936), The general theory of employment, interest and money, The collected writings of John Maynard Keynes, vol. VII, London

Keynes, J.M. (1937), The general  theory of employment, in the Collected writings of John Maynard Keynes, vol. XIV, blz. 109-124

Kirzner, I.M. (1979), Perception, opportunity and profit, Chicago

Kregel, J.A. (1976), Economic methodology in the face of uncertainty, Economic journal, 86, blz. 209-225

Mazzucato, M. (2022), Mission economy. A moonshot guide to changing capitalism, Penguin books, UK

Mitchell, M. (2009), Complexity. A guided tour, Oxford university press

Omtzigt, P. (2020), Modellen regeren Den Haag, lezing, te vinden op www.youtube.com

Patinkin, D. (1976), Keynes and econometrics: On the interaction between the macroeconomic revolutions of the interwar period, Econometrica, vol. 44, no. 6, blz. 1091-1123

Shackle, G.L.S. (1949a), Expectations in economics, Cambridge university press, Cambidge

Shackle, G.L.S. (1949b),  A non-additive measure of uncertainty, Review of economic studies, 17, blz. 70-74

Sowell, T. (2007), A Conflict of visions. Ideological origins of political struggles, Revised edition, Basic books, New York

Sowell, T. (2023), Social justice fallacies, Basic books, New York

Sterks, C.G.M (1982), Begrotingsnormen, proefschrift aan de Rijksuniversiteit Groningen

Stewart, M. (1970), Keynes en de moderne economie, Aula pocket

Taleb, N.N. (2012), Antifragile. How to live in a world we don’t understand, Penguin books, London

Taleb, N.N. (2018), Skin in the game.  Hidden asymmetries in daily life, Random House, New York

Von Mises, L. (1920), Economische calculatie in de socialistische maatschappij, vertaling in het Nederlands van het artikel Die Wirtschaftsrechnung im Sozialistischen Gemeinwesen, met een inleiding van Gèr van Gils, Mises Instituut Nederland, 2023

Von Mises, L. (1922), Socialism. An economic and sociological analysis, Liberty fund, Indianapolis, 1981

Von Mises, L. (1927), Liberalism. The classical tradition, Indianapolis, 2005

Von Mises, L. (1948), Human action. A treatise on economics, New Haven, 2012

Von Mises, L. (1952), Planning for freedom. Let the market system work, Liberty fund, 2008

Von Mises, L. (1956), The anti-capitalistic mentality, Liberty fund, Indianapolis, 2006

Von Mises, L. (1962), The ultimate foundation of economic science. An essay on method, Liberty fund, Indianapolis, 2006

Von Mises, L. (1990), Economic freedom and interventionism. An anthology of articles and essays, Liberty fund, Indianapolis

Te citeren als

Lex Hoogduin, “Afscheidsrede Lex Hoogduin: De onzekerheid van het bestaan en de wet van de potentiële verrassing”, Me Judice, 4 juli 2024.

Copyright

De titel en eerste zinnen van dit artikel mogen zonder toestemming worden overgenomen met de bronvermelding Me Judice en, indien online, een link naar het artikel. Volledige overname is slechts beperkt toegestaan. Voor meer informatie, zie onze copyright richtlijnen.

Afbeelding
Lex Hoogduin

Ontvang updates via e-mail